De afgelopen vier jaar heeft TNO het Landelijk Programma Energiearmoede uitgevoerd om beleidsmakers en uitvoerders te ondersteunen in het verminderen van energiearmoede. Welke inzichten heeft dat opgeleverd? Over de omvang van het probleem, de verhalen van huishoudens, de effectiviteit van de inzet van energiehulpen en de opbrengst van woningrenovaties. En een dringend advies: bij de aanpak van energiearmoede zijn gemeenten gebaat bij continuïteit, maatwerk en landelijke sturing.
Energiearmoede wordt gedefinieerd als een combinatie van laag inkomen, hoge energiekosten en/of een woning van lage energetische kwaliteit. In 2024 leefden naar schatting 510.000 huishoudens in Nederland in energiearmoede, wat neerkomt op 6,1% van alle huishoudens. Deze cijfers tonen een sterke stijging ten opzichte van eerdere jaren, waarin het percentage op 4,0% lag. De stijging is vooral te wijten aan het wegvallen van steunmaatregelen, zoals de energietoeslag en het prijsplafond. Daarnaast zijn er ongeveer een miljoen zogeheten risicohuishoudens (12,9% van alle huishoudens) met een laag middeninkomen, die eveneens kampen met hoge energiekosten en/of slechte woningkwaliteit. Hoewel zij niet onder de officiële definitie van energiearmoede vallen, lopen zij bij stijgende energieprijzen een aanzienlijk betalingsrisico.
Geografisch zijn er verschillen te zien. Energiearme huishoudens concentreren zich in de grote steden, Noordoost-Groningen en Zuid-Limburg. Risicohuishoudens bevinden zich vaker in gemeenten buiten de Randstad en in de andere regio’s langs de grens van Nederland. Driekwart van de huishoudens in energiearmoede woont in corporatiewoningen, vaak in meergezinswoningen. Slechts 8% heeft een koopwoning. Risicohuishoudens wonen vaker in koopwoningen (41%) en minder vaak in corporatiewoningen (43%) dan huishoudens in energiearmoede. Ook heeft de risicogroep vaker te maken met woningen van zeer lage energetische kwaliteit in vergelijking met huishoudens in energiearmoede. Het is daarom van groot belang dat ook deze groep actief wordt betrokken bij de energietransitie, door hun woningen te verduurzamen en hen zo beter te beschermen tegen stijgende energieprijzen.
Het grootste aantal huishoudens in energiearmoede leeft alleen; de huishoudsamenstelling van energiearme huishoudens bestaat voor twee derde uit eenpersoonshuishoudens. Een significant aandeel bestaat ook uit gezinnen en eenoudergezinnen, namelijk zo’n 20%. Dat komt neer op ongeveer 105.000 huishoudens waar kinderen in energiearmoede leven. Gezien de negatieve effecten van energiearmoede op mentale en fysieke gezondheid van energiearmoede is het voor deze kwetsbare doelgroep extra belangrijk dat zij worden geholpen in de vorm van advies, kleine maatregelen en vergaande verduurzamingsmaatregelen. Qua inkomensbron leeft 47% van de energiearme huishoudens van een uitkering, 32% van een pensioen en 21% van loon uit werk. Risicohuishoudens hebben vaker een inkomen uit werk (38%) of pensioen (54%).
De gemiddelde energiekosten in 2024 zijn het hoogst voor risicohuishoudens (€193 per maand), gevolgd door energiearme huishoudens (€184). Het landelijk gemiddelde bedraagt €171. De energiequote (aandeel van het inkomen dat naar energie gaat) ligt bij energiearme huishoudens op 11,5%, bij risicohuishoudens op 7,7%, en bij alle huishoudens gemiddeld op 4,7%. Tot slot is het aantal huishoudens dat energie ‘onderconsumeert’, de verborgen energiearmoede, gestegen tot 119.000 in 2024. Binnen de energiearme groep consumeert inmiddels 49% minder energie dan verwacht, vaak uit financiële noodzaak.
Van 2023 tot 2024 sprak TNO met in totaal 87 bewoners. Deze interviews geven een beeld van de huidige leefsituatie van mensen die met energiearmoede kampen. Hun situatie blijkt structureel zorgwekkend: veel bewoners leven in slecht geïsoleerde woningen met kou, vocht en schimmel, wat leidt tot gezondheidsklachten zoals luchtwegproblemen en spierpijn. Wat hier niet bij helpt is dat het energieverbruik uit noodzaak laag is. De energiecrisis heeft onder deze groep diepe sporen nagelaten: bewoners blijven soms onnodig terughoudend in hun verbruik uit angst voor toekomstige energieprijzen. Dit gaat ten koste van hun levenskwaliteit, met besparingen op verwarming, voeding en sociale activiteiten. Vooral gezinnen met kinderen of gezondheidsproblemen hebben het extra moeilijk. Naast fysieke en financiële problemen ervaren bewoners ook psychische klachten, zoals stress en eenzaamheid.
Deze bewoners hebben behoefte aan ingrijpende woningverbeteringen. Energiecoaches en fixers worden gewaardeerd en de kleine verbeteringen die zij aanbrengen helpen, maar lossen de problemen niet op. Structurele oplossingen zoals woningverduurzaming worden gezien als de beste oplossing. Bewoners staan ook open voor de energietransitie, en snappen dat het nodig en nuttig is. Zij ervaren de transitie echter als onrechtvaardig, omdat veel bewoners niet weten hoe zij mee kunnen doen. Op dit moment voelen veel bewoners zich afhankelijk van beleid en tijdelijke steunmaatregelen, zoals de energietoeslag, terwijl ze graag zelfredzaam willen zijn.
Sinds de energiecrisis van 2021 groeit de inzet van energiecoaches en -fixers. Deze energiehulpen geven advies over energiebesparing en brengen kleine energiebesparende maatregelen aan. TNO onderzocht in 2023, 2024 en 2025 de effecten hiervan en vond dat energiehulp bijdraagt aan een verbetering op verschillende vlakken. Gemiddeld is sprake van een besparing van 34 m³ gas per huishouden (2025, CBS microdata), oplopend tot 121 m³ gas + 175 kWh elektriciteit bij huishoudens in energiearmoede (2025, CBS microdata). Dat staat gelijk aan 263 kg CO?-reductie. Die energiebesparing wordt alleen gevonden wanneer de energiehulp de besparende maatregelen aanbrengt, en niet wanneer de bewoner die zelf moet doen, bijvoorbeeld na ontvangst van een box met kleine hulpmiddelen. Bewoners die energiehulp hebben gehad rapporteren een lagere energierekening: €23 minder per maand bij kleine maatregelen – denk aan radiatorfolie en tochtstrippen en oplopend tot €46 per maand bij meer grondige maatregelen, zoals verbetering van kozijnen. In CBS microdata zien we een besparing terug van €215 per jaar. Het verschil tussen de eigen rapportage van bewoners en de bevindingen in CBS data kan komen door seizoensinvloeden. Bewoners werden ondervraagd in de stookmaanden. Er is sprake van een aanzienlijke gezondheidswinst. Bewoners rapporteren minder luchtwegklachten en CBS microdata laten zien dat bewoners die bezocht zijn door een energiehulp minder medicatie gebruiken: 31,8% minder astmamedicatie, en 52,6% minder reumamedicatie. Bewoners besparen hiermee €72 per jaar op farmaciekosten uit de basisverzekering.
De effectiviteit van energiehulpen wordt bepaald door vier factoren, zo blijkt uit een studie in 2024. Lokale bekendheid speelt een rol. Het bereik groeit als de energiehulporganisatie langer dan vijf jaar werkzaam is in de wijk. Meerdere en langere bezoeken, ten minste twee bezoeken of vier uur in totaal, zijn essentieel om verandering in het gedrag te bepalen en dus energiebesparing te bewerkstelligen. En samenwerking met woningcorporaties helpt om de juiste doelgroep te bereiken, bewoners in slechte huizen en met een laag inkomen. Ook wordt duidelijk: energiehulp is afhankelijk van de inzet van vrijwilligers of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt.
Om energiehulp structureel te laten bijdragen aan het verminderen van energiearmoede, doen we meerdere aanbevelingen. Combineer gedragsadvies met fysieke maatregelen. Financier energiehulporganisaties structureel zodat zij in de wijk verankerd worden. Stem bezoeken aan bewoners af op hun taal, cultuur, gezinssamenstelling en gezondheid. En investeer in de ontwikkeling van energiehulpen tot transitiebegeleiders, die bewoners ondersteunen bij bredere verduurzaming en welzijn.
TNO voerde in 2023 tot en met 2025 ook drie onderzoeken uit naar de effecten van woningrenovaties op energiearmoede. De renovaties zijn uitgevoerd door acht woningcorporaties: Ymere, Lefier, ZOwonen, Volkshuisvesting, Hofwonen, Woonwaard, Elan Wonen en Reensche Compagnie. In totaal zijn 17 renovatietrajecten verspreid over Nederland onderzocht. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen reguliere renovatie naar een aardgasvrije woning en aardgasvrije renovaties met respectievelijk een warmtepomp of een aansluiting op een warmtenet. In totaal namen 3.000 huishoudens deel aan het onderzoek
De onderzoeken laten zien dat woningrenovaties een sterke bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de leefsituatie van bewoners die in energiearmoede leven. Bewoners melden meer wooncomfort en een betere gezondheid. Zij rapporteren minder kou, tocht en vocht/schimmel in de woning na renovatie. En geven aan na renovatie minder luchtwegproblemen, gewrichtsklachten en vermoeidheid te ervaren. De zorgkosten van huishoudens waarvan de woning aardgasvrij is gemaakt met een warmtepomp dalen met gemiddeld €963 per jaar. De energiekosten bij reguliere renovatie dalen met €301 per jaar.
We doen een aantal aanbevelingen. Voorzie bewoners na een woningrenovatie van gerichte ventilatieadviezen, eventueel in samenwerking met energiehulporganisaties. Van gezondheidswinst is sprake bij reumatische aandoeningen, en niet bij astma. Hoewel bewoners bij zelfrapportage wel aangeven minder luchtwegklachten te ervaren. Mogelijk gebruiken niet alle bewoners na renovatie de ventilatiesystemen goed. Woningcorporaties zouden daarom ventilatieadvies moeten opnemen in de nazorg, bij voorkeur samen met energiehulporganisaties die gepersonaliseerd advies geven.
Streef bij renovaties naar een aardgasvrije aanpak met warmtepomp in plaats van reguliere, niet-aardgasvrije renovaties. Renovaties met warmtepompen leveren de grootste energiebesparing op en verlagen ook de zorgkosten van bewoners. Gemeenten kunnen via prestatieafspraken sturen op meer aardgasvrije renovaties in plaats van reguliere varianten. En bevorder databeschikbaarheid over het warmteverbruik en kosten bij warmtenetrenovaties. Door gebrek aan data over warmteverbruik en kosten bij warmtenetten is vergelijking met andere renovaties nu niet mogelijk. Vandaar dat we adviseren deze data beter beschikbaar te maken voor monitoring en onderzoek naar energiearmoede.
Tijdens de energiecrisis was er behoefte aan snelle directe hulp voor huishoudens in energiearmoede. Gemeente hebben sinds 2022 financiering gekregen in de vorm van zogeheten SPUK middelen om huishoudens te helpen. De monitor onder gemeenten is bedoeld om inzicht te geven in de uitvoering van energiearmoedebeleid, knelpunten te signaleren en goede voorbeelden te delen. Zo dragen ze bij aan beleidsverbetering en kennisuitwisseling tussen gemeenten, maar hebben ook een actieve signaalfunctie naar de nationale overheid.
Voor de halfjaarlijkse monitor onder gemeenten zijn enquêtes afgenomen onder beleidsmedewerkers. In deze halfjaarlijkse edities namen steeds tussen de 30% en 50% van alle gemeenten deel. De vragenlijsten bestonden uit meerkeuzevragen en open vragen, gericht op thema’s als beeldvorming, voortgang, vertrouwen, verbeterpunten en concrete plannen. Respondenten gaven hun persoonlijke en professionele mening, niet namens hun gemeente. Per editie is aanvullend gevraagd naar een bepaald thema, zoals de samenwerking tussen gemeenten en woningcorporaties, de besteding van de SPUK-middelen en de relatie tussen energiearmoede en de warmtetransitie.
Uit de eerste monitoren van ’22 en ’23 kwam naar voren dat gemeenten een sleutelrol spelen in de aanpak, maar destijds werden ze geconfronteerd met structurele knelpunten, zoals personeelstekorten, beperkte middelen en onduidelijke regelgeving. Gemeenten gaven aan dat ze hun inwoners niet altijd goed kunnen bereiken, mede door beperkingen in datagebruik. Ook de rolverdeling tussen Rijk, gemeenten, provincies en woningcorporaties was onduidelijk. Dit is door de jaren heen wel verbeterd.
Energiearmoede wordt door gemeenten niet langer alleen als een armoedeprobleem gezien, maar ook als een vraagstuk van verduurzaming en sociale ongelijkheid. Door de jaren heen gaven de gemeenten ook aan dat de doelgroep van huishoudens in energiearmoede breder is geworden: naast de laagste inkomens worden ook middeninkomens en zelfstandigen getroffen. De gemeenten benadrukten dat er behoefte is aan extra financiële middelen, duidelijke blauwdrukken voor beleid, en versoepeling van regels rond aanbesteding en staatssteun. Gemeenten vragen om concrete voorbeelden en communicatiemiddelen die direct toepasbaar zijn in plaats van dat iedereen zelf het wiel moet uitvinden.
Voor de middellange termijn geven gemeenten aan dat structurele verankering van energiearmoede in het nationale klimaat- en energietransitiebeleid essentieel is, met heldere doelen en taakverdeling tussen Rijk, provincies, gemeenten en woningcorporaties. Ondanks de uitdagingen ontstaan er lokaal inspirerende initiatieven, zoals energiecoaches, noodfondsen en witgoedregelingen opgezet en uitgevoerd door bijvoorbeeld lokale initiatieven. Dit laat zien dat samenwerking met het sociaal domein cruciaal is. De energiecrisis bood daarmee ook kansen: het versnelt kennisdeling en benadrukt het belang van een inclusieve energietransitie waarin niemand wordt buitengesloten. De eerder genoemde structurele aanpak van energiearmoede vraagt om meer dan de huidige tijdelijke maatregelen. Gemeenten geven aan dat isolatie en grootschalige woningverbetering noodzakelijk zijn voor duurzame verlichting van energielasten.
Er is brede behoefte aan voortzetting van energiearmoedebeleid na 2025, met structurele en voorspelbare financiering. Gemeenten blijven consistent vragen om een nationale visie met duidelijke doelen, regie en middelen. Een integrale aanpak – waarin kleine maatregelen en coaching samengaan met isolatie – wordt als effectief gezien, zeker voor het behoud van lokale netwerken en samenwerking tussen sociaal en fysiek domein. Kortom, de rapporten pleiten voor continuïteit, maatwerk en landelijke sturing. Alleen dan kunnen gemeenten energiearmoede duurzaam en effectief blijven bestrijden.
TNO voerde het Landelijk Onderzoeksprogramma Energiearmoede uit in samenwerking met de ministeries van Klimaat en Groene Groei (KGG), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Flevoland, en Noord-Brabant, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Voor meer informatie: https://energy.nl/landelijk-onderzoeksprogramma-energiearmoede/
In 2026 gaat het Nationaal Energiearmoede Observatorium (NEO) van start. NEO ontwikkelt en ontsluit kennis via monitoring, onderzoek en kennisnetwerkbeheer. Er zal sprake zijn van directe en structurele communicatie met alle overheidslagen en met deskundigen buiten de overheid. Met twee functies. Het observatorium is een bron waar alle (nieuwe) kennis en kunde over de aanpak van energiearmoede bij elkaar komt en waar het proactief op acteert. Daarnaast vervult het een signaalfunctie: het brengt zowel effectief beleid als knelpunten in de uitvoering vroegtijdig in beeld, zodat de overheid tijdig en gericht kan worden geïnformeerd en geadviseerd.
Reacties