TUDSCHRIFT VOORVOLKSHUISVESTINGORGAAN VAN HET NEDERLANDSCHINSTITUUT VOOR VOLKSHUISVESTINGEN DEN NATIONALEN WONINGRAAD1920 m 8 1^ JAARGANG SEPTEMBERUITGAVE: HOLLAND^CHE UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ ..AMSTERDAM"WAT zrjNHOLLANDDEURENMET DREVELCONSTRUCTIEHolland Deuren met drevel-constructie zijn deuren waar-van de verbingen van stijlenen dorpels gevormd wordtdoor rondeeikenhouten pen-nen: drevelsHolland Deuren zijn deurenwaarvan de borsten nietopengaan, deuren die nietschranken of scheluw trek-ken, in 't kort:GOEDE DEURENDIEGOEDBLIJVENIn Zaandam bouwen wijeen speciaal fabriek, alleenen uitsluitend om dezesupe-rilare deuren in massa-hoe-veelheden te makenVraagt verdere inlichtingen,die gaarne schriftelijk ofmondeling verstrekt worden,aan :N.V.HOLLANDSCHEDEURENFABRIEK0. BRUIJNZEEL&ZONENFABRIEK IN AANBOUWTE ZAANDAMKANTOQR VOORLOOPIGZWAANHALS 364-- ROTTERDAM --Verschaft gaarne in-lichtingen omtrent deopiossing van hetWONINGVRAAGSTUKdoor het Snelbouw-systeem KOSSEL.!g!fi!fimifiISiSiSiifiSiifiifiiiiifiifiifiifiiliifiifiifiiliiiiifiifiifiifi^iiiVerschenen,,liUllEE CLUB"met een inleiding en beschrijving van 150Nederlandsche bedrijvendoor Jhr. JAN FEITHRijk geillustreerd 500 bladzijdenPrijs gebonden f15.--Verkrijgbaar bij den Boekhandel of bij de Hollandsche sUitgevers-Mij. ,,Amsterdam", Heerengracht 565, A'dam ifiR!fi!ii>li>ii!i;>ii!fi!f;!fiii9ii!liiii!ii>j ElOCIEICICmiZlElEICnjlaiij I3IUIUuuuuIKIIBELl(rOL[TNATUURSTEENHANDELGRANIET - MARMER - HARDSTEEN - SCHOORSTEENMANTELS-- MONUMENTEN - PUIEN --CELEBESSTRAAT 64 - AMSTERDAM riiJlbilpooRTHOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJTOT HET MAKEN VAN WERKEN INQEWAPEND gETON's-GRAVENHAGEGroot Hertoginnelaan 258TEL: 138/139Telegramadres: BETONIJZERGestort Kapitaal: f 4.000.000.-Reserves: f 460.000.--ONTWERPENENBEGROOTINGENWORDEN OP AANVRAOE GRATIS VERSTREKTNAADLOOZEVLOEREN: DOLOMENT D.R.P.IMITATIE-RUBBERVLOEREN ..HOLLAND"11JlJlFELIX i DIJKilS - BOSKOOPIIIIIIIIIBoskoop's grootste en best gesorteerde Boomkweelienjen mGeill. prijscourant gratis Onlwerpen van groote en kleine Tuinen |||::GEETSTE::ETERNIT.HWDLSTDF.::^iCHILOER.^WEBK.HET SPECIAAL ADRESvoonSPATWERKMOOERNE WANDBESCHrLOERING.^?,. IN Dl PIAATSVAN BEHANeCN WITTEN EN JCHILOEREN. --ii^Wgtf AMSTERDAM W. JELSMA LOMANSTR lig'S?KlX* UITVOERING DOOR GEHEEL NEDERLANDfabriek ,,De Eland" - F. Brandt & ZonenQ SMEDERIJ EN @CONSTRUCTIEWERKPLAATSElandstraat 133 - Amsterdam - Telefoon N. 2607? SPECIALITEIT: INSCHUiFHEKKEN 0^ In het bijzonder wordt de aandacht van H.H. Be- ^^ stuurders van Woningbouwvereenigingen gevestigd *^ op de gunstige voorwaarden van verzekering bij de *m ~SiBRANDWAARBORG MAATSCHAPPIJ?ifi77J9te SCHEVENINGENDirectie Mr. P. J.TROELSTRAKantoor: Corn. Jolstraat 1 en hoek Haringkade ^ifiiBiBifiagBtB!fiai!fia!fiiBtBiB!fi!B!fi!Batfiai!Bifi!B!BiB!Btfi!BiBffi!fi^IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII(v/h HENDRIK DE JONGH & Co.)iiniiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiniiinMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiininiiiiiiiNiiin^^^Importeurs ZwitserschePortland Cement en- Dakbedekking -Telegr.-adriBs: GiecompaTELEFOON 6029 NOORDIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII^^ ^^ ^^ ^^ ^* ^^ ^* ^* ^TM ^^ ^"^ ^^ *^ ^M ^M MM I^W HH BH inI Mecanicien Chauffeur iI Een bekwaam Mecanicien Chauffeur voorzienlvan I de beste getuigenschriften zag zich gaarne zoo "spoedig II mogelijk geplaatst. Liefst bij Particulier. Brieven onder |j letter S. ^^ ^S^^^^i^^iS |I m HOLLiDSCH[ UI1G[V[RS-MII. MMMW, 565 H[EREIIGRIICHT. \niiiuiiniiniHiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiniiiiNiiiiiiiiiiiiiiiniiiiNiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiNiiiiiiiuPRINS HENDRIKKADE 84-85-- AMSTERDAM --?????>??.HJiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiLHFABRIEK VANNAADLOOZE5ANITAIREVL0EREH,ES7RICHYL0EREH,LIT05IWLlNOLEUH, PARKET, IH.RUBBERTECELS.KUNSTGRANIETilANRECHTBLADEN.GOOTSTEEHEH--HOUTGRAHIET,TERRAzzo- EH MOSAYCWERKEH .^ANITAIREyLOEROLIE.DmECTEUR ? R HE5HUSIUS.iiiiiiiiuiiiiiiuimiiuiiiiiuiuiiiiiiiuuiiiiniiiiiiiiEOTISLIFT ENFRED. STIELTJES & C?.KEIZERSGRACHT 745--47AMSTERDAM ::NIET AFZONDERLIJK VERKRIJGBAARBIJVOEGSEL VAN HETTIJDSCHRIFT VOOR VOLKS-HUISVESTINO, Jaargang 1920, No. 8, 15 SeptemberMEMORIE VAN ANTWOORDop het Voorloopig Verslag over het wets-ontwerp, houdende maatregelen tegen hetonbewoond laten van woningen(dtting 1919--1920, No. 380).ALGEMEENE BESCHOUWINGENHet was den ondergeteekenden aangenaam te vernemen,dat de indiening van dit wetsontwerp over het algemeenwerd toegejuicht. Het heerschende gebrek aan woningenmaakt de voorgestelde regeling inderdaad noodzakelijk. Uitde navolgende beschouwingen zal nader blijken de meeningder Regeering nopens de strekking van het voorstel en dewijze van toepassing, welke zij zich heeft gedacht.Op grond, dat de invloed van den gestelden maatregelop den woningnood maar gering zou zijn, hechten sommigeleden aan het voorstel bovenal psychologische beteekenis.Intusschen heeft bij de ondergeteekenden de bedoelingvoorgezeten met den maatregel, zij het op beperkte schaal,eene praktische voorziening te treffen. Blijkens opgaven derbetrokken gemeentebesturen werd het aantal woningen diewel te koop, doch niet te huur zijn, geschat op i November1919 te Amsterdam op lay en in October 1919 te 's-Graven-hage op 150. Al zijn deze cijfers niet hoog, ontkend kantoch niet worden, dat, wanneer dergelijke leegstaandewoningen wederom aan hare bestemming dienstbaar wordengemajkt, daardoor de woningnood eeniger mate wordt be-streden, al zal afdoende leniging slechts mogelijk zijn dooropvoering der productie. Dat van het voorstel een psycho-logische invloed ten goede kan uitgaan, is eene bijkomstigeomstandigheid, welke mede op het credit der voorzieningzoude kunnen worden gesteld.Toegegeven wordt, dat het euvel, waartegen het ontwerpzich richt, ongewild is bevorderd door het tegenwoordigestelsel der Huurcommissiewet, volgens hetwelk een hoogerehuurprijs wordt toegestaan, indien en voor zooverre dewoninguitgaven zijn vermeerderd. In het ontwerp totwijziging der Huurcommissiewet is te dezen aanzien eenruimer systeem gevolgd. Ook de ondergeteekenden denkenzich een nauw verband tusschen dat laatste ontwerp en hetonderwerpelijke. Zij zijn dan ook voornemens, mochtendeze voorsteilen tot wet worden verheven,de gelijktijdigeinwerkingtreding te bevorderen.Terecht is de aandacht gevestigd op de particulierebouwers, die nieuwe huizen bouwen niet om te verhuren,doch alleen om te verkoopen. Indien de Huuraanzeggings-wet ook op deze nieuwe huizen zou worden toegepast,ware het gevaar niet denkbeeldig, dat het bedrijf verderwerd gestaakt. Daarom is in art. 14, lid 2 onder c, uit-drukkelijk bepaald, dat de wet niet van toepassing zal zijnten aanzien van woningen, welker bouw is aangevangen na12 Februari 1920.Het is ook den ondergeteekenden niet onbekend, datin de groote steden een speculatieve handel wordt gedrevenin huizen, welke daardoor, zonder dat het algemeen belangdaarbij is gebaat, in eene korte tijdsruimte eenige malenvan eigenaar wisselen. Men mag hopen, dat de voorgesteldemaatregelen inderdaad mede tot gevolg zuUen hebben be-perking van dezen improductieven handel.De ondergeteekenden stemmen er mede in, dat het nietde bedoeling dezer voordracht is eene weeldewet in hetleven te roepen. In het Voorloopig Verslag worden ver-scheidene casuspositie's gesteld en gevraagd of in de ge-noernde gevallen de Huuraanzeggingswet van toepassingzal zijn. Bij art. i wordt in overweging gegeven in te voegende woorden ,,met een speculatief oogmerk"of,,met specula-tieve bedoelingen", waardoor tal van vraagpunten zoudenkomen te vervallen. Alhoewel het tegengaan van het uitspeculatie leeg laten staan van woningen het voornaamstedoel is van het wetsontwerp, zoo verdient het toch geenaanbeveling tot de invoeging der aangehaalde woorden inart. I over te gaan. Allereerst niet, omdat dit moeilijkhedenkan geyen met het bewijs. Hoe zal men kunnen bewijzen,dat er is een speculatief oogmerk, indien de rechthebbendezulks ontkent i Bovendien is het niet ondenkbaar, dat eenrechthebbende alsdan, ter voorkoming van toepassingder wet, zijn huis noch te huur noch te koop aanbiedt,doch het zonder meer aan de woningmarkt onttrokkenhoudt, niet met een speculatief oogmerk, doch omdat hijzich niet wil laten dwingen. In het Voorloopig Verslag(ad art. 2) zelf is een voorbeeld gegeven, dat het leegstaanvan eene woning zelfs niet altijd is te wijten aan onwil vanden rechthebbende, indien deze rechthebbende is huurder.Om deze redenen komt eene nadere beperking in art. i nietgewenscht voor. Wat nu betreft de gestelde gevallen, dezezullen alle moeten worden getoetst aan het criterium of tenaanzien der woning in de werkelijke bewonmg op ernstigewijze is voorzien. Past men dit criterium toe op de buiten-huisjes, welke des winters niet worden bewoond, dan iszeker aan te nemen, dat m de werkelijke bewoning opernstige wijze is voorzien. Het ontwerp immers zegt op-Zettelijk niet, dat de woning moet zijn bewoond, doch datin de bewoning moet zijn voorzien. Ook 's winters is in debewoning van buitenhuisjes voorzien, omdat ook 's wintersvaststaat, dat ze 's zomers worden bewoond. Ten aanzienvan huizen, tot gebruik ingericht, welke gedurende langerentijd met bewoond worden, zou in beginsel dezelfde rede-neering kunnen worden gevolgd. Toch moeten de onder-geteekenden voorzichtig zijn met het geven van algemeeneuitspraken. Want elk zich voordoend geval moet, na kennis-neming van alle omstandigheden, afzonderlijk wordenbeoordeeld. Uit de omstandigheden moet blijken of devoorziening is serieus en de bewoning reeel. Zoo zou menzich kunnen voorsteilen de mogelijkheid, dat een eigenaarvan meerdere huizen, die tot dusverre voor eigen gebruikslechts een huis had ingericht, met het oog op de Huur-aanzeggingswet kwasi een tweede huis neemt voor eigengebruik, terwijl hij niet ernstig van plan is dat tweede huisdaadwerkelijk te bewonen. Er is in zoo'n geval wel aan-leiding op dat tweede huis de Huuraanzeggingswet toe-passelijk te achten. Als waarborg tegen eene mogelijkeonjuiste beslissing zal over elk geval behalve de huurcommis-sie ook de kantonrechter oordeelen, indien op dezen doorden rechthebbende een beroep is gedaan.Het ware niet wenschelijk, indien ingevolge de Huur-aanzeggingswet in een groot heerenhuis een aantal gezinnente gelijk zou worden ondergebracht. Maar dit ontwerpgeeft daartoe ook niet de gelegenheid. Immers art. 4, lid 3,verwijst naar de gebruiken, en een gebruik volgens het welkeen heerenhuis aan meerdere gezinnen wordt verhuurd isniet aanwijsbaar. Wil men het heerenhuis toch verhurenaan meerdere gezinnen, dan is onteigening de aangewezenweg.Het ontwerp laat voldoende gelegenheid rekenmg tehouden met bijzondere omstandigheden, zooals wanneerhet huis behoort tot een onverdeelden boedel, of wanneereene woning tijdelijk niet verhuurd wordt uit pieteit tegen-over overleden ouders, Opgemerkt zij, dat de genoemdeomstandigheden niet van dien aard zijn, dat zij zoudenrechtvaardigen de woningen bij voortduring aan het verkeerte onttrekken.Wat aangaat onbewoonbaar verklaarde woningen, het isniet de strekking van het ontwerp de desbetreffende be-palmgen der Woningwet buiten werking te stellen.ARTIKEL IDat en waarom de ondergeteekenden eene bijvoegingals ,,met een speculatief oogmerk" of ,,met speculatievebedoehngen" met gewenscht achten, werd reeds bij dealgemeene beschouwingen uiteengezet,ARTIKEL 2Inderdaad kan zich het geval voordoen, dat een eigenaarzijne woning speculatief leeg laat staan op kosten van denhuurder, die door omstandigheden genoodzaakt is dewoning tusschentijds te verlaten en aan wien bij het huur-contract verboden is zijne huur over te doen. Echter zal ookdan de Huuraanzeggingswet tot eene bevredigende oplossingkunnen leiden. De huurcommissie kan immers reeds terwijlde oorspronkelijke huurovereenkomst nog loopt de woningverhuren bij eene overeenkomst welke, dank zij art. 7, ookden eigenaar bindt van af het oogenblik dat de oorspronke-lijke huurovereenkomst is geeindigd. De eigenaar zal duswel ter voorkoming van dit gevolg, om zelve de besHssing tebehouden wie het hu?s zal bewonen, bereid zijn met denoorspronkelijken huurder te onderhandelen, welke onder-handelingen er toe zullen leiden, dat de eigenaar opnieuwverhuurt en dat de oorspronkelijke huurder van verdereverplichtingen wordt ontslagen.Het is juist, dat, ter motiveering van het vereischte dertoestemming van burgemeester en wethouders voor hetoptreden der huurcommissie, in de Memorie vanToelichtingeen beroep is gedaan op het verband, dat bestaat tusschendit ontwerp en dat tot aanvullmg der Woningnoodwet. Uitde toelichting ad art. i blijkt, dat de ondergeteekenden ditvereischte ook wenschelijk vinden als waarborg, dat nietook daar ingegrepen zal worden, waar onthouding op hareplaats is. Ook bij nadere overweging blijven zij van oordeel,dat, om de aangevoerde redenen, het vereischte van toe-stemming terecht wordt gesteld. Verplichte kennisgevingaan burgemeester en wethouders, zooals sommige ledenwenschen, verzekert niet de noodige samenwerking, enevenmin bestaat dan eene rem tegen al te ingrijpend op-treden.Gemeen overleg ter bevordering van eenheid van be-sHssing in de besluiten der huurcommissie's is in zekerenzin reeds voorgeschreven bij art. 65 van den algemeenenmaatregel van bestuur, bedoeld bij art. 13 der Huur-commissiewet. Overwogen wordt of het wenschelijk is tebepalen, dat de huurcommissie's zelf (en niet alleen devoorzitters) samenkomsten moeten houden. Hierbij zijopgemerkt, dat reeds thans de wet een officieus overleg nietuitsluit.ARTIKEL 4Het artikel is aangevuld met eene bepaling, dat alleenverhuurd mag worden aan personen, van wie aangenomenmag worden, dat zij hunne verplichtingen als huurderbehoorHjk zullen nakomen (onder deze verplichtingen yaltook het behoorlijk bewonen). Verplichte zekerheidsstellingof borgtocht in de wet voor te schrijven achten de onder-geteekenden daarbij onnoodig. Geven de omstandighedendaartoe aanleiding, dan kan de huurcommissie nietteminverhuren tegen persoonhjke of zakelijke zekerheid. Op-genomen is thans het voorschrift, dat voor niet langermag worden verhuurd dan voor 3 jaar.ARTIKEL 12Dat hier art. 8 had behooren te worden uitgezonderd,kan niet worden toegegeven ; reeds hierom niet, omdatart. 12 niet in het algemeen zegt, dat aan belanghebbendengeen kosten m rekening worden gebracht, doch alleen,dat hun geen kosten in rekening worden gebracht door dehuurcommissie, den kantonrechter of den griffier. Debeteekening en de ten uitvoerlegging, bedoeld bij art. 8,geschieden echter door den deurwaarder, in opdrachtvan den huurder.Bij deze Memorie is gevoegd eene Nota van Wijzigingen.De Minister van Justitie,HEEMSKERK.De Minister van Arbeid,AALBERSE.NOTA VAN WIJZIGINGENI.Aan het eerste lid van artikel 4 wordt de volgende zintoegevoegd:,,De huurcommissie zal slechts verhuren aan hem vanwien redelijker wijze mag worden verwacht, dat hij zijneverpHchtingen als huurder behoorlijk zal nakomen".ILAan het derde lid van artikel 4 wordt de volgende zintoegevoegd:,,De tijd, waarvoor wordt verhuurd, mag in geen gevallanger zijn dan drie jaar".MEMORIE VAN ANTWOORDop het Voorloopig Verslag over het wets-ontwerp tot wijziging der huurcommissiewet(Zitting 1919--1920, No. 381).ALGEMEENE BESCHOUWINGEN.Blijkens het Voorloopig Verslag heeft het wetsontwerptot wijziging van de Huurcommissiewet aanleiding ge-geven tot eene uitvoerige bestrijding, die ten deele eenprincipieel karakter draagt. Dit verwondert den onder-geteekenden niet. De woningnood, de feitelijke aanleidingtot de wet en het wetsvoorstel, grijpt zoo diep in het levenin, en is zoo vatbaar voor uiteenloopende beschouwingen,dat een wetsvoorstel om in het bestaande wijziging tebrengen, wel tot gedachtenwisseling aanleiding moetgeven,Tegenover enkele leden staan in het Voorloopig Verslagvele andere leden. De ondergeteekenden kunnen zichgoeddeels aansluiten bij de beschouwingen van laatst-bedoelde leden.Volgens het gevoelen der eerstgemelde leden zou deaandrang tot deze wetswijziging zijn uitgegaan niet van dehuurcommissies of van de gemeentebesturen, maar vande huiseigenaren, die nu hun meerdere mkomsten zoudenhopen binnen te krijgen. Den wonmgbouw zouden dezeleden voor goed aan de particuliere winstmakerij wiUenoattrekken en tot een blijvende zaak van Rijk en gemeentewillen maken.Tegen deze beschouwingen moeten de ondergetee-kenden bezwaar maken. De aandrang tot deze wets-wijzi-ging is gegeven door de feiten. Rijk en gemeenten spannenzich nu reeds jaren in om, ten koste van groote geldelijkeoffers, den woningnood te bestrijden ; tot dusverre heeftmen daarmede niet meer bereikt, dan dat, vermoedelijkop enkele uitzondermgen na, de woningnood bleef stijgen.De overheidsvoorzienmg in de woningbehoefte werktlangzamer dan de particuliere nijverheid. Men neemtook aan, dat zij duurder werkt; hoe groot het verschil is,staat met vast, maar dat zij duurder werkt, schijnt nietvoor betwisting vatbaar. Het particulier bouwbedrijf heeftzich jaren geleden van een deel der woningvoorzienmgteruggetrokken; de ondergeteekenden meenen, dat ditfeit met leedwezen moet worden geconstateerd, omdatwaardevoUe krachten nu aan de woningproductie ont-vallen zijn juisi in een tijd, waarin de grootst mogelijkeproductie noodig is.De terugtrekkende beweging van het particulier bedrijfnu is door en tegelijk met de werking van de Huur-commissiewet zeer versterkt. De Huurcommissiewet hieldde huren laag, terwijl de kosten van onderhoud van huizenen van het leven stegen. De huren werden lager gehoudendan billijk was tegenover de verhuurders. Gevolg daar-van was wel een prikkel huizen te verkoopen, maar deneiging huizen tebouwen verminderde er door.Deze feiten, die de ervaring van iederen dag aantoonde,waren inderdaad voldoende om de Regeering tot de slot-som te brengen, dat het hoog tijd was, de rem van deHuurcommissiewet losser te zetten, opdat zou wordenvoorbereid de toetreding van het particulier initiatieftot de voorziening in de woningbehoefte, en de billijkheidzou worden betracht tegenover eene zekere groep uitde samenleving.Zij, die nu meenen, dat de woningbouw blijvende taakvan Rijk en gemeente moet worden, staan op principieelander standpunt dan de Regeering, die in de ervaring nietskan ontdekken, dat recht zou geven om aan te nemen, datmen het met dat standpunt wel zou kunnen wagen. In-tegendeel, de Regeering laat geen poging onbeproefd omhet particulier bedrijf weder in den woningbouw te be-trekken en zal daarmede voortgaan, omdat zij overtuigd is,dat Rijk en gemeente, die zich door de omstandighedende taak van monopolie zagen toegedeeld, tegen die taakniet opgewassen zijn. Welke vorm de meest geschikte isom het particulier bedrijf weder op gang te brengen, zalde ervaring moeten leeren. Voorshands zal Rijkssteundaarvoor onmisbaar zijn, omdat het bouwen te duur isgeworden. De ondergeteekenden behoeven de oorzakendaarvan hier niet op te sporen; er zijn vele oorzaken inhet spel, die algemeen bekend zijn. In den loop van enkelejaren zuUen deze gevolgen van den oorlog in hevigheidafnemen en zal toeneming van de productie vanzelf leidentot minder abnormale prijzen.De enkele leden bepleitten voortbestaan van de huur-commissies. De ondergeteekenden merken hiertegenoverop, dat bij dit wetsontwerp van opheffing dier commissiesgeen sprake is. Wel meenen zij te moeten verklaren, datzij zich gelukkig zouden achten, indien de omstandighedeneen voorstel tot opheffing toelieten. Maar voorshands zalhet daartoe nog niet kunnen komen, tenzij onverwachtsnel een zeer gunstige keer kwam in de omstandigheden.Volkomen vrijheid voor de huurcommissies, door enkeleleden bepleit, acht de Regeering niet zonder bedenking.De wet moet aan die colleges een compas geven, waaropzij moeten zeilen. Een wetgever, die aan de commissies eenbevel tot zeilen gaf, maar haar een compas onthield, zoutot verwarring en willekeur aanleiding geven. Overigenswordt hier verwezen naar de bespreking van het bij hetgewijzigd wetsontwerp nieuw voorgestelde artikel 5 derHuurcommissiewet.Wat betreft de uitbreiding van artikel 13a (onder b enc), de Regeering acht deze, waar zeer groote offers van deschatkist voor de daarbedoelde woningen worden gevraagd,noodzakelijk.Met vele andere leden achten de ondergeteekenden hetniet goed, dat tusschen de huren van oude en gelijksoortigemeuwe woningen een groot verschil bestaat. Voorshandszal het evenwel, naar de meening van de ondergeteekenden,met mogelijk zijn de huren te bepalen naar de stichtings-kosten, tenzij die kosten beduidend zouden dalen. Ditpunt heeft de voortdurende aandacht der Regeering.Gelukt het der techniek voldoende aan bouwkosten uitte sparen, dan kan weder teruggekeerd worden tot dennormalen toestand, dat de huren gegrond zijn op de stich-tingskosten.De Regeering is door hetgeen in het Voorloopig Verslagwordt opgemerkt over de huurverhooging die aan de inmen-ging der huurcommissie wordt onttrokken,niet overtuigd,datverder moet worden gegaan dan zij voorstelt. Men bedenke,dat op I Januari 1916 en i Januari 1918 de meeste hurenreeds aanmerkelijk verhoogd waren; liet men voor alleeen grens van 40 pet. vrij, dan zou in menig geval verdergegaan worden dan de billijkheid vordert. Daarbij komt,dat men, voor zoover de vrijgelaten 20 pet. met voldoendezijn, verdere verhooging kan vragen bij de huurcommissie,die in het nieuw voorgestelde artikel 5 voldoende gelegen-heid vindt om de billijkheid te betrachten.Ten onrechte is door leden, die zich in beginsel met eenverhooging der bestaande huren wel konden vereenigen, uithet op bladz. 2 der Memorie van Toelichting gedaan beroepop de hoogere persoonlijke uitgaven van den verhuurder --door het algemeen duurdere leven -- als rechtvaardigings-grond voor huurverhooging afgeleid, dat de Regeeringinstemt met de opvatting alsof de verhuurders, en dusook andere zakenmenschen, een door de wet te erkennenrecht hebben om alle hunne meerdere uitgaven op anderenaf te wentelen. De algemeene daling der koopkracht vanhet geld is slechts zeer in het algemeen als argument voorhuurverhooging -- over het hoeveel hebben de onderge-teekenden geen oordeel uitgesproken -- aangevoerd. Wan-neer een verhuurder, of in het algemeen een zakenman,voor den oorlog met zijn bedrijf een netto winst maaktevan b.v. f 1000 en deze winst niet onredelijk was, mag hetbillijk heeten, dat, nu na den oorlog deze f 1000 de helftin waarde zijn gedaald, hij uit zijn bedrijf meer ontvangt danf 1000, al wil daar mede niet zijn gezegd, daat hij een doorde wet te erkennen recht heeft de f 1000 op te voerentot f 2000, Maar werd volstrekt geene verhooging toe-gestaan, de meerdere duurie zou geheel en uitsluitend ophern komen te rusten, terwijl hij wel genoodzaakt wordt bijle dragen in het duurder levensonderhoud van anderen.Terecht wordt opgemerkt, dat de gevolgen der duurte dooralien te zamen behooren te worden gedragen.De ondergeteekenden zijn van meening, dat de aard derwerkzaamheden, welke de huurcommissies zullen hebbente verrichten, wanneer het voorgestelde wet wordt, nietzoozeer verschilt van hetgeen die commissies tot dusverrededen, dat daarom de instelling van bijzondere raden vanberoep wenschelijk is. Waar eenerzijds dergelijke radenvan beroep een kostbaar instituut zouden wezen, anderzijdsde controle van den kantonrechter in dezen op de admi-nistratie niet onbevredigend heeft gewerkt, kan de Huur-commissiewet op dit punt ongewijzigd blijven.Alsnog is voorgesteld eene bepaling krachtens welke dehuurcommissie bevoegd zal zijn eene huurverhoogingvoorloopig toe te staan, doch deze terug te nemen, indienniet bepaaldelijk aangewezen verbeteringen binnen eenbepaalden tijd zijn aangebracht.Sommige leden bepleiten de vorming van een ,,Cen-traal Woningfonds". Deze leden gaan uit van de ver-onderstelling dat de huiseigenaren aan verhooging vanhuren boven de lo en 20 pet. geen behoefte hebben enalles wat zij uit dien hoofde ontvangen vermeerdenng vanwinst is. Deze veronderstelling mist, naar de onderge-teekenden meenen, feitelijken grondslag. Er zijn gevallendenkbaar, waarin verhooging van de huren van i Januari1916 met 20 pet. hoogstwaarsehijnlijk voldoende zal zi)n;maar er zijn 00k tallooze gevallen, waarin contraeten oplangen termijn de vrijheid tot huurverhooging belemmerdenen waarin eene verhooging met 20 pet. niet voldoende zalzijn. Afgezien van de onjuiste veronderstelling is eeneentraal woningfonds behalve om practisehe bezwarenvoor de Regeering niet aannemelijk, omdat zij het on-rechtvaardig acht, een eategorie van burgers, huizen-verhuurders, die tot dusver door maatregelen van denwetgever worden belet winst te maken, te belasten, zoodraer een schijn van kans op de winst ontstaat. De onderge-teekenden vertrouwen, dat de nieuwe redaetie van artikel 5der Huureommissiewet hen, die met leede oogen zoudenzien, dat de huizenverhuurders groote winsten maakten,zal gerust stellen. . .Naar aanleiding van den wensch de Huureommissiewet00k van toepassing te verklaren op winkels met de daarbi)behoorende woningen, zij opgemerkt, dat artikel 13a derwet reeds thans zoo'n ruime definitie van woning geeft,dat de Hooge Raad bij arrest van 10 Januari 1920 (Neder-landsehe Jurisprudentie 1920, bladz. 151) op grond vangemeld artikel kon beslissen, dat onder de Huureommissie-wet 00k valt een pereeel bestaande uit winkelhuis metwoning en pakhuis. Nog verder te gaan door de Huureom-missiewet toepasselijk te verklaren op alle pakhuizen,winkels, werkloodsen, kantoren, magazijnen, enz. ookzonder dat daaraan een of meer woonvertrekken zijn ver-bonden, komt niet wensehelijk voor.Op hetgeen nopens huuropzegging is gezegd, kan thansbezwaarlijk worden ingegaan, aangezien dergelijke wijzi-gingen in de Huuropzeggingswet zouden vallen buitenhet kader der onderwerpelijke voorziening. ^ T,W Bij de herziening van het Koninklijk besluit van 26 Mei1917 (Staatsblad No. 444)/ welke, wordt het onderwer-pelijke voorstel wet, noodzakelijk zal zijn, zal nader onderde oogen worden gezien de vraag of het wensehelijk is artikel20 van dat besluit te wijzigen in dien zin, dat de mogelijk-heid wordt geopend een tweeden plaatsvervangendensecretaris aan te wijzen. Ondertussehen zij thans reedsde aandacht gevestigd op artikel 46 van gemeld besluit,hetwelk de gelegenheid opent bij afwezigheid of ontstentemsook van den plaatsvervangenden seeretaris een lid dereommissie met de werkzaamheden van den seeretaris tebelasten.ARTIKELEN.Naar aanleiding van de artikelen van het gewijzigdontwerp van wet, zij nog het volgende opgemerkt.Artikel i sub I. Voorgesteld is eene gewijzigde redaetiewelke duidelijker dan bij het bestaande artikel het geval isdoet uitkomen, dat het bedingen (of aannemen) der ver-goeding buiten de gemeente evenmin geoorloofd is alshet bedingen binnen de gemeente, waarvoor de huur-eommissie is ingesteld. Beslissend is niet de plaats waarbedongen wordt, doeh de plaats waar de woning is gelegen.Artikel 1 sub. IV {oud). Nadere overweging in verbandmet de in het Voorloopig Verslag geopperde bezwaren,heeft er toe geleid de aanvankelijk voorgestelde aanvuUingte laten vervallen. De kantonreehter kan, indien op hemeen beroep wordt gedaan, voor eene zekere eenheid in debeslissingen zorgen, terwijl de Hooge Raad, dank zij detoegelaten eassatie in het belang der wet, in staat is overde reehtsvragen zijn oordeel uit te spreken, een oordeel,waarnaar -- de praktijk heeft het geleerd -- de huur-commissies en kantonrechters gewoon zijn zich bij vol-gende beslissingen te gedragen.Artikel i sub IV (i sub V oud). De ondergeteekendenstellen prijs op het behoud der woorden ,,den verhuurdergehoord, althans behoorlijk opgeroepen", vooral bij hetnieuw voorgestelde artikel 5 der Huureommissiewet.Het is van belang, dat de verhuurder wordt gehoord om tekomen tot eene juiste bepaling van wat is ,,eene billijkeopbrengst der woning". De waarborg gelegen m het ,,audiet alteram partem" behoort te blijven vastgelegd in dewet en kan niet worden overgelaten aan het oordeel van eenlid der huureommissie.Artikel i sub V {sub VI oud). Het laatste lid sehept demogelijkheid van voorwaardelijke verhooging, reeds hier-voren vermeld.Artikel 1 sub VI (i sub VII oud). De ondergeteekendenerkennen, dat tegen de oorspronkelijke formulen bezwarenzijn aan te voeren. Toegegeven wordt dat de verwijzmgnaar den ,,normalen prijs van het vrije verkeer" voor dehuureommissie een onvoldoende riehtsnoer kan wordengeoordeeld. Bovendien' is de mogelijkheid niet buiten-gesloten, dat de oorspronkelijke formule, tegen de bedoe-ling van ondergeteekenden, spoedig tot te hooge hurenzou hebben geleid. Aan deze bezwaren wordt tegemoetgekomen door in plaats van den normalen prijs van hetvrije verkeer te stellen ,,eene billijke opbrengst van dewoning" en door tevens in de wet zelf eene grens voorde huurverhoogingen vast te leggen. Deze grens is gesteldop 50 % van den huurprijs van i Januari 1916, en voorwoningen, waarop de Huureommissiewet eerst door hetin werkingtreden der Huuropzeggingswet toepasselijk isgeworden, op een overeenkomstig pereentage n.l. 37V2 pct-of Vs van den huurprijs van i Januari 1918.De ondergeteekenden meenen, dat door dit percentagevoldoende waarborg verkregen is, dat op de huurders metal te zware lasten worden gelegd, terwijl anderzijds tochook de gelegenheid blijft tegenover verhuurders meer debillijkheid te betrachten dan onder het geldende stelselmogelijk was en het verschil tussehen de huren van oudeen nieuwe woningen geleidelijk te verminderen. Als rieht-snoer zal daarbij gelden ,,eene billijke opbrengst van dewoning" dat wil zeggen er moet naar gestreefd worden,dat de woning voor den verhuurder ,,rendaber' zij. Wildit het geval zijn, dan moeten uit de huuropbrengst kunnenworden bestreden in de eerste plaats de kosten van netonderhoud (waarmede reeds de bestaande wet rekenmghoudt), maar bovendien moet in de huuropbrengst ookworden gevonden de rente van het in de woning gestokenkapitaal (niet alleen indien op de woning hypotheek rust)naar den verhoogden rentevoet, en eene zekere exploitatie-winst of vergoeding voor het beheer of hoe men dat noemenwil.Eene definitieve oplossing is daarmede voorzeker metgegeven,maar op het oogenblik zouden de ondergeteekendenniet verder willen gaan.Het tweede lid geeft soortgelijke regeling voor de groepenvan woningen, bedoeld bij het tweede en derde lid vanartikel i der Huureommissiewet. Bovendien is het biUijkgeoordeeld de gelegenheid te laten voor nieuw gebouwdewoningen een hoogeren huurprijs goed te keuren of vastte stellen, indien de verhuurder de redelijkheid van denhoogeren huurprijs aantoont op grond van hoogere womng-uitgaven. Daarbij wordt er van uitgegaan, dat de eerstehuur voor de woning bedongen rendeerend is.Artikel i sub IX (i sub X oud). Onder a is thans, methet oog op artikel 5 der Huuropzeggingswet, ook meldinggemaakt van de dienstwoningen, welke kraehtens een doorden Minister van Waterstaat goedgekeurd arbeidsreglementter besehikking worden gesteld. Reehtens wordt daardoor,naar ondegeteekenden meenen, niets veranderd, omdateene dergelijke ter besehikkingstelling niet gesehiedtkraehtens een met den betrokkene gesloten huurovereen-komst; de woning wordt zonder meer aan den betrok-kene ter bewoning aangewezen op grond van de tusschenpartijen bestaande arbeidsovereenkomst.De vrees, door enkele leden geuit, dat tot huurverhoo-ging der onder a, 6 en c bedoelde woningen zal worden over-gegaan, zonder dat met de draagkracht der bewoners vol-doende rekening wordt gehouden, is ongegrond. Tot dusverwordt steeds met de inkomens en de grootte der gezinnenvan de huurders rekening gehouden. Op dezen weg zalworden doorgegaan.Artikel 2. Onder 4". wordt het percentage van 37V2genoemd voor de woningen, ten aanzien waarvan de Huur-commissiewet eerst bij de Huuropzeggingswet toepasselijkis verklaard.De Minister van Justitie,HEEMSKERK.De Minister van Arbeid,AALBERSE.GEWIJZIGD ONTWERP VAN WETARTIKEL I.In de Huurcommissiewet (wet van 26 Maart 1917,Staatsblad no. 257, gewijzigd bij de wet van 25 Maart 1918,Staatsblad no. 182) worden de volgende wijzigmgen aan-gebracht:I. Het eerste lid van artikel i wordt gelezen als volgt:,,Het is verboden voor het gebruik van eene woning,gelegen in eene gemeente waarvoor eene huurcommissieis ingesteld, als verhuurder eene hoogere vergoeding, onderwelken naam of in welken vorm ook, te bedingen of aan tenemen, dan de huurprijs, voor de woning geldende op oflaatstelijk voor I Januari 1916, vermeerderd met 20 %,zoo niet die hoogere huurprijs is goedgekeurd of vastgestelddoor de huurcommissie".II. In het derde lid van artikel i wordt na ,,het be-dingen" ingevoegd : ,,of het aannemen".III. Het eerste lid van artikel 2 wordt gelezen als volgt:,,Is de overeenkomst, waarbij bedongen is een huurprijs,hooger dan artikel i toestaat na de instelling eener huur-commissie te bedingen, aangegaan voor de instelling derhuurcommissie doch na i Januari 1916, dan is de ver-huurder gehouden binnen eene maand na die instellmghetzij zich tot de huurcommissie te wenden met het verzoekdien hoogeren huurprijs goed tP keuren, hetzij Zi^h jegensden huurder bereid te verklaren den huurprijs te verlagentot dien van i Januari 1916, vermeerderd met 20 %".IV. Het tweede lid van artikel 4 wordt gelezen alsvolgt : ...,,Keurt de huurcommissie den hoogeren huurprijs metgoed, dan stelt zij, den verhuurder gehoord, althans behoor-i.k opgeroepen, het bedrag vast, waarvoor de woning magworden verhuurd".V. Aan artikel 4 worden toegevoegd een derde en eenvierde^Ud, luidende/.,,De huurcommissie is bevoegd aan hare goedkeuringof vaststelling van den huurprijs terugwerkende kracht teverleenen tot een bij de uitspraak te bepalen tijdstip, het-welk niet vroeger kan zijn dan de dag, waarop het verzoekom goedkeuring is ingekomen.De huurcommissie is bevoegd den huurprijs voorwaar-delijk goed te keuren of vast te stellen in dien zin, dat,wanneer door haar aangewezen verbeteringen of herstel-lingen aan de woning niet zijn aangebracht binnen een bijde uitspraak te bepalen tijd, de huurcommissie, ambtshalveof op verzoek van den huurder, met terzijdestelling van deeerste uitspraak, alsnog een lageren huurprijs kan vast-stellen".VI. Artikel 5 wordt gelezen als volgt:,,De huurcommissie staat geleidelijke huurverhoogingentoe, totdat eene billijke opbrengst van de woning wordtverkregen, met dien verstande, dat geen huurprijs wordtgoedgekeurd of vastgesteld, welke meer bedraagt dan50 % boven den huurprijs, geldende op of laatstelijk voorI Januari 1916. Bij hare beslissing houdt de huurcommissierekening met den staat van onderhoud der woning.Betreft het eene woning, welke voor of op i Januari 1916niet verhuurd is geweest, dan vindt het vorige lid toepassingin dien zin, dat geen huurprijs wordt goedgekeurd ofvastgesteld, welke meer bedraagt dan 50 % boven de som,welke door de huurcommissie als de huurprijs van i Januari1916 wordt geschat. Hetzelfde geldt ten aanzien van eenenieuw gelDouwde woning na i Januari 1916 voor het eerstin gebruik genomen ; evenwel wordt voor eene dergelijkewoning een hoogere huurprijs goedgekeurd of vastgesteld,indien de verhuurder aannemelijk maakt, dat de hoogerehuurprijs redelijk is in verband met de hoogere uitgaven,die hij ter zake van de woning heeft te bestrijden.De huurcommissie vermag in geen geval een huurprijsvast te stellen beneden dien, welken de verhuurder volgensde artkelen i en 2 bevoegd is te bedingen".VII. De eerste twee zinnen van artikel 8 worden ge-lezen als volgt:,,Indien bij eene overeenkomst eene hoogere vergoedingvoor het gebruik van eene woning is bedongen dan krach-tens deze wet geoorloofd is, geldt, in plaats van dat bedrag,de huurprijs, waarvoor de woning is verhuurd geweest opof laatstelijk voor i Januari 1916, vermeerderd met 20 %.Betreft het eene woning, welke voor of op i Januari 1916niet is verhuurd geweest, dan geldt de som, welke door dehuurcommissie is geschat als de huurprijs van i Januari1916, vermeerderd met 20 %.VIII. Artikel 9 wordt gelezen als volgt:,,Hij die ter zake van eene huur, anders dan als verhuur-der met inachtneming der bepalingen van de artikelen i en 2of als huurder, voor zich of een derde eenig voordeel be-dingt of aanneemt, wordt gestraft met hechtenis van tenhoogste eene maand of eene geldboete van ten hoogsteduizend gulden.Het voorgaande lid is niet van toepassing indien blijkt,dat het voordeel vormt eene redelijke vergoeding voordaadwerkelijk verrichte diensten.Indien het feit wordt begaan door of vanwege eene naam-looze vennootschap, eene cooperatieve of andere rechts-persoonlijkheid bezittende vereeniging of eene stichting,wordt de strafvervolging ingesteld en de straf uitgesprokentegen de leden van het bestuur.Het strafbaar gestelde feit wordt beschouwd als eeneovertreding".IX. Het laatste lid van artikel 13a wordt gelezen alsvolgt :,,Deze wet is echter niet van toepassing ten aanzien van :a. woningen, verhuurd door publiekrechtelijke li-chamen, en dienstwoningen, welke krachtens een doorOnzen Minist-er van Waterstaat goedgekeurd arbeids-reglement ter beschikking worden gesteld ;6. woningen, verhuurd door vereenigingen, vennoot-schappen of stichtingen, als bedoeld bij artikel 78 derOnteigeningswet ;c. woningen, verhuurd door andere dan onder b be-doelde vereenigingen, vennootschappen of stichtmgen, voorzoover die woningen zijn gebouwd met steun van de ge-meente en worden verhuurd onder toezicht van het ge-meentebestuur;d. woningen, verhuurd met bouw- of weilanden,kweekerijen, teellanden en dergelijke landerijen".ARTIKEL 2.Waar het geldt woningen ten aanzien waarvan de Huur-commissiewet eerst door het in werking treden der Huur-opzeggingswet toepasselijk is geworden, wordt de Huur-commissiewet, gewijzigd overeenkomstig het vorige artikel,aldus toegepast, dat:1?. in het eerste lid van artikel i, het eerste lid vanartikel 2 en de eerste twee zinnen van artikel 8 in plaats van,,i Januari 1916, vermeerderd met 20 %" wordt gelezen,,i Januari 1918, vermeerderd met 10 %";2?. overal elders in plaats van ,,i Januari 1916" wordt ?gelezen ,,i Januari 1918" ;3?. in het laatste lid van artikel 2 in plaats van ,,i6October 1916" wordt gelezen ,,i Januari 1918" ;4?. in het eerste en het tweede lid van artikel 5 in plaatsvan ,,50 %" wordt gelezen ,,3772 %"?Voorts wordt, waar het die woningen geldt -- dochalleen voor gemeenten waarin op 29 Maart 1918 (de dag vanhet in werkmg treden der Huuropzeggmgswet) reeds eenehuurcommissie was mgesteld -- bij toepassmg van artikel2 der Huurcommissiewet inplaats van het tijdstip van deinstelling van de huurcommissie genomen : 29 Maart 1918.ARTIKEL 3.Artikel 8 der Huuropzeggingswet vervalt.ARTIKEL 4.Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalentijdstip.MEMORIE VAN ANTWOORDop het Voorloopig Verslag over het wets-ontwerp tot herziening der Woningnoodwet.(Zitting 1919--1920, Nr. 382).De opmerkingen in het Voorloopig Verslag geven aan-leiding het volgende aan te voeren.ALGEMEENE BESCHOUWINGENHet komt den ondergeteekende voor, dat de meening,,dat volgens de Grondwet niet in de Woningnoodwet,doch in de algemeene Onteigeningswet de gevallen be-hooren genoemd te worden, in welke voorafgaande ver-klaring, dat het algemeen nut de onteigening vordert, nietwordt vereischt," niet juist kan genoemd worden. Tenonrechte n.l. leidt men uit artikel 151 der Grondwet af,dat de daar bedoelde ,,algemeene wet" alleen kan zijnde Onteigeningswet van 1851. Immers in artikel 151 staatniet, dat er zal zijn een algemeene wet; er staat alleen,dat er zal zijn eene algemeene wet, die de algemeene regelsbevat over onteigening, zulks in tegenstelling met despecials wet, die voor elke bepaalde onteigening gevorderdwordt. In dezen zin is dus de Woningwet evengoed eenalgemeene wet in den zin van artikel 151 der Grondwet,als de Onteigeningswet 1851. Dezelfde meening wasMinister van Houten toegedaan, die indertijd het onteige-ningsrecht voor de gemeenten 00k niet in de Onteigenings-wet wilde regelen. Zoo 00k mr. P. Sybenga (De Grondwetvan 1887, 2de dr. biz. 237), die hiervan zegt:,,In de Memorie van Toelichting van het door denHeer van Houten ingetrokken, doch den i6en Januari 1893wederom ingediend, gewijzigd ontwerp {Handelingen1892/93 Bijl. no. 119), wederlegt de voorsteller op m.i.goeden grond eene andere bedenking, van formeelenaard, in bedoeld Voorloopig Verslag voorkomende, opgrond n.l., dat het Grondwetsartikel een ,,algemeene"wet zou bedoelen, die dus eens voor al het instituut deronteigening regelt, waardoor tevens partieele wetgeving,zooals in casu, niet zou zijn geoorloofd. -- Terecht voertde voorsteller hiertegen aan, dat de uitdrukking ,,alge-meene" wet gebezigd is bij wijze van tegenstelhng metde telkenmale terugkeerende wet houdende de verklaring,dat het algemeen nut de onteigening vordert, en nietstrekt om partieele wetgeving tegen te gaan,"Hetzelfde zegt 00k de Memorie van Toelichting op deOnteigeningswet van 1851, waar in ? 10 staat: ,,Alge-meene wet is hier slechts tegenstelling tegen de wet, welkein elk bijzonder geval omtrent het algemeen nuttige vanhet werk beslist."Ten slotte wijst ondergeteekende op de wet van 27 Maart1915 {Staatsblad 171) betreffende onteigening ter bestrij-ding van werkloosheid. De bepalingen van deze wet zijnbuiten de onteigeningswet vastgesteld ter tijdelijke afwij-king van die wet, hetzelfde als in dit wetsontwerp wordtvoorgesteld. En almede buiten de Onteigeningswet isdie wet van 1915 bij artikel 8 der Woningnoodwet vantoepassing verklaard, met enkele wijzigingen. Ook toenwerden met medewerking van de Kamer onteigenings-bepalingen opgenomen in een wet, die niet is de Onteige-ningswet van 1851, maar daarom niet minder eene alge-meene wet, als bedoeld in art. 151 der Grondwet.Met het bovenstaande meent de ondergeteekende vol-doende het in het Voorloopig Verslag geuit verwijt weer-legd te hebben, dat de Regeering artikel 151, lid 2, derGrondwet niet in acht genomen zou hebben.Tot dusver werden op grond van de Woningnoodwet1119 woningen gebouwd.ARTIKEL 8a.Aan de opmerking in het Voorloopig Verslag is tegemoetgekomen, door de woorden ,,slechts ten deele" te ver-anderen in ,,voor minder dan de helft".Nader is de wenschelijkheid gebleken de woorden ,,nietbewoond of" te doen vervallen, en na het woord ,,daartoe"in te voegen de woorden ,,volgens het Burgerlijk Wetboek".Het vijfde lid is gewijzigd met het oog op de belangender hypotheekhouders.ARTIKEL 86.In verband met de in het Verslag geuitte bezwaren iseen nieuw artikel 86 opgenomen.Het artikel behelst thans de algemeene norm, die aande oorspronkelijke redactie ten grondslag lag.ARTIKEL 8c.Ook de ondergeteekende is van meening, dat de regelingin het onlangs door de Kamer aangenomen wetsontwerptot wijziging der Onteigeningswet voUediger moet geachtworden. Uit het oog dient echter niet te worden verloren,dat het daar geldt een wet, die bestemd is te blijvenbestaan, terwijl de Woningnoodwet te zijner tijd zal ver-dwijnen en de hier bedoelde onteigening slechts in enkelegevallen zal worden toegepast. Het komt den onderge-teekende daarom voor, dat de in het ontwerp voorgestelderegeling, welke is overgenomen van een bestaande wet,n.l. de wet van 27 Maart 1915, tot tijdelijke afwijking vande wet van 28 Augustus 1851, de voorkeur verdient bovende nog niet tot wet geworden en uit den aard der zaakmeer omslachtige regeling van het ontwerp tot wijzigingder Onteigeningswet.ARTIKEL 8e.De uitbreiding, die enkele leden aan het artikel wenschente geven, komt den ondergeteekende met toelaatbaar voor.Het artikel heeft alleen op woningen betrekking, de ver-ruiming, die in het Voorloopig Verslag wordt bepleit,gaat ver buiten de grenzen van de Woningnoodwet.Nader is de wenschelijkheid gebleken in het eerste Udde termijn van i Februari te veranderen in i Juni, enin het tweede lid beroep op den gemeenteraad mogelijkte maken.De Minister van Arbeid,AALBERSE.GEWIJZIGD ONTWERP VAN WETARTIKEL I.In de Woningnoodwet (Staatsblad igi8 No. 379),worden na artikel 8 de volgende artikelen ingevoegd :ARTIKEL 8a.1. Zonder voorafgaande verklaring bij de wet, dat hetalgemeen nut de onteigening vordert, kan, ter voorzieningin woningnood, onteigening plaats vinden van woningen,die onbewoond of voor minder dan de helft bewoond zijnen van woningen, welke door anderen dan den eigenaarbewoond worden en welker onderhoud door den eigenaar,voor zoover hij daartoe volgens het Burgerlijk Wetboekgehouden is, verwaarloosd wordt.2. Indien een deel van een perceel valt in de termenvan het vorige lid, kan het geheele perceel onteigendworden.3. De artikelen 78, 79, eerste lid, 80, 81, 83 -- 91 en96 van de wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad No. 125),zooals die is gewijzigd bij latere wetten, vinden overeen-komstige toepassing.4. Het bepaalde in artikel 6 van de Gezondheidswetblijft buiten toepassing.5. Burgemeester en Wethouders hooren de huurcom-missie en geven van de voorgenomen onteigening kennisaan de bonders van de in de openbare registers inge-schreven hypotheken op het betrekkelijk onroerend goed,voordat zij aan den gemeenteraad een voorstel tot ont-eigening doen.ARTIKEL 86.Bij de bepaling van de werkelijke waarde, bedoeld inartikel 40 van de wet van 28 Augustus 1851 (StaatsbladNo. 125), zooals die is gewijzigd bij latere wetten, blijvenbuiten beschouwing prijzen, die bij speculatieve ver-handeling gedurende de buitengewone tijdsomstandig-heden zijn betaald.ARTIKEL 8c.1. Met afwijking van het bepaalde in de artikelen 56 --58 van de wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad No. 125)zooals die is gewijzigd bij latere wetten, kan de onteige-nende partij, zoodra Ons besluit tot goedkeuring van hetraadsbesluit in de Nederlandsche Staatscourant is geplaatst,zich in het bezit van de te onteigenen perceelen doen stel-len, mils door haar eene door de rechtbank voor de ge-zamenlijke te onteigenen perceelen bepaalde geldsom ingerechtelijke bewaring zij gesteld.2. De aldus in bewaring gestelde geldsom kan nietworden terug genomen voordat met betrekkmg tot allete onteigenen perceelen het vonnis van onteigening inkracht van gewijsde is gegaan en de schadeloosstellingovereenkomstig de artikelen 55 -- 58 der voormelde wetis betaald of geconsigneerd.ARTIKEL Sd.Uit 's Rijks kas worden, onder voorwaarden en op dewijze door Ons te bepalen, aan gemeenten bijdragen ge-geven in de kosten van onteigening en van verbouwingvan woningen. Van de krachtens dit artikel verleende bij-dragen wordt telkens mededeeling gedaan in de Neder-landsche Staatscourant.ARTIKEL 8e.I. Wij kunnen op grond van woningnood bepalen,dat het, hetzij in alle gemeenten hetzij in met name tenoemen gemeenten, verboden is, zonder toestemming vanBurgemeester en Wethouders eene woning te onttrekkenof onttrokken te houden aan de bestemming, die zij opiJuni1920 had, of zonder diezelfde toestemming eene woningaf te breken. Burgemeester en Wethouders kunnen aan detoestemming voorwaarden verbinden in het belang van devoorziening in den woningnood. Ons besluit wordt bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant.2. Indien in eene gemeente, waar het verbod van heteerste lid geldt, het voor rekening van den eigenaar komendonderhoud van eene woning, die niet door den eigenaarwordt bewoond, wordt verwaarloosd tot schade van harebewoonbaarheid en de eigenaar na schriftelijke waarschu-wing nalatig blijft, kunnen Burgemeester en Wethoudershet noodige doen verrichten ten koste van den eigenaar.De eigenaar kan binnen dertig dagen na de dagteekenmgder waarschuwing voorziening vragen bij den gemeenteraad.De gemeenteraad beslist binnen zes weken na den dag,waarop voorziening is gevraagd. Gedurende den termijntot en de behandelmg van de voorziening blijft de waar-schuwing buiten werking.3. Het bepaalde in de artikelen 46, tweede lid, en47 van de Woningwet vindt overeenkomstige toepassing.ARTIKEL II.Aan artikel 10 van de Woningnoodwet (Stbl. 1918No. 379 ) wordt toegevoegd een nieuw lid, luidende alsvolgt:,,Overtreding van het verbod, gesteld in artikel 8e,eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogsedrie maanden of geldboete van ten hoogste twee duizendgulden".MEMORIE VAN ANTWOORDop het Voorloopig Verslag over het wets-ontwerp tot herziening der Woningwet.(Zitting 1919--1920, no. 388).Het verheugt de ondergeteekenden, dat het wetsontwerpeen gunstig onthaal heeft gevonden. Dit onthaal sterkt henin de overtuiging, dat zij den juisten weg insloegen, toen zijbesloten, thans een wijziging van de Woningwet aanhangigte maken, waarin alleen die onderwerpen zijn betrokken, tenaanzien waarvan eenstemmigheid verwacht mag worden. Zijmeenen, dezen beperkten opzet onveranderd te moeten hand-haven en niet te moeten ingaan op in het Voorloopig Ver-slag uitgesproken wenschen betreffende andere onderdeelenvan de Woningwet.Dit geldt in de eerste plaats den wensch, dat een om-schrijving zal worden gegeven van verschillende termen.De opsomming van verschillende termen in het VoorloopigVerslag is te ruim ; ,,geraamteplan", ,,stratenplan", ,,rooi-lijnbesluit" zijn termen, die in de wet niet voorkomen. Determ ,,stratenplan" komt in art. i van het wetsontwerp voor,maar wordt daaruit geschrapt om redenen, die bij de beant-woording van de opmerkingen over art. i van het wets-ontwerp worden medegedeeld Een omschrijving van deandere termen zou alleen dan mogelijk zijn, indien tenaanzien van de onderwerpen, die met die termen wordenaangeduid, eenige vascheid van meening bestond. Bestonddie vastheid, dan zouden die onderwerpen, die in de Woning-wet onvolledig geregeld zijn, voor een meer volledigewettelijke regeling rijp zijn. Dezelfde reden nu, die voorals-nog tot onthouding ten aanzien van die onderwerpen leidde,maant 00k tot onthouding van een omschrijving.Uitbreiding van art. i van de wet tot andere gebouwendan woningen wordt alsmede niet voorgesteld, omdat dezewijziging in andere opzichten op bezwaren stuit, die eerstna rijp onderzoek wellicht overwonnen kunnen worden.Voorschriften betreffende den aanleg van openbare wegenkunnen evenmin zonder nader onderzoek worden voor-gesteld. De plaatselijke verordeningen bieden op dit stukeen groote verscheidenheid in aansluiting aan oude ge-woonten en opvattingen. Het onderzoek betreffende degemeentelijke bouwverordeningen zal wellicht ook op ditpunt een practisch resultaat opleveren.8Ter wegneming van mogelijk misverstand wenschen deondergeteekenden met nadruk er op te wijzen, dat bij deopmerking in de Memone van Toelichting over de gemeen-telijke bouwverordeningen geenszins is gedacht aan reactietegen het doel van de Woningwet, dat is : verbetering vande volkshuisvesting. De vraag is gerezen, of de plaatselijkeverordeningen in het algemeen de bereiking van dit doelniet moeilijker maken dan noodig is. Daarom werd de zaakin onderzoek genomen. In afwachting van den uitslagvan dat onderzoek zou nadere gedachtenvs^isseling overbodigzijn ; de ondergeteekenden onthouden zich daarom hier-van.De ondergeteekenden achten den tijd nog niet aange-broken om de gemeenten te dwingen bepalingen vast testellen betreffende het uiterlijk van gebouwen met al vi^atdaartoe behoort, Nu de vraag int onderzoek is, of de ge-meente-verordeningen met betrekking tot de allernood-zakelijkste voorschriften niet te ver gaan en lijden aan al tegroote verscheidenheid zou het niet goed zijn, een nieuwebron van moeilijkheden en verscheidenheden aan te boren.Als het onderzoek is afgeloopen, zal ook dit punt overwogenkunnen worden.De ondergeteekenden zijn van den bitteren ernst van denwoningnood ten voile doordrongen. Zij beseffen ook, dat devoorgestelde bepalingen op de leniging van den nood slechtsin zoover invloed kunnen hebben als zij eensdeels middelenaan de hand doen om den nood beter te leeren kennen en inzijn voor- of achteruitgang te volgen en anderdeels vereen-voudiging brengen in administratieve bemoeiingen.De eigenlijke leniging van den nood is ten deele een vraag-stuk van techniek, ten deele een sociaal vraagstuk. Het tech-nische deel zal nog nader in studie worden genomen, zoodrade inspectie van de Woningwet zal zijn georganiseerd. Ditzal evenwel geschieden met het besef, dat de vraag er eeneis, die alle beschaafde landen dagelijksche zorg baart en nognergens is opgelost.De woningnood dwingt vrijwel alle gemeentebesturen zichmet de volkshuisvesting te bemoeien. De bepalingen van hetwetsontwerp betreffende het uitbreidingsplan en de ont-eigening zijn daarbij schier onmisbaar.De paragraaf van de Onteigeningswet, die in de Woning-wet voorkomt, is steeds beschouwd als een stuk woning-wetgeving; het is met de Woningwet van het Departementvan Binnenlandsche Zaken aan dat van Arbeid overgedragentoen dit departement werd ingesteld. De ondergeteekendenmeenen daarom, dat er geen reden is, het aantal hand-teekeningen onder de Woningwet met een te vermeerderen.De ondergeteekenden meenden, dat bij dit wetsontwerp,dat vrij beknopt is, de tekst van de wet met aanduidingvan de voorgestelde wijzigingen niet noodig was. Zij lietente gereeder dat stuk achterwege, omdat -- er wordt in hetVoorloopig Verslag terecht op gewezen -- er groote uit-gaven aan verbonden zouden zijn geweest. Bij meer om-vangrijke of meer ingewikkelde wetsontwerpen zuUen zijuit eigen beweging over het kostenbezwaar heenstappen,omdat anders de bestudeering van die ontwerpen hoogstbezwarend zou zijn,ARTIKEL IDe opmerkingen, bij dit artikel gemaakt, meenen deondergeteekenden aldus te mogen opvatten, dat men geenbezwaar had tegen een sanctie op, een bescherming vanhet uitbreidingsplan, doch die liever zou vinden door eenverplichting, binnen een bepaalden tijd na de vaststellingvan een uitbreidingsplan de noodige bouwverboden teleggen. De ondergeteekenden merken op, dat bij art. 5er op wordt gewezen in het Voorloopig Verslag, dat eenlangdurig bouwverbod groote schade kan toebrengen aande eigenaren van de perceelen, waarop dat verbod is gelegd.Daargelaten nu de vraag, in hoever die meening beaamdmoet worden, zou toch voor hen, die deze meening koes-teren, het kwaad verergerd worden, indien de gemeente-raden gedwongen werden bouwverboden uit te vaardigenter bescherming van een uitbreidingsplan, tenzij het planzoo beperkt was, dat de bouwverboden maar voor kortentijd zouden behoeven te gelden, maar dan zou het uit-breidingsplan zijn karakter geheel verliezen.Moest een normaal uitbreidingsplan door bouwver-boden beschermd worden, dan zouden vele bouwverbodenvoor langen tijd noodig zijn ; men zou met het uitvaar-digen ervan niet kunnen wachten tot een bouwplan zouzijn ingediend.Het bezwaar, dat m.en in het Voorloopig Verslag schetst,zou zich bij het stelsel van bouwverboden evenzeer kunnenvoordoen, Het bouwverbod geeft lijnen, waarbinnen nietgebouwd mag worden. Het uitbreidingsplan geeft o.m.hetzelfde, maar niet zonder sanctie. Een kleine wijziging vandie lijnen kan voor een bouwplan noodig zijn. Volgens hetstelsel van het wetsontwerp zal dan alleen het uitbreidings-plan gewijzigd moeten worden. Volgens het stelsel van hetVoorloopig Verslag zal dan niet alleen dat plan, maar ookhet bouwverbod gewijzigd moeten worden, omdat hetbouwverbod, uitvoering van het plan, geheel met het planmoet overeenstemmen.Voorts mag niet worden vergeten, dat de sanctie van hetuitbreidingsplan veel meer omvat dan de bescherming vanenkele lijnen. Een goed uitbreidingsplan geeft een beeld vande stadsontwikkeling door de bestemming van de gronden,o.m. tot mdustneterrein, villapark, sportterrein, speelterrein,wandelpark, plein, verkeerswegen, woonstraten. Dat allesvraagt om bescherming omdat het niet maar een lossefantasie maar een wel overwogen en goed doordachte ont-wikkeling van de gemeente moet omvatten. Het bouwverbodis daarvoor volstrekt ontoereikend. En wordt die sanctieniet gegeven, dan is het te vreezen, dat, vooral in gemeenten,die tot het opmaken van een plan gedwongen werden, tijden geld nutteloos zullen zijn besteed.Het bouwverbod zal naast de ontworpen bepaling noodigzijn.Bij nadere overweging hebben de ondergeteekendenevenwel een wijziging in het artikel gebracht. Het straten-plan is er uit geschrapt, omdat een stratenplan niet totstand komt op een wijze, die de belangen der burgers vol-doende beschermt. Het kan zelfs in geheime raadszittingworden vastgesteld. Bovendien is het begrip te weinigomlijnd om het incidenteel in de wet op te nemen. Hoewelde opneming in het artikel een gevolg was van ervaring,meenen de ondergeteekenden bij nadere overweging toch,dat deze voorziening moet wachten totdat de regelig vande stadsontwikkeling nader ter toetse zal worden genomen.Voorts is de redactie gewijzigd in dien zin, dat thans debeide gronden van weigering worden opgesomd zonderdat door het woord ,,alleen", dat was overgenomen uit hettweede lid van artikel 5 der wet, de indruk wordt gevestigd,dat niet ook in andere gevallen de vergunning geweigerdkan worden.ARTIKEL 2. ^ .De ondergeteekenden vragen zich af, wat met ,,een meergecentraliseerd toezicht*' wordt bedoeld. Worden kringenvan gemeenten voor dat toezicht gevormd, dan grijpt reedszekere centralisatie plaats. Wil men provinciaal of Rijks-toezicht i De ondergeteekenden zouden daar met gaarnetoe medewerken, omdat het 'toezicht er zeker niet beterdoor zou worden. Opwekken van de gemeenten, alleen ofin onderlinge samenwerking, is naar hun overtuiging deaangewezen weg om een beter toezicht te verkrijgen.De ondergeteekenden hebben er bezwaar tegen, inciden-teel coramissies van advies aan het bouw- en woningtoe-zicht toe te voegen. Niet ten onrechte wordt thans reedsveelvuldig geklaagd over den tragen gang van zaken bijveel gemeentediensten. Zoolang niet vaststaat, dat de balansvan dergelijk nieuw instituut een stevig batig saldo zalopleveren, zou toevoegen van een nieuwen schakel aande niet immer vlug loopende gemeentelijke schakels be-denkelijk zijn.Het in het Voorloopig Verslag bedoelde wetsontwerp isingediend op initiatief van den toenmaligen Minister vanBinnenlandsche Zaken. De ondergeteekenden meenen denleden, die hier aan het woord waren, te moeten verwijzennaar hun ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken ; zij ver-mogen het antwoord op de hier gestelde vraag met te geven.ARTIKEL 3.De ondergeteekenden meenen, dat het twijfelvoUe oor-deel van sommige leden met betrekking tot het nut van eenwoningbeurs niet juist is. Zij erkennen, dat er verschillendegemeenten zijn, waar een beurs een overtolligheid zou zijn.Dergelijke gemeenten kunnen 00k voorkomen onder diewelke meer dan 20000 inwoners hebben. Daarom is alsnogin den tweeden zinvan het eerste lid van art.g de bevoegdheidopgenomen, aan dergelijke gemeenten vrijstelling te geven.In de andere gemeenten, die niet zijn vrijgesteld, is eenbeurs evenwel noodig zoolang de overheid de intensievebemoeiing met de volkshuisvesting als haar plicht moetbeschouwen. Zonder overzicht over de woningmarkt kandie bemoeiing niet wel overwogen zijn.Een gemeente die door een woningbeurs te zwaar gedruktmocht worden, zal krachtens art. loa door het Rijk geholpenkunnen worden. Het is daarvoor niet noodig, dat gemeentengezamenlijk een woningbeurs stichten. Aan intercommunalebeurzen is, naar de meening van ondergeteekenden, debehoefte nog niet gebleken.De instelling van Commissie van Toezicht zal overwogenworden bij de uitvoering van den laatsten zin van het eerstelid.De ondergeteekenden meenen, dat het niet noodig ofgewenscht is, 00k den eigenaar van eene huurwoning inhet tweede lid van art. 9 op te neraen. Is de eigenaar nietde verhuurder, dan wordt het doel der bepaling door straf-baarstelling van den verhuurder ten voile bereikt. Is dezeminder nauwgezet, dan zuUen de straffen hem wel spoedigtot meer nauwgezetheid brengen, omdat de overtreding hemgeen bijzonder voordeel kan brengen.Het is niet noodig in de plaats van ,,woning" te lezen,,perceel of perceelsgedeelte". Bij arrest van 19 Februari1902 W. No. 9304, heefc de Hooge Raad reeds beslist, datonder woning is te verstaan het vertrek of het complex vanvertrekken, dat bestemd is om afzonderlijk tot huisvestingte worden ingericht. Een perceelsgedeelte kan als woningworden beschouwd.Het vijfde lid is gewijzigd in overeenstemimng met dedaarover in het Voorloopig Verslag gemaakte opmerking.Art. 10 opent de gelegenheid periodiek eene woning-telling aan bepaalde gemeenten voor te schrijven. De onder-geteekenden meenen, dat hiermede voorshands moetworden volstaan. Eene algemeene woningtellmg zal nietlicht noodig zijn. Zelfs de in 1919 gehouden telling was nietalgemeen. De uitkomsten van die telling zijn nog niet terkenms van de Staten-Generaal gebracht, doordat zij nogniet vaststaan. Verschillende gemeentebesturen hebbende gegevens veel te laat ingezonden. De bewerking zalbinnenkort zijn afgeloopen. De eerstondergeteekendezal daarna onverwijld maatregelen nemen om de uitkomstaan de Staten-Generaal mede te deelen.ARTIKEL 5.Bij de voorbereiding van het ontwerp is overwogen of eenwijziging van art. 92 der Onteigeningswet, dat de schade-vergoeding regelt, zou worden voorgesteld. Daarvan isafgezien omdat dit artikel het belangrijkste en het neteligstevan de geheele wet is, ten aanzien waarvan eene bevredigendeformuleering, die de rechterlijke macht voldoende vrijheidlaat en toch 00k bindt, niet dan hoogst bezwaarlijk is vastte stellen. De voorgestelde wijzigingen mochten niet wordenvertraagd door een voorstel, dat, hoe het ook zou uitvallen,zeker niet algemeene bevrediging zou kunnen geven. Deondergeteekenden meenen, dat zij zeker in dit stadium hetontwerp niet moeten uitbreiden met een dergelijk voorstel,De bepaling onder i ? is gewijzigd door schrapping vande woorden : ,,en benoodigd om uitvoering te geven aanzoodanig plan". Die woorden zijn practisch overbodig.Achter art. 28 is ingevoegd ,,of art. 28a", om te voorzienin het geval, dat een plan krachtens dit artikel wordt goed-gekeurd.De vraag, of aan een bouwverbod de verplichting totspoedige onteigening moet worden verbonden, meenende ondergeteekenden te moeten laten rusten totdat dezesde paragraaf van de Woningwet aan eene herziemngwordt onderworpen. Daarbij zal de plaats, die het bouw-verbod moet innemen, en de gevolgen, die daaraan ver-bonden moeten worden, moeten worden overwogen.Het bepaalde onder 3? is gewijzigd overeenkomstig deopmerking in het Voorloopig Verslag. Mede is mogelijkgemaakt de verlenging van den termijn van een jaar om tekunnen voorkomen, dat op een gegeven oogenblik al teveel onteigeningszaken bij een rechtbank tegelijk aanhangigzouden moeten worden gemaakt, waardoor de taak van derechtbank al te zwaar zou worden.Het alternatief, dat in het Voorloopig Verslag met betrek-king tot de daar bedoelde circulaire wordt gesteld, is nietjuist. Die circulaire geeft een gedragslijn aan, die in denregel wenschelijk is. Werd zij in een wetsvoorschrift omge-zet, dan zou dispensatiebevoegdheid daarnaast moetenstaan, maar dan werd per slot hetzelfde bereikt als thansEr wordt ook onteigening toegelaten zonder dat voorafpogingen tot minnelijke schikking zijn gedaan, indien deomstandigheden dat billijken.Voor het geval dat het alternatief berust op de gedachte,dat de Regeering tot die circulaire met bevoegd was, wordtopgemerkt, dat deze gedachte niet juist is. De bevoegdheid,de goedkeuring op het onteigeningsbesluit te weigeren isin de wet niet beperkt.De Regeering is dus bevoegd motievenvan beleid en billijkheid te laten gelden, en wanneer zij diein een circulaire samenvat, dan doet zij niet anders danten gerieve van de gemeentebesturen bij voorbaat bekendmaken, welk beleid zij op een bepaald punt zal volgen.ARTIKEL 6. ? "' Evenmin als de wetgever van 1901 dit deed, zullen deondergeteekenden een nadere bepaling geven van ,,naastetoekomst". Zekere vaagheid is in deze onvermijdelijk. Degemeenteraden en de college's van Gedeputeerde Statenvinden eenig richtsnoer in het Koninklijk besluit van 4Augustus 1913 {Staatsblad'No.341) betreffende het Haagscheuitbreidingsplan. Het komt den ondergeteekenden voordat in die beslissing een ruime opvatting wordt gehuldigd,maar tegen een te ruime wordt gewaakt -- in den geestvan de opmerking in het Voorloopig Verslag, met welke,strekking de ondergeteekenden zich in het algemeen ver-eenigen. Het is hun trouwens niet bekend, dat de praktijkde behoefte aan omschrijving heeft geleerd. Bij de adminis-tratieve beslissingen is, voor zoover hun bekend ,de juisteweg gevonden.De ondergeteekenden beamen de opmerking, dat ge-waakt moet worden tegen opzetting der grondprijzen doorhet ontijdig publiek worden van uitbreidingsplannen. Eenverplichting voor Gedeputeerde Staten, den gemeenteraadte hooren, indien zij overgaan tot de vaststelling van eenplan, zou onder bijzondere omstandigheden uit dezenhoofde onraadzaam kunnen blijken. Daarom is een wet-telijke verplichting niet raadzaam. Waar niet blijkt dat deraad niet gehoord kon worden, zal de goedkeuring welniet verleend worden. Door de bepaling van het derde lidvan art. 28a heeft de Regeering hier een beslissendeninvloed.Naar aanleiding van de laatste opmerking is het eerstelid van art. 28a aangevuld met de woorden : ,,of een reedsvastgesteld plan te wijzigen of aan te vullen". In verbanddaarmede zijn in het derde lid aan het slot ingevoegd dewoorden : ,,of wijziging of aanvulling daarvan".ARTIKELEN 8 en 9.De ondergeteekenden blijven van meening, dat uit-10schakeling van Gedeputeerde Staten noodzakelijk is. Dewoningpolitiek wordt door de Regeering bepaald. Zijngemeenten onwillig, dan worden zij door dwang of doorhet vooruitzicht van dwang tot handelen gebracht.Tegenover deze centrale leiding, die onmisbaar is, is degoedkeunng van Gedeputeerde Staten of een formaliteitof een hindernis voor de Regeering en de gemeente. Inveel gevallen dringt de woningnood om niet te wachtenop de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Daaropwachten zou te veel vertraging geven. In een enkel gevalis de goedkeuring mee
Reacties