Met hun kronkelende stratenpatronen, collectieve hoven en woonerven vertegenwoordigen bloemkoolwijken het gedachtengoed uit de jaren zeventig. Tijden zijn echter veranderd en tal van ontwikkelingen maken ingrijpen in de bloemkoolwijken nodig. Maar dan wel met oog voor de specifieke kenmerken van een buurt.
32TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 3 JUNI 2011ACHTERGRONDMAATWERK VEREISTMet hun kronkelende stratenpatronen, collectieve hoven en woonerven vertegenwoordigenbloemkoolwijken het gedachtengoed uit de jaren zeventig. Tijden zijn echter veranderd en tal vanontwikkelingen maken ingrijpen in de bloemkoolwijken nodig. Maar dan wel met oog voor de specifiekekenmerken van een buurt.32DOOR FOKKE DE JONG, ONDERZOEKER BIJ LAAGLAND'ADVIES; WERKTE MEEAAN DE QUICKSCAN `CONTRASTEN IN DE KAMERMARKT'Bloemkoolwijken zijn grotendeels ontworpen in de jarenzeventig en vaak nog tot diep in de jaren tachtig opgele-verd. Het waren nieuwe wijken die een nieuwe wooncul-tuur mogelijk moesten maken. Een wooncultuur die, volle-dig in lijn met de heersende maatschappijopvatting gerichtwas op ontmoeting, kleinschaligheid en diversiteit. Als reactie op devaak anonieme en monotone hoogbouw in de vroeg-naoorlogse wijkenmoesten de bloemkoolwijken weer aansluiten bij de menselijke maat dievolgens velen uit het oog was verloren. Het resultaat waren wijken metde kronkelende stratenpatronen, collectieve hoven en woonerven, men-ging van verschillende woningtypen, verspringende rooilijnen en eensterke nadruk op grondgebonden woningen met een eigen tuin.De interesse voor bloemkoolwijken wordt deels gevoed door de machtvan het getal. In de periode 1970 - 1985 is circa 27 procent van de hui-dige Nederlandse woningvoorraad gebouwd, een groot deel daarvanin woonerf- en bloemkoolwijken.1Het merendeel van deze wijkenfunctioneert goed en wordt zelden gekenmerkt door grootstedelijkeproblematiek. Hoewel de wijken echter niet op allerlei `probleemlijstjes'voorkomen, voltrekken zich onder de radar wel langzaam maar zekerveranderingen. Bovendien is de huidige samenleving een rigoureusandere dan die in de jaren zeventig, waardoor de idealen en veronder-Kinderen kunnen zorgen voor een succesvolle collectiviteit; op de foto Batau Noord in Nieuwgein(Foto VGG-Middelkoop)TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 3 JUNI 2011ACHTERGROND 33stellingen van toen om een herinterpretatie vragen. In plaats van hetontwerp dat gebaseerd is op ontmoeten, variatie en verrassing strevenbewoners juist steeds vaker naar ontwijken, eenduidigheid en voor-spelbaarheid.De positie van de bloemkoolwijken verandert in verschillende opzich-ten. Er is sprake van een dalende positie op de regionale woning-markt, een vergrijzende bevolking, een toenemende kwetsbaarheidin sociaal-economische positie van bewoners, een sterker contrasttussen leefstijlen, een afnemende sociale samenhang en toenemendeoverlast in de woonomgeving. Door deze veranderingen hebben veelbloemkoolwijken een meer stedelijk karakter gekregen. De suburb isniet automatisch meer van problemen ontdaan. De genoemde veran-deringen vinden vaak geleidelijk en (voor beleidsmakers) ongemerktplaats. Zij zijn deels een gevolg van natuurlijke verouderingsprocessenin de bevolkingssamenstelling en de woningvoorraad. In enkele wijkenen buurten treden de sociale degradatieverschijnselen echter sneller opdan op basis van hun ouderdom verwacht mag worden. Hier is meeraan de hand dan een natuurlijk verouderingsproces.Tabel 1 Leefbaarheid en voorzieningen in Bloemkoolwijken(Nederlands gemiddelde = 0)Bron: Leefbarometer (bewerking VGG-Middelkoop)1998 2008Sociale samenhang -7 -11Veiligheid en overlast -9 -15Nabijheid voorzieningen -5 -6Lange tijd konden bewoners van de bloemkoolwijken hun positie ver-beteren door te verhuizen naar betere alternatieven in de Vinex-wijken.De bloemkoolwijken zijn aan slijtage onderhevig en nieuwbouw is vooreen deel van de bewoners aantrekkelijker. De prijsontwikkeling vanwoningen in veel bloemkoolwijken blijft echter structureel achter bijandere wijktypen (tabel X). Door een toenemend verschil in absoluutprijsniveau tussen bloemkoolwijken en met name Vinex-wijken staatdeze doorstroming voor een groeiend deel van de bewoners onderdruk. Wie het zich nog wel kan permitteren, kiest steeds vaker voor eenwoonmilieu zonder irritaties, met voldoende parkeerplaatsen, nieuwescholen en voorzieningen, en vers beton in de Vinex-wijken. Evenals devroeg-naoorlogse hoogbouw en portieketage-milieus komen de bloem-koolwijken geleidelijk in de dynamiek van de regionale huur- en koop-woningmarkt terecht: `De dynamiek van de snel van woning wisse-lende jonge alleenstaanden en samenwoners die anoniem blijven voorhun medebewoners, van zich voor lage huurprijzen interesserendemigranten die gespeend zijn van de Nederlandse voor- en achtertuin-tjescultuur; van groepen kortom, voor wie de woningen in deze wijkenniet meer een maximaal bereikbaar aspiratieniveau verbeelden.'2Hetbeeld dat de instroom bestaat uit het stereotype succesvol middenklas-se gezin behoeft dan ook bijstelling. Steeds vaker bestaat de instroomuit minder hoogopgeleide en minder goedverdienende huishoudensuit de oudere naoorlogse wijken of starters op de koopwoningmarkt.Op zichzelf is dit geen reden voor zorg. Het is juist de specifieke ruim-telijke opzet van enkele woonbuurten in de bloemkoolwijken die zorgtvoor een gebrekkig aanpassingsvermogen voor andersoortig woonge-drag dan was voorzien in de jaren zeventig.Tabel 2 Prijs per vierkante meter in verschillende wijktypeBron: NVM (bewerking VGG-Middelkoop)1999 2009Bloemkoolwijken 1.116 1.660Vroeg-naoorlogse wijken 1.155 1.772Vinex-wijken 1.424 2.004Naast veranderingen binnen de regionale woningmarkt en de stede-lijke woningvoorraad doen zich ruimtelijke probleemkenmerken voorop wijk- en buurtniveau. Analyses van VGG-Middelkoop maken dui-delijk dat vooral op buurtniveau vijf negatieve ruimtelijke kenmerkenzijn te onderscheiden die in verschillende woonbuurten in wisselendesamenstelling terugkeren.1) Het ontbreken van een relatie tussen de verkavelingstructuur, devorm en het karakter van de openbare ruimte en de ori?ntatie van dewoning. Dit resulteert in woningen, achtertuinen en erven met eenongunstige bezonning, een gebrek aan privacy in de achtertuin enwoonkamer of een moeilijk leesbare en ongedefinieerde openbareruimte. De willekeurige afwisseling van voor- en achterkanten leidtertoe dat bewoners het gebruik van ??n en dezelfde ruimte verschillendinterpreteren. Dezelfde openbare ruimte is voor de ene bewoner deentree naar de woning, terwijl deze voor de ander de achterkant is waarcontainers worden neergezet en voor een derde de plek waar de autowordt geparkeerd. Een wisselende ori?ntatie resulteert in een vermen-ging en vervaging van functies ? ieder zijn eigen interpretatie afhanke-lijk van de positie aan de openbare ruimte ? wat zorgt voor onderlingespanningen in het gebruik van dezelfde openbare ruimte.2) Fysieke slijtage, gebrekkig beheer en achterstallig onderhoud vanwoning en woonomgeving. Steeds vaker wordt de inrichting vande openbare ruimte zodanig aangepast dat ze een minimum aanonderhoud vergt en is een versobering van het beheer zichtbaar.Achterstallig onderhoud en onduidelijke verantwoordelijkhedenhebben in veel wijken tot een verrommeling van het openbaar gebiedgeleid. In deze woonbuurten bepaalt een grijze en niet-functioneleinrichting het karakter van de openbare ruimte, die op zichzelf geenonderscheidende kwaliteiten (meer) heeft. Deze ontwikkeling staathaaks op hedendaagse trends waarbij juist onderscheidende kwalitei-ten van de openbare ruimte een wezenlijk onderdeel uitmaken van dewoonmilieukeuze van woningzoekenden.3) Ten tijde van de woningmarktcrisis begin jaren tachtig zijn er bijde uitvoering van veel woonbuurten bezuinigingen doorgevoerd. Ditleidde tot de bouw van kleine en sobere woningen, het gebruik vangoedkopere bouwmaterialen, verdichting van oorspronkelijke plannenen een versobering van de inrichting van het erf en de openbare ruim-te. Tijdens de recessie richtte de aandacht zich volledig op het goed-koop bouwen, terwijl de belangstelling voor toekomstig onderhoudmarginaal was. Er werden goedkopere bouwmaterialen toegepast,zoals trespa, asbest, vurenhout, spaanplaat en aluminium golfplaten.In deze woonbuurten uit het begin van de jaren tachtig heeft het oor-spronkelijke ideaal dat ten grondslag lag aan de bloemkoolwijken veelvan zijn glans verloren.4) In veel woonbuurten is doelbewust gestreefd naar een programmamet gemengde woonvormen voor verschillende bevolkings- en inko-menscategorie?n: woningwetwoningen, premiehuur, premiekoop,34TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 3 JUNI 2011ACHTERGRONDvrije sector, een- tot vijfkamerwoningen, gestapelde laagbouw enHAT-eenheden. Deze menging op blokniveau resulteert vandaag dedag in een toenemend contrast tussen verschillende woon- en leefstij-len. Hoewel de oorspronkelijke plannen deze diversiteit juist propa-geerden, kunnen veel woonbuurten deze toenemende pluriformiteitop een laag schaalniveau niet of nauwelijks accommoderen. De com-plexe ruimtelijke structuur en collectieve ruimten zijn echter implicietafgestemd op een homogeen en uniform woongedrag. De doelgroepdie men destijds voor ogen had voor met name de HAT-woningen,veelal alleenstaanden en studenten, heeft een sterke voorkeur voormeer (centraal) stedelijke gebieden met veel voorzieningen. Een hogemutatiegraad in deze complexen heeft door de jaren heen geleid toteen selectieve instroom van mensen met relatief weinig keuze op dewoningmarkt en een urgente behoefte aan huisvesting.5) Aanwezigheid van (voormalige) sociale huurwoningen die, in tegen-stelling tot de premiekoop of vrije sector, onder een star en strengkeurslijf tot stand zijn gekomen. Uitbundige kwaliteiten werden nietgerealiseerd, omdat de stichtingskosten beperkt moesten blijven omvoor subsidie in aanmerking te komen. In veel gevallen resulteerde deafstemming van de vormkenmerken van de woning op de subsidie-maatstaf in niet-optimale en compacte woningplattegronden, gecom-bineerde verkeers- en verblijfsruimten en een sobere materialisering.In de vroeg-naoorlogse periode was het niet ongebruikelijk om meerdan duizend woningen door ??n architect uit te laten werken. Vanuitoverwegingen omtrent herkenbaarheid, verscheidenheid en korteloopafstanden werd in de jaren zeventig en tachtig de gewenste groottevan afzonderlijke woonbuurten binnen de wijk tussen de 50 en 200gesteld. Binnen ??n wijk komen zodoende tientallen verschillendewoonbuurten voor. In die woonbuurten waar alle vijf de negatieveruimtelijke kenmerken samenkomen is de kans op een neerwaartsespiraal groot. Sociaal-economische analyses van VGG-Middelkoopmaken bovendien duidelijk dat er een sterke wisselwerking bestaattussen de fysieke omgeving en de sociale leefwereld. Interviews metbeheermedewerkers, huismeesters, opbouwwerkers en wijkagententonen aan dat in de onderzochte buurten waarin de vijf ruimtelijkeprobleemkenmerken aanwezig zijn, tegelijkertijd sprake is van eengrote bevolkingsdynamiek, een toenemend contrast tussen woon- enleefstijlen en gevoelens van onveiligheid. Ook worden in woonbuurtenbinnen de wijk waar geen of slechts enkele probleemkenmerken voor-komen, beduidend hogere scores op sociaal-economische thema's enleefbaarheidskenmerken gesignaleerd.Verscherpte grenzen in de wijk Gondel in Lelystad(Foto VGG-Middelkoop)TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 3 JUNI 2011ACHTERGROND 35In plannend en beherend Nederland ontbreekt momenteel het inzichtdat goed presterende woonbuurten met een overvloed aan ruimtelijkekwaliteiten vaak naast woonbuurten liggen waar een schrale open-bare ruimte, sobere woningbouw, kwetsbare bewonerssamenstellingen onvoorspelbaar gedrag de overhand hebben gekregen. Deze con-statering heeft zowel een negatieve als een positieve consequentie.Enerzijds zijn er buurten binnen de wijk die veel slechter scoren dande algemene cijfers op wijkniveau doen vermoeden. Anderzijds wordtduidelijk dat de opgave in omvang overzichtelijk is: het gaat veelal omeen of enkele herkenbare woonbuurten binnen de bloemkoolwijk.PERSPECTIEF VOOR VERANDERINGToekomstige interventies zullen wezenlijk anders zijn dan de huidigeplanmatige en grootschalige inzet in de vernieuwing van de naoorlogsewijken. Vertrouwde vernieuwingsstrategie?n verliezen hun vanzelf-sprekendheid door de afname van investeringsmogelijkheden in dehuidige economische context. Ook is de ruimtelijke structuur van dewijken niet te vergelijken met die van de vroeg-naoorlogse wijken enheeft het verkoopbeleid van corporaties geresulteerd in een vrij wille-keurige eigendomsstructuur, waardoor ingrijpen moeilijker wordt. Totslot is ook de schaal van de geconstateerde opgave in bloemkoolwijkenvan een geheel andere omvang dan in de vroeg-naoorlogse woonmili-eus. Het gaat nadrukkelijk om enkele woonbuurten in plaats van helewijken.Voorkomen is beter dan genezenIn de stadsvernieuwing en stedelijke vernieuwing is door gemeentenen corporaties vaak (te) lang gewacht met het onderkennen van proble-men, waardoor uiteindelijk steeds is gekozen voor een grootschaligeherstelstrategie. Dit verleden demonstreert dat het anticipatiever-mogen van het volkshuisvestingsbeleid uiterst beperkt is. Preventiefbijsturen is echter wenselijker dan achteraf tegen hoge kosten herstel-len. Een omslag in denken is wenselijk en noodzakelijk. De analysemaakt duidelijk dat het merendeel van de onderzochte woonbuurtennog goed functioneert en slechts ??n of enkele kwetsbare kenmerkenbevat. In plaats van grootschalig herstel is er nog voldoende speel-ruimte voor geleidelijke en preventieve interventiestrategie?n. Dezeruimte zal op termijn wel steeds kleiner worden en is bovendien vaakeindig. Ondoordachte verkoop van sociale huurwoningen, routinema-tig beheer en een toenemende verstedelijking beperken de toekomstigespeelruimte voor interventies. De wijken en buurten raken steedsverder voorgesorteerd in een specifieke richting, zonder dat over dewenselijkheid hiervan wordt nagedacht of alternatieve richtingen wor-den overwogen. Juist nu bij gemeenten beheerbudgetten onder drukOpenbare ruimte als restruimte; op de foto Beverwaard in Rotterdam(Foto VGG-Middelkoop)36TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 3 JUNI 2011ACHTERGRONDstaan is het van belang goed na te denken waar versobering van beheermogelijk is en waar juist niet.Naar een ontwikkelingsgerichte beheerstrategieAanknopingspunten voor interventie moeten gezocht worden vanuitbestaande en geplande investeringsstromen. Het is immers onwaar-schijnlijk dat de komende jaren nieuwe budgetten voor de bloemkool-wijken gereserveerd zullen worden. Kansen liggen in een differentiatievan het strategisch voorraadbeleid van de corporatie en het beheer vande gemeente, waarbij aangesloten moet worden bij de specifieke pro-bleemkenmerken op buurtniveau. De gemeenten hanteren momenteelvaak uniforme onderhoudsnormen voor zeer uiteenlopende wijken enbuurten. Het beheer bestaat uit standaardprocedures en normeringen,waarbij nauwelijks acht wordt geslagen op de geleidelijke veranderin-gen van de wijken. Het gaat te eenzijdig om technische en financi?leafwegingen, die geen relatie hebben met woningmarkt- en ontwikke-lingskansen of maatschappelijke opgaven.Ook de afzonderlijke investeringsstromen van gemeente, corporatie,particuliere verhuurders en eigenaar-bewoners komen onafhankelijkvan elkaar tot stand, waardoor er nauwelijks sprake is van onderlingeafstemming van investeringen. Deze generieke aanpak van het beheer-vraagstuk zal plaats moeten maken voor een naar buurt gedifferenti-eerde strategie. In een woonbuurt met geen of enkele probleemken-merken kan alleen technisch beheer voldoende zijn, terwijl in anderewoonbuurten juist een alert en intensief beheer van de openbareruimte gevraagd wordt of sociaal beheer centraal dient te staan. Dezegedifferentieerde aanpak geldt ook nadrukkelijk voor het verkoopbe-leid van woningcorporaties. Op basis van de gedefinieerde probleem-kenmerken wordt duidelijk zichtbaar in welke woonbuurten verkoop(op dit moment) niet voor de hand ligt. Voor corporaties en gemeentenbetekent dit dat een verschuiving van strategisch voorraadbeheer van-uit een onderhoudsperspectief naar strategisch wijk- en buurtbeheervanuit ontwikkelperspectief noodzakelijk is.In deze strategie zal het bijzondere en specifieke van de buurt vooropmoeten staan. Het gaat nadrukkelijk niet om het nastreven van gemid-delden, zoals dat in veel krachtwijken gebeurt, maar juist om hetaanvaarden van verschillen en benutten van kansen binnen de diver-siteit van de afzonderlijke woonbuurten. Per buurt of cluster kan ? bijvoorkeur van onderop en op initiatief van bewoners gekoppeld aan deinzet van corporatie en gemeente ? gezocht worden naar diversiteit,identiteit en onderscheidend vermogen. Verschillende (sub)buurten,erven en hoven worden op deze wijze voor verschillende bevolkings-groepen aantrekkelijk. De beperkte aantallen woningen rondom ervenen hoven lenen zich bijvoorbeeld uitstekend voor hedendaagse col-lectieve ontwikkelvormen. Een scherpe profilering en het streven naareen meer pragmatische organisatie biedt kansen voor kleinschalig enonderscheidend aanbod in de wijken en buurten: denk aan een zorg-brink, thuiswerkerf, tuinhof, campingerf, hotelhof, bejaardenbrink,ecohof of kindererf.Dergelijke initiatieven kunnen echter alleen tot stand komen als zijgestimuleerd en gefaciliteerd worden door de gebundelde financi?leinzet van corporatie enerzijds en gemeente anderzijds. De verschil-lende buurten en clusters kunnen zich zodoende afhankelijk vande bewoners verschillend doorontwikkelen en (her)positioneren.Wel dient hiervoor het huidige budgetgerichte denken te wordenvervangen door het zoeken naar marktkansen en het versterken vanbestaande en potenti?le kwaliteiten. In deze strategie zal de scheidingtussen ontwikkeling en beheer geleidelijk steeds meer gaan vervagen.In veel gevallen is niet een verhoging van financi?le middelen noodza-kelijk, maar dienen de beschikbare budgetten ingezet te worden op dieplekken waar kansen liggen of verval kan worden voorkomen. Een deelvan de bestaande budgetten is aan een planning, locatie of object gere-lateerd, zoals het vervangen van de riolering of herstel van kozijnen.Andere geldstromen zijn echter wel degelijk te clusteren en te tempo-riseren, zodat synergie en versterking met andere interventies gezochtkan worden.Noten1 Bureau Middelkoop, Bloemkoolwijken. Woningvoorraad en bevolkingsdynamiek inlaat-naoorlogse woonwijken, Rotterdam (SEV) 2006.2 L.A. de Klerk, `Naoorlogse woonwijken in een breed kader', in: H. Heeger & I. Smit(red.), Verval en herstel van naoorlogse woningkomplexen, Delft (Delft UniversityPress) 1992, p. 57.
Reacties