75EJAARGANG 199 UMMERStedebouw VolkshuisvestmgTIJDSCHRIFT VOOR RUIMTELIJKE ONTWIKKELING EN OMGEVINGSKWALITEITVERSTEDELIJKING IN HEXGROENE HARTEVOLGEN NMP2 EN AWBVOOR RUIMTELIJKE ORDENINGTRANSFERIA:NIEUWE OVERSTAPPUNTENOP OPENBAAR VERVOERNederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvestmg (NIROV)rbiiiadviesbureau voorruimtelijk beleid,ontwikkeling eninrichtingRBOI-Rotterdam b.v.Delftsestraat 17aTelefoon 010-413 06 20Telefax 010-412 10 39Postbus ISO3000 AD Rotterdam stedebouwkundige/planoloog m/v signalement van RBOI een functie voor u? RBOI is een adviesbureau voor Wij zoeken voor een vacature bijRuimtelijk Beleid, Ontwikkeling en RBOI-Rotterdam een stedebouwkun-Inrichting, gevestigd in Rotterdam en dige of planoloog met universitaire ofMiddelburg. gelijkwaardige opieiding die na enigejaren kan doorgroeien tot projectlei-RBOI voert onderzoeks-, advies- en der ruimtelijke planning. U beschikt alsontwerp-opdrachten uit op het gebied stedebouwkundige/planoloog over tenvan ruimtelljke planning en ordening minste 5 jaar relevante praktijkerva-en hiervoor van belang zijnde aangren- ring. U start bij ons bureau als assis-zende beleidssectoren. tent-projectleider in een team datopdrachten uitvoert voor een aantalRBOI v/erkt voor zo'n 80 gemeenten, gemeenten. Daarbij levert u in team-diverse rijksinstanties, provincies en verband vakinhoudelijke bijdragen aanbedrijfsleven. onze produkten. Onder verantwoor-delijkheid van de projectleider onder-RBOI telt circa 90 medewerkers die uitdagende opgaven voor houdt u contacten met opdrachtge-gespecialiseerd zijn in de vakgebieden de toekomst vers. Voorts levert u een professioneledie benodigd zijn voor het brede inbreng in de innovatie van adviespro-werkterrein. RBOI heeft een veelzijdige opdrach-tenportefeuille voor een dynamischdukten en de interne produktontwik-kellng van RBOI.RBOI kent een werkwijze die vooral werkterrein met veel actuele vernieu- Enkele persoonlljke kenmerken voorgekenmerkt wordt door: wing.Onze opdrachten op gemeentelijkdeze functie zijn:? professionele dienstverlening met en/of regionaal schaalnlveau hebbenclientgericht maatv/erk; betrekking op: ? brede generalistische orientatie opstedebouwkundig/planologisch ter-? beleidsadvisering met een accent op ? ruimtelijke ordening en planning; rein en een goed ontwikkeld(inter)gemeentelijk niveau;? stedebouw en inrichting van open-inzicht in bestuurlijke en maat-schappelijke ontwikkellngen en ver-? resultaat-, markt- en uitvoeringsge- bare ruimten; houdingen;richte aanpak;? sociaal en economisch onderzoek; ? uitgesproken instelling voor samen-? interdisciplinaire samenvs^erking met werking in en leiding geven aanalle relevante disciplines onder een ? volkshuisvesting, centrumontwik- interdisciplinaire teamverbanden.dak; keling en bedrijvenlokaties; inventief, initierend, stimulerend,flexibel;? kostenbeheersing met open begro- ? verkeer en moblliteitting; gebudgetteerde en gefaseerde ? uitstekende communicatieve kwali-uitvoering. ? milieu, ecologie en landschap; teiten (mondeling en schriftelijk),organisatietalent en de juiste instel-RBOI is een professionele organisatle ? toerisme en recreatie; ling voor professionele dienstverle-met:? organisatie en managementonder-ning;? korte communicatielijnen en infor- steuning. ? hoge professionele kwaliteit enmele werksfeer;Naast gemtegreerde onderzoeken eninzet.? appel aan initiatief, brede verant- adviezen voeren wij ook sectorale bent u geVnteresseerd? woordelijkheld, kwaliteit en Inzer, opdrachten uit, zowel volledig binnenons bureau, als in nauwe samenwer- Nadere informatie over deze func-? veel samenwerking in interdiscipli- king met eigen diensten van onze tie kunt u krijgen bij mr. F. A. vannaire projectteams; opdrachtgevers of met gespecialiseer-de andere bureaus.Doom (tel. 010-4130620).Uw schriftelijke sollicitatie ziet de? ontwikkeling van nieuwe produkten; Samen werken wij aan boeiende opga-ven in dienst van beleid voor de toe-komstdirectie van RBOI met veel belang-stelling binnen twee weken tege-? afwisselend werk en veel externemoet.contacten.Stedebouw &Volkshuisvestingl?j75e jaargangapril 1994nummer 4/5Nederlands Instituut voorRuimtelijke Ordening enVolkshuisvesting (NlRtw).Or^ericht in 1917.Mr. D. Hudig-huis,Mauritskade 21,2514HDDcnHaaoRedactieIr. I. BrouwerJr. H. DekkerMr. A.Ch. FortgensOr. H.J.M.CKwerdejr. I^C'. C JrocnDrs. R. te GrotenhuisMw. drs. I.T. KlaasenDr.s. J.J. ModderIr W RehDrs. RWA. VeldMw. mr Y. de VriesRedactiesecretariaat enabonnementenadministratieOrs. R. te C^rotenhviisMw. 1. Steenhoff-BoogersNiROV Postbus 308332500 GV Den Haagtelefoon070-346 96.52fax 070-361 74 22Richdijnen voor auteursAtiteur.s \'an artikelen en koek-besprekingen kunnen up hetredactiesecretariaat "Richtlij'nen v?or auteurs" aanvragen.UitgeverijDF.IAK'HL I litgeverij B.VRxstbus 191102300 GC Den Haagtelefoon070-362 48 00fax 070-360 54 36UitgeverDr.s. A.F. WestcrhofAdvcricniicsEric Not)rdamVormgeringR.M.G. van Zijll dejongPrijzen\iKi>\ -leJenontxangenStede-bouw en Volkshiiisvestinggratis.\'lRO\-lidmaatschapvanaf f 135,-Losse nummers / 25,-Thenianummers / ^0,Losse nummersNlRO\ .Mw. 1. Steenhoff-BoogersAan deze uitgave is de iiiterstezorg bL-siccd; \oov onx'iillcdige/tinjiiiste mtormarie aanxaardenauteur(s), redactie en uitgevergeen aansprakelijkheid. Voorverbetering \aii onjuLsthedenhouden :ij :ich aanbcvolen.V' 7 aangesloten bij][\j'''' jX'' ' ^''^' '-groep[TrKiiinsi iii;ii I! \ : vakrijdschriftcnAlbeeldingomslag:Schiphol, een van de strategiseheruimtelijkeinvcstenngspi-ojecten(Jurjen Drenth, Holland.se Hoogte).lSSN-0039-0879InhoudDENKRAAMHet Groene Hart: de dood door degladiolen?D. SijmonsARTIKELENRuimtelijke investeringsstrategieen;een evaluatieH. VoogdBegin 1992 is de redactie een serie gestartover 'ruimtelijke investeringsstrategieen'.Inmiddels twee jaar later, hebben vele au-teurs in dit tijdschrift hun licht over dit on-derwerp laten schijnen.Voogd trekt in deze slotbijdrage uit deartikelen enkele algemene conclusies.12 Verstedelijking in het Groene Hart, beloftevan een groene metropoolN. J. Bosrna, ]. ]. Dekker en J.Q.M. de HaanHet woningtekort in de Randstad stijgt, dekosten van de viNEX-locaties rijzen de pan uiten de verstedelijking in het Groene Hart gaatgewoon door.De hoogste tijd voor een koerswijziging.18 Van locatiebeleid naar inrichtingsbeleid;aanbevelingen voor onderzoekP.J.J. Heerema en H.J. P-iiylaertHet ABobeleid is een stap vooruit in deintegratie van verkeers- en ruimtelijk beleid.De uitwerking van dit beleid kan scherperdoor meer te letten op de werkelijke bereik-baarheid van locaties, de feitelijke dynamiekin de bedrijfshuisvestingsmarkt en de onge-wenste effecten van beleidsmaatregelen.22 Transferia: nieuwe overstappunten opopenbaar vervoerP.A.A.M. LamberigtsTransferia zijn het nieuwe middel in de strijdtegen het gebruik van de auto en voor hetgebruik van trein, bus of tram. Als 'hoog-waardige overstappunten van een auto opopenbaar vervoer' moeten transferia debereikbaarheid en leefbaarheid van onzesteden vergroten.26 VAKGENOTENH. van der CammenI SIGNALENMILIEU27 NMP-2: toenadering inilieu en ruimtelijkeordening; perspectiefrijk plan doorgelichtA.A.M. Meuleman en J. Scholten30 Strategieen voor de ecologische stadH. Lee/iangBESTUUR EN RECHT33 Inbraak in de Wet op de RuimtelijkeOrdeningD.W.BuilPLANOLOGIE35 IJ-oevers voor de keuze; toplocatieof binnenstadsrand?Prof.drs. C.W.W. van LohuizenUITDERARO38 Lex SpeciaUs provincie Rotterdam38 Tweede Nationaal MilieubeleidsplanPUBLIKATIES39 Boekbesprekingen42 NIROV-MEDELINGEN45 UNIVERSITARIAStedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer 4/5gemeentegoudaGouda is een mooie oud-hollandse stad met 70.000 inwoners, centraal gelegen in het groene hart van de randstad. De stad heefteen zeer fraaie historische stadskern en lieeft plaatselijke voorzieningen op het gebied van wonen en recreeren. Door de centraleligging heeft Gouda goede rail- en wegverbindingen met de grote steden in de randstad.De gemeentelijke organisatie telt ruim 850 medewerkers en is opgebouwd volgens het sectorenmodel. Er zijn vier sectoren:Stadsontwikkeling, Gemeentewerken, Educatie/Recreatie/Zorg en Middelen en Ondersteuning. Elke sector is verantwoordelijkvoor beleidsvoorbereiding, -uitvoering en beheer van sectorale middelen (integraal management).De sector Stadsontwikkeling bestaat uit de volgende afdelingen: Ruimte en Verkeer, Bouw- en Woningtoezicht, Stadsvernieuwing,Volkshuisvesting en Monumentenzorg, alsmede een stafafdeling. De afdeling Ruimte en Verkeer heeft tot kerntaak het adviserenover de ruimtelijke inrichting en de verkeers- en vervoersontwikkeling van de stad. Het denken en werken in regioverband gaatsteeds meer een gei'ntegreerd deel van die kerntaak uitmaken. De afdeling telt 23 medewerkers, verdeeld over de vakgroepenRuimtelijke Ordening, Stedebouw en Verkeer en Vervoer.In verband met het vertrek van de huidige functionaris bij de afdeling Ruimte en Verkeer vragen wij eenD beleidsadviseur/jurist wm(38 uur per week)tot de taken behoren- het vormgeven aan en evalueren van het beleid op hetgebied van de ruimtelijke ontwikkeling voor de middenen lange termijn:- het opstellen van notities over de bestuurlijke enstrategische aspecten van de juridische planologie en hetontwikkelen van nieuwe instrumenten op dit gebied;- al dan niet in teamverband opstellen van uitgangspuntenen randvoorwaarden voor het (ook door externe bureaus)opstellen van bestemmings-, ontwikkelings- enverkavelingsplannen;- de bestuurlijke en procedurele behandeling vanbestemmingsplannen;- het met een overall-visie en -kennis behartigen van dejuridische aspecten van het bouwen, de ruimtelijkeordening en het milieu, onder meer tot uitdrukkingkomend in:? het zijn van een juridische vraagbaak voor de afdeling ende sector;? het fungeren als juridische "sluis" voor de afdeling en desector;? behandeling van bezwaren en beroepen tegenbestemmingsplannen en complexe bouwontwikkelingen,inclusief de daaruit voortvloeiende procedures envertegenwoordiging van de Gemeente.de functie-eisen- een academisch werk- en denkniveau door opieiding enruime ervaring met de beschreven taken;- een grote mate van creativiteit en inventiviteit;- goede organisatorische en communicatieve vaardigheden;- het vermogen om zowel zelfstandig als in interdisciplinairteamverband te werken met een flexibele werkattitude;- het vermogen om visies, meningen en belangenafwegingenbeknopt en helder weer te geven.U krijgt in Gouda te maken met alle aspecten van deplanologie en het bouwen, alsmede met de relevantemilieuwetgeving. In dit werk is het noodzakelijk om oog tehebben voor bestuurlijke verhoudingen en maatschappelijkeontwikkelingen.salarisAfhankelijk van opieiding, leeftijd en ervaring maximaal/ 5.971,00 bruto per maand (SK 10). Bij een zeer ruimewerkervaring op genoemd terrein behoort een salaris vanmaximaal / 6.995,00 bruto per maand (SK 11) tot demogelijkheden.informatleNadere informatle over de functie e.d. wordt graag verstrektdoor de heer RM. (Piet) Leijs, hoofd van de afdeling Ruimteen Verkeer, telefoon 01820-88240 (doorkiernr.)sollicitatieKandidaten worden verzocht te reageren binnen twee wekenna het verschijnen van deze advertentie.Het doelgroepenbeleid van de Gemeente Gouda is op dezefunctie van toepassing. Met name vrouwen, ^ ^^^^ ^gehandicapten en leden van etnische ^^-- .n.v9c-minderheden worden uitgenodigd hunbelangstelling kenbaar te maken. mmHet Groene Hart:De dood door de gladiolen?Een goed gekozen locatie is het halve werk. De afmijnzaalvan de bloemenveiUng in Bleiswijk. In het epicentrum vande glastuinbouw en op de rand van het Groene Hart zijn vijf-honderd planologen, ontwerpers en bestuurders bijeen. Hetthema: "de Zuidvleugel, voldongen feit offictie?" Tussen deveihngwagentjes is een grote hoeveelheid plannen over deZuidvleugel opgehangen. De combinatie van de stedelijkeplannen met de uitgesproken locatie onderstrepen onbedoeldde noodzaak om bij planning en ontwerp de stedelijke en lan-delijke component sterker op elkaar te betrekken.De in de plannen vertaalde viNEX-filosofie van de com-pacte stad biedt perspectieven voor nieuwe vormen vanstedelij kheid. Een neveneffect van deze verdichting is het ver-dringen van zachte groene bestemmingenuit de stad en het omzetten van stedelijkeachterkanten (onderschat de recreatievewaarde daarvan niet!) in nieuwe woonwij-ken. De stedeling zal dus voor zijn recrea-tie meet dan voorheen zijn aangewezen ophet buitengebied. Bij het concept van decompacte stad hoort onverbrekelijk hetstructureel verbeteren van zowel de kwa-liteit als de openbaarheid van het buiten-gebied; zowel in de directe omgeving van de stad alsook in degrotere interstedelijke ruimten. Hier liggen evenwel de nodi-ge knelpunten.T uist het verbeteren van die openbaarheid is in de afgelopenI decennia nogal problematisch gebleken. Alleen met grotebestuurlijke krachtinspanning lukte het om via de privaat-rechtelijke weg enige fietsroutes op de landbouw te verove-ren. Voor het overige bleef de situatie van 4,5 miljoen stads-bewoners rond een ontoegankelijk bezit van circa drieduizendagrarische grondeigenaren ongewijzigd.Naast het scheppen van voorzieningen die een grote opvang-capaciteit hebben (de succesformule van de Randstadgroen-structuur: het combineren van produktiebos met recreatie)werd en wordt vertrouwd op een agrarisch cultuurlandschapals recreatiedecor. De bodem onder deze goedkope voorzie-ning valt eruit als de landbouw van karakter verandert.Onderzoek wijst uit dat met name de kennis- en kapitaalsin-tensievesectoren (glastuinbouw, bollen, boomteelt, intensie-ve veehouderij) hun meest kansrijke mogelijkheden zien inhet gebied dat ruwweg samenvalt met de verstedelijkte zonevan Nederland. Wellicht moeten wij leren leven met de ge-dachte dat deze semi-industriele agrarische sectoren een in-tegraal - en misschien wel specifiek Nederlands - onderdeelvormen van het stedelijke weefsel, maar het openbare karak-ter van het buitengebied gaat er niet mee op vooruit.O:kok van binnenuit knaagt verstedelijking aan het Groene Hart. Nergens zijn in de afgelopen tien jaar de ker-nen procentueel harder gegroeid dan juist hier (zie ook hetartikel van Bosma en anderen in dit nummer). Kort en goed,als wij nog elementen willen realiseren in het Groene Hart meteen omvang en een allure die op het niveau van de Randstadmeetellen dan moeten wij er snel bij zijn. De optics die er nogzijn dreigen snel als zand tussen de vingers weg te glippen.Bij het vormgeven van deze laatste(?) grote voorzieningenmoet worden onderzocht waar de toekomstige behoef-ten liggen. Niet meetvan hetzelfde (na realisering van het Bent-woud is er wel voldoende populierenbos!), maar complemen-tair aan het huidige aanbod. Het prognosticeren van ontwik-kelingen in de vrije- tijdsbesteding is natuurlijk een hachelij-ke onderneming.Wel is duidelijk dat de tendens naar meeractieve recreatie doorzet. Als dit gekop-peld wordt met de roep om "vrijheid" (zo-als die bijvoorbeeld opklinkt uit de inzen-dingen voor de essay-prijsvraag van deLandinrichtingsdienst "de Toekomst vanhet landschap") doemt de opgave op vanhet completeren van de Randstad met fa-ciliteiten voor meer avontuurlijke en gedereguleerde vormenvan recreatie zoals zwerfdagtochten, kano-overlevingsroutesenzovoorts. Gebieden waar nu eens niet paaltjes met gekleur-de koppen de weg wijzen en garanderen dat de bezoeker weerna 1,5 uur terug is bij zijn auto.Het aanleggen van "verdwaalreservaten" liefst met een hogenatuurlijke waarde. Ruimtelijke mogelijkheden met de nood-zakelijke schaal om nog in een dergelijke behoefte te voorzienzijn er nog: de Ronde Venen en de Vechtplassen. Dit vergteen koppeling van natuurontwikkeling met een visie op derecreatiebehoeften van de lie eeuw.De op stapel staande viNEX-balans is een goede gelegen-heid om te bezien ofhet momentum van de projecten inde buitenruimte wel voldoende is om tijdig op de opportuni-teiten in te spelen en de noodzakelijke koppeling tussen ver-dichten van de stad en openleggen van de buitenruimte ookdaadwerkelijk tot stand te brengen. Dit nalaten resulteert voorde bewoners van de compacte steden in een looseAoose-uit-komst in een tijd dat iedereen de mond vol heeft van win/win-situaties.Ir. D. F. Sijmons,H+N+S te Utrecht.Stedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer 4/5Ruimtelijkeinvesteringsstrategieeneen evaluatieBegin 1992 is de redactie van Stedehouw en Volks-huisvesting een discussie gestart over het thema'ruinitelijke investeringsstrategieen\ Inmiddels,ruim twee jaar later, hebben vele auteurs in dit tijd-schrift hun licht over dit onderwerp laten schijnen.In deze bijdrage wordt op verzoek van de redactiegepoogd om uit de verschillende artikelen enkelealgemene conclusies te trekken.Prof.dr. H. VoogdHoogleraar Planologie enStadsgeografie, Faculteitder Ruimtelijke Weten-schappen, RijksuniversiteitGroningen.H;et is niet ongebruikelijk dat nieuwe con-cepten of ontwikkelingen gemengde. reacties oproepen. Er zijn altijd vakgeno-ten die een innovatie als een zendeling of missio-naris omarmen en zich vervolgens vol overgavewerpen op een exegese. Aan de andere kant zijner ook altijd vakgenoten die zich zeer kritischopstellen en een innovatie direct vergelijken metde in sprookjeskringen bekende kleren van dekeizer.Ook de bijdragen rond het thema 'ruimteUjkeinvesteringsstrategieen' hebben deze kenmerken,alhoewel de meeste auteurs ervoor waken om alte scherpe stelUngnames in te nemen. Gelukkighebben sommige auteurs wel het wapen der iro-nic (of was het cynisme?) gehanteerd, waarbij inmijn ogen De Klerk (1993) ('Weldrazed de natie danook vernemen van geheel vernieuwde viNEX ultraplus,aangelengd met een scheut NMP - als politieke was-verzachter') de kampioen is.Ook Frieling (1992) kende opwekkende momen-ten, al had ik de indruk dat zijn teksten ('Zo is eensituatie gegroeid waarin gekozen bestuiirders op driebestuurslagen in naam van precies dezelfde burgersgeheel tegengestelde meningen verkondigden overpre-cies hetzelfde stukje grand') niet echt ironisch be-doeld waren.In dit artikel zal mede aan de hand van de artike-len die tot dusverre zijn verschenen rond het on-derwerp 'ruimtelijke investeringsstrategieen'worden ingegaan op een aantal dilemma's, diemijns inziens onlosmakelijk met het thema ruim-telijke investeringsstrategieen te maken hebben.Deze dilemma's kunnen als volgt worden samen-gevat:-moeten marktconforme investeringen ofmarkt-gerichte overheidsinvesteringen worden nage-streefd?- zijn overheidsinvesteringen gericht op doelma-tigheid of rechtvaardigheid?- is een overheidsinvesteringsstrategie integraal/omvattend of partieel/selectief?- moet een overheidsinvesteringsstrategie gerichtzijn op het geven van prikkels ofjuist op het ver-schaffen van regels?- kunnen desinvesteringen gezien worden als in-vesteringen?- zijn investeringen een doel of middel?We zullen deze dilemma's hierna achtereenvol-gens kort aan de orde stellen.Marktconform of marktgerichtRuimtelijke planning betreft het bewust interve-nieren door de overheid in de ruimtelijke orde omkwaliteiten hiervan te behouden en waar moge-lijk te verbeteren. Deze interventies kunnen ge-stalte krijgen via regelgeving, maar ook via de uit-voering van allerhande projecten.Het doel van al deze inspanning zal altijd (moeten)zijn het behoud ofde verbetering van ruimtelijkekwaliteiten. Met nadruk wordt hierbij in meer-voud gesproken, omdat het hierbij niet alleenbehoeft te gaan om 'ruimtelijke kwaliteit' in debetekenis van duurzaamheid, functionaliteit enbelevingswaarde (zie ook Brouwer c.s., 1992),maar het kan ook een meet ecologisch ge'inspireer-Stedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer4/5de 'milieukwaliteit' of, vanuit een menselijkeoptiek, 'leefkwaliteit' betreffen. Moeilijkdefini-eerbare begrippen, dat wel, maar daarom nietminder relevant als legitimatie voor de overheids-bemoeienis met ruimtelijke processen. .?Traditioneel is de overheid in de ruimtelijke plan-ning altijd zeer sterk 'aanbodsgericht' bezig ge-weest. Dat hing enerzijds samen met een sterkvertrouwen in de regulerende macht van de over-heid, hetgeen vooral in de volkshuisvesting decen-nia lang een feit was.Anderzijds valt deze sterke aanbodsgerichtheid teverklaren uit de professionele invloed van disci-plines als stedebouwkunde en architectuur, dievanwege hun ontwerpgerichte orientatie meest-al primair op (de vormgeving van) het aanbod ge-richtzijn.In de jaren tachtig zien we (gedeeltelijk) een om-slag in het denken. In sommige segmenten van dewoningmarkt krijgt men te maken met structureleleegstand en ook talrijke braakliggende, onder hetmom van voorwaardenscheppend beleid gereali-seerde, bedrijfsterreinen hingen als molenstenenom de nek van menige gemeentebestuurder. Te-recht constateert Wever (1993) dan ook in zijnbijdrage, dat de vraag 'wat je kunt' als overheidvaak onderbelicht blijft.Nagenoeg alle auteurs gaan in hun bijdrage ervanuit dat de overheid nadrukkelijk met de eisen enwensen van 'de markt' rekening moet houden.Wellicht komt het door het thema 'investerings-strategieen' dat dit 'rekening houden met' bij demeeste auteurs onmiddellijk toegespitst wordt opde wensen van private investeerders (namelijk eengoede rendement/risico-verhouding) en niet opgebruikers, in veel gevallen de 'echte' vraagzijdevan de markt.Ik waag het zelfs ten zeerste te betwijfelen of pri-vate investeerders wel 'per definitie' een goed in-zicht in marktprocessen hebben. Ook in dezekringen worden beslissingen door mensen geno-men, hetgeen betekent dat ook hier eigen belangen kortzichtigheid de boventoon kunnen voeren.Needham (1992) stelt dan ook terecht dat de com-merciele vastgoedmarkt geen zelfregulerend ver-mogen heeft. Hoe kan anders verklaard wordendat in de grote steden op dit moment gemiddeldelf procent van de kantoorruimte te huur of tekoop staat (met daarbij nog een onbekende extrahoeveelheid 'verborgen leegstand', omdat ruim-ten veel te goedkoop worden verhuurd om daad-werkelijke 'zichtbare' leegstand te voorkomen)?Een overheid moet bij haar ruimtelijke planninguiteraard rekening houden met marktprocessen(marktgerichte planning). Dit betekent niet dat demarkt altijd maar klakkeloos moet worden ge-volgd (marktconforme planning). Mijns inziensheeft de overheid geen specifieke taak om proces-sen die marktconform zijn te ondersteunen, ten-zij de markt om welke reden dan ook niet goedfunctioneert.In het geval van een 'falende markt' kunnen ver-schillende vormen van overheidsinterventie wor-den onderscheiden, bijvoorbeeld':- het ferscha/Zen q;an in/ormatie over een gebied omeen bepaald imago te scheppen of te versterkenom daarmee private ontwikkelingen te ondersteu-nen (bijvoorbeeld via plannen);- het verschaffen van een stimulus door de ontwik-keling en verbetering van de infrastructuur, zowelfysiek-ruimtelijk als sociaal-economisch (bijvoor-beeld door de aanleg van wegen, voorzieningen,premies, etcetera);- het reguleren van ontwikkelingen om te voorko-men dat activiteiten en functies zichzelf vernieti-gen doordat ze de bronnen beschadigen waaropze functioneren (bijvoorbeeld door het tegengaanvan de aantasting van karakteristieke stadsgezich-ten door commerciele ontwikkelingen).Bij de eerste twee typen interventies kan het dusgaan om het uitlokken van -- in beginsel - markt-conforme particuliere investeringen, die de marktzelf niet heeft gesignaleerd of die voorheen, van-wege bestemmingsplannen, verbodsbepalingenen dergelijke, niet geoorloofd waren.Het laatstgenoemde type interventie, de regule-ring van ontwikkelingen, zal wel nadrukkelijk enterecht als 'niet marktconform' ervaren worden.Dit zal in de praktijk vaak als 'bedrijfsonvriende-lijk' worden uitgelegd. Bestuurders met rechteruggen en visie zullen hiervan niet wakker liggen.Afbeelding 1. Het is zeer tebetwijfelen ofprivateinvesteerders uiel 'perdefinitie' een goed inzicht inmarktprocessen hebben. Hoekan anders worden verklaarddat in de grote steden op ditmoment gemiddeld elfprocentvan de kantoorruimte te huurof te koop staat? (foto:Michiel Wijnhergh,Hollandsche Hoogte).overheidmoet reke-ning houdenmet wensenvan markt1Zie ook H. Voogd,Facetten van de planologie,Samsom H.D. TjeenkWillink, Alphen aan denRijn, 1993.Stedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer 4/5RuimtelijkeinvesteringsstrategieenAfbeelding2. Heerlijkouderwetse planologischevragen (cartoon: Seattlehiews 4/9/86).voor wieversterkenwij de inter-nationaleconcurrenttiepositievan denationaleeconomie?Zie ook H. Voogd,Multicriteria Evaluationfor Urban and RegionalPlanning, Pion Ltd,London, 1983, p. 109.3Zie: D.H. Miller, Equityand Efficiency Effects ofInvestment Decisions:Multi-criteria Methods forAssessing DistributionalImplications, In: A. Faludi,H. Voogd (eds). Evaluationof Complex PolicyProblems, DelftscheUitgeversmaatschappij,Delft, 1985, p. 35-50.Rechtvaardig of doelmatigDe rechtvaardiging van overheidsinvesteringenwordt in ons land heden ten dage vaak gevondenin het begrip maatschappelijk rendement. AlleenTerpstra komt in zijn bijdrage met een definitievan maatschappelijk rendement, namelijk: 'Deuitkomstvaneensystematischeinhoudelijkeafwegingvan de doelstellingen (beoogde effecten) die, afkom-stig zijnde uit meerdere facetten, in een bepaald pro-jectzijngeintegreerd'(ci. Terpstra, 1993, p. 27). le-der project dat gebaseerd is op een systematischeinhoudelijke afweging van meervoudige doelstel-lingen heeft dus volgens Terpstra's definitie eenbepaald maatschappelijk rendement.Ik plaats hier echter enkele vraagtekens bij. Zolijkt het me in ieder geval reeler, gegeven onderandere de grote meetproblemen bij een eventue-le toepassing, om maatschappelijk rendementniet als absolute, maar als een relatieve grootheidte beschouwen. Het is in mijn ogen praktischonmogelijkomde 'hoeveelheid' maatschappelijkrendement van project X verantwoord vast te stel-len. Hoogstens kan dit in relatieve zin (is X meetof minder dan Y?) worden geoperationaliseerd,maar dan moet het begrip 'maatschappelijk' welworden genuanceerd. Zonder nadere precisieringvan het aan de orde zijnde maatschappelijke seg-ment (doelgroep, belangengroep) is de term'maat-schappelijk rendement' betekenisloos."Een overheid dient doelstellingen na te streven,maar de interpretatie en weging van deze doelstel-lingen is nimmer eenduidig en altijd politick be-paald. Toch zijn er in de loop der tijden in de po-litieke besluitvorming op meta-niveau wel accen-ten zichtbaar.Zo lag in de jaren zestig en zeventig het zwaarte-punt van het investeringsbeleid van de rijksover-heid sterk op de rechwaardige verdeling over lands-delen en maatschappelijke groepen. Veel inves-teringen zijn in deze periode gegaan naar gebiedenen groepen die op eigen kracht deze investeringenniet zouden hebben kunnen plegen of de exploi-tatie niet kunnen dragen. Zwakke groepen en re-gio's kregen prioriteit boven sterke regio's. Ditwas echter alleen mogelijk door het eigen belangvan de Randstad, waar in de jaren zestig nog devrees bestond om 'dicht te slibben'. Vooral sederthet tweede kabinet Lubbers ligt in ons land denadruk echter weer onbetwistbaar op de doelnia-tigheid: investeren in sterke punten om nog ster-ker te worden. Dit blijkt ook helder uit de bijdra-ge van Van Steen (1994).Waarom dit streven naar doelmatigheid? Hetantwoord kunnen we dromen (zie ondermeerWever, 1993): om de Internationale concurrentie-positie van de nationale economic te versterken.Voor wie? Euh, dat zoeken we op. Ten koste vanwat?Wellicht ons milieu, de leefbaarheid, de socialecohesie. Zou De Klerk het beantwoorden van dezevragen voor ogen hebben als hij pleit voor meetfundamentele doorlichting 'gelet op de vraag wienu precies waaraan op welke plek behoefte heeft opuiiens kosten? En wie dat alleniaal ten goede komt?Heerlijk ouderwetse planologische vragen.' (cf. DeKlerk, 1993, p. 25)?Papier is geduldig en met redelijke verbale vaar-digheden kunnen veel projecten zowel als recht-vaardig en als doelmatig worden verkocht. Maarin realiteit laten de doelstellingen rechtvaardig-heid en doelmatigheid zich vaak even gemakke-lijk mengen als olie en water.'Bijvoorbeeld: een Flevospoorlijn scoort hoog uithet oogpunt van rechtvaardige verdeling maar,gelet op het te verwachten gebruik van deze lijn,relatieflaat uit doelmatigheidsoogpunt. Er is ech-ter een interessante ontwikkeling gaande die temaken heeft met het groeiende belang van hetEuropese beleid. In tegenstelling tot de nationalepolitick is de Europese politick groot gewordendoor de nadruk te leggen op een rechtvaardigeverdeling van middelen, over de verschillende lid-staten en over de 'armste' Europese regio's. Debedragen die door de EG ook voor infrastructu-rele projecten anno 1994 tevergeven zijn, zijndus-danig interessant dat een nationale overheid derechtvaardigheidsdoelstelling waarschijnlijk nietlanger kan en zal veronachtzamen. De Flevolijnkan vanuit deze optiek een investeringsprojectmet een hoge prioriteit worden.Geen van de artikelen in de reeks gaat nader in opdit dilemma van doelmatigheid versus rechtvaar-digheid, terwijl dit wel van wezenlijke betekenisis voor bijvoorbeeld het vraagstuk van 'decollec-Stedebouwen Volkshuisvesting 1994 nummer4/5Afbeelding3. DeFlero-spoorlijn scoort hoog uit hetoogpimt van rechwaardigeverdeling maar, gelet op hette verwachten gebruik vandeze lijn, relatief laag uitdoelmatigheidsoogpunt (foto:Provincie Flevoland,Lelystad).tivering', zoals dat op een overzichtelijke wijzedoor Bakker en Noppen (1993) is besproken. Dezeauteurs maken onderscheid tussen collectievegoederen (afzet is niet individualiseerbaar) en pri-vate goederen (individuele afzet met prijskaartje).Tevens benoemen Bakker en Noppen een deel-verzameling van beide typen, namelijk de gecol-lectiveerde (of 'quasi-collectieve') goederen. Ditzijn goederen waarvoor een individuele gebruikeraangegeven kan worden, maar die toch als collec-tiefgoed worden behandeld. Het artikel van Bak-ker en Noppen leest als een pleidooi voor eenverdere 'decollectivering' van deze quasi-collec-tieve goederen, waarbij in het bijzonder de ver-voersinfrastructuur wordt bedoeld.I k ben echter van mening dat decollectivering eenhachelijke onderneming is als geen rekeningwordt gehouden met de redenen die ooit aanlei-ding zijn geweest voor de overheid om deze goe-deren volledig te bekostigen. Mijns inziens gaanBakker en Noppen in hun artikel te veel voorbijaan de positieve aspecten van collectivering. Bo-vendien: waar is de grens van decollectivering?Moet de provincie Limburg dan maar marktcon-form betaald worden voor het grind dat uit haarbodem komt ofde provincie Groningen voor hetaardgas? Dat zal hard aankomen voor de Neder-landse economie! En hoe gaan we om met de niet-meetbare baten van collectivering? En waar is hetouderwetsebegrip 'solidariteit' gebleven?Datdewelvaartsstaat door financieel wanbeheer van derijksoverheid in de jaren zeventig en tachtig (te)kostbaar is geworden leidt geen twijfel, maar eenpleidooi voor de instelling van een door de 'homocalculus' gedomineerde maatschappij zal mijnsteun moeten ontberen.Integraal ofpartieelEvenals het reeds veelvuldig door diverse auteurs(Frieling, 1992; De Klerk, 1993)besprokenbegrip'strategisch' wordt ook het begrip 'integraal' re-gelmatig gehanteerd. Dit suggereert dat een sa-menhangende beschouwing heeft plaatsgevon-den, waarbij samenhang vooral wordt gedefini-eerd in termen van"*:-dealternatievenen variantendieonderwerp zijnvan investeringsbeleid;- de (ambtelijke) instanties die betrokken zijn bijde vormgeving van het investeringsbeleid;- de belangen die worden meegewogen.Vooral Bussink houdt in zijn bijdrage een warmpleidooi voor een integrale benadering: 'Zeker bijbeslissingen over investeringen die voor vele tientallenjaren de kwaliteit van onze ruimte bepalen, is dit stre-ven naar integratie en afiveging naarmijn mening zeergerechtvaardigd en dient derhalve met kracht verde'digd te worden.'(cf. Bussink, 1992, p. 20).In beginsel kunnen talrijke alternatieven en tallozevarianten worden ontwikkeld, die uiteraard allepolitick kanmoeilijkomgaan metcomplexevraag-stukkenAfbeelding4. Hoe'integraal' is het IntegraalPlan Noordrand Rotterdam?(foto: Qemeente Rotterdam).Stedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer4/5RuimtelijkeinvesteringsstrategieenAfbeelding 5. Er moet meernadrukop hetkiezen liggen...(cartoon: WashingtonTribune 14/6/91).Zie: H. Voogd, Prioriteits-stelling en beleidsvorming;een verkenning, Directo-raat-Generaal voor hetVervoer, Ministerie vanVerkeer en Waterstaat,Deelrapport ten behoevevan project TT (integraleprioriteitstelling infrastruc-tuur), Den Haag, 1994.onderling op een verantwoorde beleidsanalyti-sche wijze op kenmerken en effekten vergelekenkunnen worden om tot een prioriteitstelling tekomen. Het is echter in de meeste gevallen ineffi-cient, en daarom uit het oogpunt van stroomlij-ning van het werkproces weinig zinvol, om varian-ten te ontwikkelen die op voorhand aantoonbaarweinig bijdragen aan de oplossing van het gestel-de probleem.Hierbij is het woord ' aantoonbaar' relevant, om-dat een uitspraak op basis van deskundigheid al-leen in het bestuurlijke en maatschappelijke pro-ces zeker in twijfel zal worden getrokken. Dit stelteisen aan de wijze waarop de effekten van de al-ternatieven worden onderbouwd en gepresen-teerd. De beslissing om bepaalde alternatievenverder in de procedure te laten afvallen wint hier-door aan overtuigingskracht.Bussink geeft in zijn bijdrage een belangrijke oor-zaak aan waarom 'integraliteit' in de politiek eer-der een slogan dan realiteit is: 'Hoezeer alle betrok-kenen zich ook bewust zijn van het feit dat in de ruim-telijke ordeningalles metalles samenhangt, voordepa-litieke besluitvorming is deze constatering veelalfnuikend.' (cf. Bussink, 1992, p. 20). De politiekkan moeilijk omgaan met complexe vraagstukkenen daarom zal altijd een partiele benadering, be-stuurders spreken liever over 'selectiviteit', in depraktijk de voorkeur hebben. Zoals De Klerk(1993) terecht stelt, bestaat er in de praktijk eensterke drang om complexe plannen ten onrechtete simplificeren tot een overzichtelijk lijkende'project' status. Onze grote steden, inderdaad deplaatsen met de hoogste kantorenleegstand, ken-nen diverse schoolvoorbeelden van dergelijkepartiele investeringsstrategieen.In Amsterdam kan bijvoorbeeld het IJ-oeversproject worden genoemd dat de 'motor' van deoude binnenstad zou moeten worden, de nieuwe'top-locatie'van Amsterdam. Tegelijkertijdspeel-de het gemeentelijk apparaat ook 'dubbelspel'door via allerlei maatregelen te stimuleren dat dewerkelijke toplocatie ondertussen in AmsterdamZuid/WTC ontstond. Een voorbeeld van inte-graal investeringsbeleid?Een vergelijkbaar voorbeeld kent Rotterdam,waar de Kop van Zuid als stedelijk vernieuwings-project veel aandacht van investeerders naar zichtoe heeft getrokken. Tegelijkertijd heeft het ge-meentelijk apparaat met alle macht geprobeerdom het IPNR, het Integraal Plan Noordrand Rot-terdam, van de grond te tillen. Talrijke rapportenen studies zijn verschenen, die een ding gemeenhebben: de afstemming met andere grootschali-ge investeringsprojecten in de Rotterdamse regiokomt niet of nauwelijks ter sprake.Prikkels ofregelsRuimtelijke planning zal altijd een combinatieinhouden van regelgeving en prikkels ('incenti-ves'). Regelgeving die marktconforme ontwikke-lingen tegengaat zal zelden door marktpartijenworden toegejuicht, tenzij men er eigen voordeelin ziet. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijnals een concurrent hierdoor sterker wordt bena-deeld dan de eigen organisatie. In de praktijk ismarktgerichte planning evenwel sterker gerichtop het stimuleren van de 'vraagzijde', dan op hetbeperken hiervan. Dit stimuleren kan op verschil-lende manieren gebeuren:- door promotie van denkbeelden en al dan nietpotentiele ruimtelijke kwaliteiten;- door financiele bijdragen;- door reductie van de risico's voor particuliereinvesteerders.In de bijdrage van De Wolff(1993) wordt op eenzeer heldere wijze een overzicht gegeven van ver-schillende mogelijkheden om tot een gebiedsge-richte risico-reductie te komen.Het promotionele aspect van marktgerichte plan-ning kan niet eenieders instemming wegdragen.Zo stelt De Klerk dat 'deruimtelijke ordening slacht-offer is geworden van het snelle reclamejargon van decity-marketing, het plan als vluchtige videoclip.' Ditheeft weer zijn weerslag op de afweging van poli-tici: 'De stapel grondige studies van verschillende ren-dementscriteria die overheid en private marktpartijenStedebouwenVolkshuisvesting 1994 nummer4/5Afbeelding 6. Schiphol,onderdeel van een dichtbe-volkt gebied (foto: Aerophoto-Schiphol b.v.).hanteren haalt het langniet bij die van de veelkleuren-diejjdruk'hoogglans-folders. Dativreektzich.'(c{. DeKlerk, 1993, p. 25).Ook Bussink werd hiervoor al met een kritischgeluid over de selectiviteit van 'de politiek' aan-gehaald: een kritisch geluid over de wijze van af-weging van politici. Frieling (1992) zet eveneensvraagtekens bij de bestuurlijke besluitvorming(zie het citaat in de inleiding). Is dit alles een tekendat door de 'verzakelijking' van de ruimtelijkeplanning de kloof met de politieke arena groter isgewc^rden? De Klerk (1993) geeft als oplossing datin de ruimtelijke ordening weer meer gekozenmoet worden. Dat is correct, al zal de uitvoeringvan dit principe voor bestuurders niet altijd een-voudig zijn: zie afbeelding 5.Investeringen en desinvesteringenDe bijdragen over het thema 'ruimtelijke inves-teringsstrategieen' laten zien dat de meeste au-teurs, ondanks de algemene redactionele intro-ductie op het thema en de latere nuancering doorBrouwerc.s. (1992), bij ruimtelijke investeringenvooral denken aan relatief grootschalige infra-structurele en/ofstedelijke revitaliseringsprojec-ten. Toch zijn deze mega-projecten maar verant-woordelijk voor een klein deel van de vijftig mil-jard gulden die jaarlijks in ons land aan de gebouw-de omgeving wordt besteed.Geen van de auteurs is er echter toe overgegaanom een scherpe definitie van 'ruimtelijke inves-teringsstrategieen' te geven. Mijns inziens illu-streert dit het niet-operationele karakter van dezefrase, die door De Klerk als 'modieus' wordt af-geschilderd.Zelf vind ik het frappant dat in geen van de arti-kelen wordt ingegaan op de tegenhanger van in-vesteringen, namelijk desinvesteringen, ofwelhetonttrekken van investeringen. Geen activiteitwaar politici intuitief voor in hun handen zullenklappen ('stem op Pietersen voor een afbraakbe-leid'), maar daarom niet minder relevant. Realis-tische voorbeelden kunnen reeds in de volkshuis-vesting worden gevonden, waar het slopen vanwoningen en het 'onttoppen' van flats als eenmiddel wordt gezien om beter aan een kwalitatie-ve marktvraag te kunnen voldoen.Een ander voorbeeld betreft de luchthaven Schip-hol. Het is ronduit misleidend te stellen dat eenuitbreiding van Schiphol niet gepaard gaat meteen verslechtering van de milieukwaliteit en deleefbaarheid van het gebied. In mijn ogen mag hetSchipholproject eerder als een falen dan als eentriomfvan het milieubeleid worden beschouwd.Als aan milieukwaliteit en leefbaarheid inderdaadprioriteit was gegeven dan had besloten moetenworden om de capaciteitsuitbreiding in dit dicht-bevolkte gebied niet toe te staan (zie afbeelding 6).jaarlijks gaatvijftig mil-jard om inde gebouw-de omgevingStedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer 4/5RuimtelijkeinvesteringsstrategieenQ'^ttO'Look, Martha - My old uniform still fits!'Afbeelding 7. De traditio-nele ruimtelijke ordening kannog steeds een goede rolvervullen (cartoon: BoidderNewsweek, 18/2/86).Schiphol isbeter af inFlevopolderDe consequentie hiervan is de luchthaven Schip-hol gefaseerd, geheel of eventueel gedeehehjk, teverplaatsen (en daarom te desinvesteren).De Flevopolder is mijns inziens een uitgelezenplaats om een nieuwe internationale luchthavente situeren: een relatief leeg gebied centraal inNederland, maar met de trein in beginsel evendicht bij de Randstadgemeenten als Schiphol nuis (zeker als het ARGUS-projecthieraan wordt aan-gepast, zie Van der Cammen, 1994). Bovendien isde Flevopolder volgens EG-maatstaven de enige'noodlijdende' provincie in ons land, dus met deinitieel benodigde investeringen zit het ook welgoed. Ook is het voor de overheid nog gemakke-lijk om hier tegen redelijke kosten de nodige gron-den te verwerven. Hierdoor zullen de ruimtelij-ke processen rondom deze nieuwe luchthaven inbeginsel beter hanteerbaar en controleerbaarmoeten zijn dan thans rond Schiphol het geval is,waar de meeste grond nu in handen schijnt te zijnvan projectontwikkelaars en speculanten.DoelofmiddelDiverse auteurs hebben erop gewezen dat de pu-blieke inkomsten ontoereikend zijn om alle ge-wenste publieke investeringen te kunnen realise-ren. De oplossing hiervoor kan in twee hoofdrich-tingen worden gezocht:a) de overheid brengt binnen de rijksbegrotingverschuivingen aan ten gunste van ruimtelijk-ge-orienteerde investeringen; ofb) de overheid probeert private investeerders teinteresseren voor haar plannen.Het is duidelijk dat sinds de Vierde Nota en deVINEX de overheid vooral de tweede richting pro-beert te bewandelen, namelijk de activering vanprivate investeerders. In diverse artikelen wordtdan ook uitvoerig stilgestaan bij de randvoorwaar-den en kenmerken van private investeringen,waarbij soms de indruk wordt gewekt dat het'vin-den' van geld belangrijker is geworden dan de be-steding ervan (zie Bakker en Noppen, 1993; Terp-stra, 1993; De Wolff, 1993).Bussink spreekt in zijn bijdrage zelfs expliciet vaneen tweesporenbeleid:'Enerzijds zien we een verster-kingvanhetruimtelijkpolitiekbesluiwormingsproces,anderzijds zien ive een versterking van het financielebesluiWorniingsprocesvoorruimteliikrelevanteprojeC'ten'(cf.Bussink, 1992,p. 19).Sinds de Tweede Kamer evenwel heeft uitgevon-den dat decollectivering van infrastructurelevoorzieningen voor een belegger vooral interes-sant is als het gebruik ervan groot is, bestaat er eengroeiende aarzeling, omdat dit haaks kan staan ophet eigen rijksbeleid, dat in veel gevallen om re-denen van ons milieu juist een reductie van hetgebruik beoogt.De kern van de problematiek is mijns inziens tref-fend door Frieling (1992) verwoord. Zonder ove-rigens op het begrip 'investering' zelf in te gaanconcludeert hij dat jaarlijks grofweg 40% in wo-ningen, 40% in overige gebouwen en 20% in in-frastructuur wordt geinvesteerd. De vraag is nu,aldus Frieling, in hoeverre de ruimtelijke ontwik-kelingen via deze ruimtelijke investeringen zijn testuren. Inderdaad, niet de investeringen zelf zijnhet doel van ruimtelijke planning, maar de effec-ten die ermee opgeroepen (kunnen) worden. Ef-fecten die weerslag hebben op ondermeer de fy-sieke, biologische, sociale en economische situa-tie van een stad of regio.Bruinsma en Rietveld (1993) geven aan dat onzehuidige kennis over de ontwikkelingen als gevolgvan infrastructurele investeringen nog veel tewensen overlaat. Ze laten zien datwe over de struc-turerende werking van bovengrondse verkeersin-frastructuur nog weinig kunnen zeggen. Mijn ver-wachting is dat deze conclusie ook voor tal van an-dere ruimtelijk traceerbare investeringen opgaat,zoals in de volkshuisvesting. Immers, de ontwik-keling van de groeikernen in ons land laat zien dateconomische ontwikkelingen niet automatisch deinvesteringen in de woningbouw en dergelijke zijngevolgd. De sturing van ruimtelijk gedrag vereistmeer dan alleen aanpassingen van de ruimtelijkeorde.ConclusiesDe artikelenserie over ruimtelijke investerings-strategieen heeft zonder twijfel een waardevolleStedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer4/5bijdrage geleverd aan het denken over ruimtelij-ke planning, in het bijzonder in termen van devormgeving van de financiele implementatie. Datde aandacht daarbij soms wel erg eenzijdig is ko-men te liggen op relatief grootschalige projectenlijkt onvermijdelijk, omdat juist hij deze projec-ten de financiering vaak op grote problemen stuit.Het laatste woord over ruimtelijk relevante inves-teringen is uiteraard nog lang niet gezegd. Er zijnbij mij althansnogvele vragenovergebleven, waar-over ik ooit nog eens in dit tijdschrift een beschou-wing hoop aan te treffen.Een interessant thema, dat in mijn ogen nog on-voldoende is belicht, betreft de onderhandelings-dimensie in de veelvuldig besproken samenwer-king met particuliere beleggers. Alieen Bussink(1992) heeft er in zijn bijdrage aandacht aan ge-schonken. Onduidelijk is in hoeverre deze onder-handelingsdimensie repercussies heeft voor devormgeving van (ontwerp-)plannen. Met anderewoorden, in hoeverre spelen partijen 'blufpoker'en wanneer is er sprake van 'wishfull thinking'?Volgens Bussink heeft het Schiphol-project aan-getoond dat 'een hoge mate van publieke betrokkeri'heid kan worden georganiseerd zonder het onderhan-delingsprocestefrustreren.'{c{.Bussink 1992, p. 22).Maar is dit omgekeerd ook het geval?Ook heeft het mij dikwijls verbaasd dat er binneneen dienst, die rechtstreeks bij eengrootschalig re-vitaliserings- ofinfrastructuurproject betrokkenis, vaak onder medewerkers een stemming heerstdie ik zou willen aanduiden als een 'stoomwals-mentaliteit', ofwel 'wie niet voor het project is, istegen ons'. Tal van academisch gevormde plan-ners lijken dan absoluut te hebben vergeten dater behalve functionele rationaliteit (kritisch han-delen binnen gegeven doelen) ook nog lets is alssubstantiele rationaliteit (ook de doelen kritischtegen het licht houden).Misschien is dit anno jaren negentig inderdaad deenige manier om in Nederland grootschalige pro-jecten te realiseren? Of de enige manier om thansbinnen de overheid carriere te maken? Immers,wees Bussink (1982) al niet op het feit dat omgaanmet ruimtelijk-strategische investeringen 'nietzonder risico's is voor ambtelijke en politiekecarrieres'?Is het concept 'ruimtelijke investeringsstrategie'een verrijking van de ruimtelijke planning? Deeerlijkheid gebiedt me te zeggen dat de artikelen-serie mij niet van mijn ambivalentie ten opzichtevan dit begrip heeft afgeholpen. We kennen opalle overheidsniveaus namelijk al vele jaren 'inves-teringsstrategieen', al zijn ze waarschijnlijk nooitals zodanig opgemerkt.Ik denk hierbij aan de woningbouwcontingente-ring, aan het Meerjarenprogramma Infrastruc-tuur en Transport, aan de veelheid van uitvoe-ringsprogramma's bij ofnaar aanleiding van ruim-telijke plannen, en dergelijke. De ruimtelijke or-dening heeft hierbij als facetbenadering steeds eengoede rol vervuld en er is geen aanleiding dat inde toekomst deze traditionele rol komt te verval-len (zie afbeelding 7).Wat kan een 'nieuw' concept als ruimtelijke in-vesteringsstrategie hieraan toevoegen? Mijns in-ziens schuilt de grootste kracht van het conceptin de impliciete suggestie dat ruimtelijke investe-ringen in een integraal kader worden geplaatst. Inde wiskunde heeft een 'integraal' echter alieen be-tekenis binnen vastgestelde grenzen. Hetzelfdegeldt ook voor integrale planning: als alieen deplan- ofprojectgrenzen het blikveld bepalen, danheeft het concept 'investeringsstrategie' gefaald enniets nieuws toegevoegd aan de praktijk van deruimtelijke planning. Leidt het concept daaren-tegen wel tot een brede afweging en betere moti-vatie van investeringsbeslissingen, dan is het zon-dermeer een verrijking. De toekomst zal het moe-tenuitwijzen.Bijdragen in de reeks 'Ruimtelijke Investeringsstrategieen'.-Bakker, R.C.L., H.C. Noppen, Decollectivering infrastructuur:meer private financiering? S&V nr. 5, 1993, p. 15-20.-Brouwer, J., I.T. Klaasen, W. Reh, Ruimtelijke investeringsstrate-gieen, S&V nr. 3,1992, p. 25-26.-Bruinsma, F.R., P. Rietveld, Investeren in infrastructuur-watwetenweoverdestructurerendewerking?,S&Vnr. 1,1993,p. 11-18.- Bussink, F.L.,Ruimtelijk-strategische investeringen - de politiekebesluitvorming, S&V nr. 3, 1992, p. 19-22.~ Cammen, H. van der, Strategisch ruimtelijke investeringen; Argus,een investeringsvoorstel, S&V nr. 1/2, 1994, p. 2-8." Frieling, D.H., Strategische ruimtelijke investeringen, S&Vnr. 1,1992, p. 15-20.-Klerk, L.A. de, Ruimtelijke Investeringen-strategie in demode enkiezenniet, S&Vnr. 4, 1993, p. 20-25.- Needham, B. Investeringsstrategieen - ook op provinciaal niveau,S&Vnr. 3,1992, p. 23-25.- Redactie S&V, Ruimtelijke investeringsstrategieen, S&V nr. 1,1992,p.9-10.-Reitsma, D., Overwegenstrategischonderweg?, S&Vnr. 1,1992,p. 11-14.- Steen, P. van, Strategisch ruimtelijke investeringen; overheidsin-vesteringen: aanbodenvraag, S&Vnr. 1/2,1994, p. 8-16.- Terpstra, P.R.A., Grootschalige infrastructuur: wie betaalt wat?,S&Vnr. 4,1993, p. 26-29.- Wever, E., Ruimtelijke investeringsstrategie, S&Vnr. 2,1993, p.10-14.- Wolff, H.W. de, Ruimtelijke investeringen - strategisch geleidenvan investeringen, S&V nr. 6,1993, p. 10-15.Stedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer 4/5Verstedelijking in hetGroene Hartbelofte van een groene metropoolHet woningtekort in de Randstad stijgt, de kostenvan de viNEX-locaties rijzeri de pan uit en de ver-stedelijking in het Qroene Hart gaat gewoon door.De hoogste tijd voor een koerswijzigiTtg: verstede-lijking in het Qroene Hart als een hewuste keus.Dit hiedt perspectief voor de ontwikkeling van eengroene Randstad.Ir. N.J. BosmaRecreatie-adviseur,Voorlopige Adviesraadvoor de Openluchtrecrea-tie, Amersfoort.Ir.JJ.DekkerLandschapsarchitect,Grondmij Noord-Holland,Alkmaar.Drs.J.G.M.deHaanSocioloog, StedelijkeWoningdienst, gemeenteAmsterdam.De auteurs schrijven oppersoonlijke titel.Nederland heeft na lerland en Portugal hetminste aantal woningen per duizend in-woners.' Het is dan ook niet verwonder-lijk dat woningbehoefte-onderzoek laat zien dater een aanzienlijk woningtekort in ons land is. Inheel Nederland moeten tussen 1995 en 2015 bijnaeen miljoen woningen worden gerealiseerd ovaaan die behoefte te voldoen, gemiddeld zo'n50.000 per jaar. Vooral in de Randstad is de wo-ningmarkt gespannen. De Vierde Nota Extra (vi-NEx) en de Trendbrief geven aan dat er in die pe-riode circa 550.000 woningen in de Randstad bijmoeten komen.Vanaf 1965 tot eind jaren '80 is een bouwproduk-tie van gemiddeld meer dan 100.000 woningen perjaar gebruikelijk geweest.^ In kwantitatiefopzichtkan de bouwopgave voor de komende jaren danook niet een bijzonder probleem worden ge-noemd. Zelfs niet als de vele deskundigen gelijkkrijgen die menen dat de behoefteprognoses naarboven moeten worden bijgesteld, en er nog eenschepje bovenop de produktiecijfers moet.'Open ruimte en bouwopgaveToch zijn de problemen bij het realiseren van deviNEX'taakstelling voor de woningbouw groot. Al-ders en Heerma maakten in de Trendbrief zelfsgewag van "een geweldige krachtsinspanning vande betrokken partijen".Dat is inherent aan het gevoerde rijksbeleid. Decentrale beleidskeuze in deVlNEX is het openhou-den van het landelijke gebied en concentratie vanverstedelijking in bestaande stedelijke gebieden.Dit houdt in dat op de Stedenring Centraal Ne-derland moet worden gebouwd in, aan en bij destad. De open ruimten mogen niet verder wordenaangetast. Voor de Randstad betekent dit ver-dichting en beperkte uitbouw van de vier grotestadsgewesten, en openhouden van het GroeneHart(geen "instraling")(a/beetding 1).Ook uitbouw van de Randstad in buitenwaartserichting moet worden vermeden (geen "uitstra-ling")- Hieraan ten grondslag ligt het falen van hetoverloopbeleid. Het overloopbeleid vindt zijnoorsprong in het spreidingsbeleid en de gebundel-de deconcentratie'', en vormde de leidraad voorde ontwikkeling van groeikernen buiten de Rand-stad en op afstand van de grote steden. De kop-peling van wonen en werken in kernen als Hoorn,Alkmaar en Lelystad is echter niet haalbaar geble-ken. De werkgelegenheid heeft zich in de Rand-stad ontwikkeld, met als resultaat een sterk toe-genomen mobiliteit en niette verwerken verkeers-belasting bij de entrees tot de Randstad en tussende stadsgewesten.In deel 2 van de Derde nota over de ruimtelijkeordening (1977) wordt de terugkeer naar de stadaangekondigd. Vervolgens wordt in de Structuur-schets Ruimtelijke Gebieden (1985) de gedachtevan de groeikernen losgelaten. Vanafdat momentmoet er in en om de stad worden gebouwd in hogedichtheden.InconsistentiesIn de Vierde nota en deVINEX wordt definitief af-scheid genomen van het spreidingsbeleid. Hetgroeikernenbeleid wordt verder afgebouwd. Al-thans ogenschijnlijk, want de wereld van beleidStedebouwenVolkshuisvesting 1994 nummer4/5en nota's en de gang van zaken in de praktijk lij-ken steeds meer te divergeren.Bij de bouwopgave tot 2015 spelen nieuwe envoormalige groeikernen als Almere en Alkmaar(HAL'gebied) immers een rol van betekenis. In Al-mere moeten 30.000 woningen worden gebouwdtot 2005, in hetHAL-gebied 14.000. Verder maaktbijvoorbeeld Zaanstad weliswaar in functionelezin deel uit van het stadsgewest Amsterdam, tochzal een deel van de nieuwe bewoners in Assen-delft'Noord zich evenals de traditionele "overlo-pers" ten noorden van het Noordzeekanaal moe-ten opmaken voor een leven vol files.Ook de reactie van het Rijk op het steeds voort-gaande verstedelijkingsproces in het Groene Hartis een illustratie van de inconsistentie van het be-leid. De ruimtelijke mogelijkheden in de vige-rende streekplannen worden niet geschrapt, erwordt naar gestreefd om de benutting van diemogelijkheden over een langere termijn uit tesmeren.'' Uitstel dus, geen afstel. Het verstedelij-kingsproces in het Groene Hart wordt daarmeeimpliciet gelegitimeerd.De inconsistentie van het beleid komt wel heelscherp tot uiting in het stadsgewest Utrecht. Deuitbouw richting Vieuten/De Meern kan nietanders worden uitgelegd dan als een ferme in-breuk op het Groene Hart. Met het nemen van debarriere A2 is de stap gezet naar verdere verstede-lijking richting Woerden.Beperkt oplossend vermogenDe inconsistenties in het beleid kunnen gezienworden als compromissen die inherent zijn aanhet leven op dit ondermaanse. Pijnlijk wordt hetals oplossingen gesuggereerd worden, die dat infeiteniet zijn.De belangrijkste instrumenten om het rijksbeleidvorm te geven zijn het voeren van een restrictiefbeleid voor het landelijk gebied, het aansturen opverdichting van bestaand stedelijk gebied, en hetaanwijzen van bouwlocaties zo dicht mogelijktegen bestaande steden aan.Van het restrictieve beleid voor de open ruimtezal voorlopig niet veel te zien zijn. DeVlNEX signa-leert dat in de periode 1980-1990 ruim de helft vande woningvoorraadtoename in de Randstadpro-vincies plaatsvond buiten de vier grote stadsge-westen! Het restrictieve beleid zou daar een eindaan moeten maken. Een bouwstop voor het Groe-ne Hart is echter niet afgekondigd.Het Rijk zelf komt gedurig met claims voor nieu-we reserveringen, zoals de Betuwelijn en de HST.De provincie Zuid-Holland blijkt zich niet neer teleggen bij het restrictieve beleid. Onlangs heeft deprovincie Zuid-Holland ingestemd met de bouwvan 4.200 woningen in Gouda, Moordrecht enWaddinxveen. En dat gebeurt niet op verdich-tingslocaties.DeVINEX zet in op concentratie van verstedelijkingop de ring in de Randstad door herstructureringvan de bestaande stedelijke gebieden (in de stad)en door tussen de steden te bouwen (aan en bij destad). In de uiterste consequentie betekent dit laat-ste dat de ringstructuur gesloten wordt. Dat isuiteindelijk ook weer niet de bedoeling van hetRijk. Het bufferzonebeleid moet immers gehand-haafd blijven en er is bovendien nog zoiets als deecologische hoofdstructuur. Daarmee wordenbelangrijke beperkingen gesteld aan de vereisteuitbouw van onze steden.De moeizame onderhandelingen over de VINEX-locaties ten spijt behoeft niet te worden getwijfeldaan de uitkomst. Die uitvoeringsconvenantenzullen er wel komen. Maar dan resten er nog vol-op onzekerheden voor de daarmee aangewezen lo-caties. Er zijn lastige geluidscontouren en een com-plect te verplaatsen vliegveld, kostbare bodemsa-neringsprojecten, hoge kosten voor aankoop,bouwrijpmaken ofland maken uit water, ingewik-kelde en dure infrastructurele werken. Gevolg isdat de woningbouwproduktie achter blijft bij deprogramma's: de tijd die nodig is om potentielebouwlocaties bouwrijp te maken spoort simpel-weg niet met de taakstellingen voor de woning-bouw.Op wat langere termijn komt het totaal aan gein-Afbeelding 1. V;N?X:verstedelijking op de ring(S. vanWijnen).1Statistics on Housing in theEuropean Community,VROM, 1991.2Statistisch Jaarboek 1993.3SoUen met woningbehoef-te, Prof.dr.ir. H. Priemus,in Stedebouw en Volks-huisvesting, 1993-3.4Eerste nota over deruimtelijke ordening, 1960,en Tweede nota over deruimtelijke ordening inNederland, 1966.5Vierde Nota Extra, deel IV,PKB Nationaal RuimtelijkBeleid, blz. 55.Stedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer 4/5Verstedelijking in het Groene HartStadsuitbreiding isvaaklouter expansief. Het groenverliest stap voor stap terreinen een zorgvuldige inpassingin de landschappelijke contextblijft achteruiege(foto: C. Wollaert, DenBosch).hoogste tijdvoor eenkoerswijzi'ging: verste-delijking inhet GroeneHart als be-wuste keusVierde Nota Extra, deelIV, PKB Nationaal Ruimte-lijkBeleid, hlz.6.ventariseerde locaties tot 2015 vrijwel overeenmet de berekende bouwbehoefte volgens deTrendbrief. Er zijn weinig extra bouwmogelijkhe-den binnen het gekozen verstedelijkingsmodel.Zeker bij een wat hogere woningbehoefte dan inde Trendbrief is aangegeven, kan nu al wordenvoorzien dat de discussie over de nieuwe bouwlo-caties een regelmatig terugkerend punt zal zijn opambtelijke en bestuurlijke agenda's. Bouwen inhet Groene Hart zal telkens opnieuw aan de ordekomenen, naveel soebatten, gewoon plaatsvinden.Verschraling stedelijke gebiedenLaten we eens aannemen dat alle door het Rijkgewenste in-, aan- en uitbreiding in de stedelijkegebieden er komt. Dan zijn er woningen genoegom aan de behoefte te voldoen. Wat betekent ditvoor de leefbaarheid van de stedelijke gebieden?Een kernpunt van het viNEX-beleid is het strevenom woningen, werkgelegenheid en voorzieningenop zodanige afstand van elkaar te situeren dat debereikbaarheid met fiets en openbaar vervoer op-timaal is.*" Maar het beleid om zo dicht mogelijktegen de bestaande kernen aan te bouwen leidt erjuist toe dat allerlei recreatieve stadsrandfunctiesverplaatst moeten worden. Sportvelden, volks-tuintjes en maneges komen verder weg te liggenvan de woonwijken. Kleine bedrijfsterreinen diein de weg liggen worden gesaneerd en verplaatstnaar een groter industrieterrein, dat veelal verdervande stad af ligt.Van de rand af naar het centrum toe komen weals eerste de naoorlogse tuinsteden tegen. Daar isverdichting het motto. Plantsoenen en schooltui-nen worden tegen het licht gehouden als poten-tiele woningbouwlocatie.In de oudere delen van de steden is, los van hetviNEX-beleid, al jaren sprake van een verlies aandifferentiatie. Vele al ofniet hinderlijke bedrijvenzijn in het kader van de stadsvernieuwing gesa-neerd, en de bijbehorende werkgelegenheid is ver-dwenen. Kantoren worden verbouwd tot wonin-gen. Voorzover er nog rondtrekkende circussenzijn, hebben ze in de oude wijken niet veel te zoe-ken. Daar is geen plek meer voor hen.Het risico is groot dat dit al met al leidt tot eensteeds verdergaande ontvlechting van wonen,werken en recreeren, en tot een steeds grotereafstand tussen verschillende voorzieningen. Heteffect op het autogebruik zal navenant blijken.In de jaren '70 propageerden actiegroepen enuniversiteiten de compacte stad, en daarmee heb-ben zij de steden de weg naar een nieuwe vitaliteitgewezen. Het restrictieveviNEX-beleid voert dezegedachte tot zijn uiterste consequenties door, enkan daarmee juist een bedreiging vormen voor deleefbaarheid van de steden.Relativering van het Groene HartHet middengebied van westelijk Nederland wordtvoorgesteld als een oase van rust. Een samenhan-gend systeem van open weidelandschappen en na-tuurgebieden dat de tegenhanger vormt van dering van steden daaromheen. Plaatsen als Alphenaan den Rijn, Gouda en Woerden lijken te wor-den opgevat als incidenten in een stramien waar-Stedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer4/5in stad en platteland duurzaam van elkaar zijn ge-scheiden.Het openhouden van het Groene Hart wordt ge-legitimeerd vanuit de betekenis voor de Rand-stadbewoner: de beleving van de natuur en hetlandschap en de recreatieve mogelijkheden. Maarhoe waardevol is het Groene Hart in deze opzich-ten?Wat denatuurlijke waarde betreft kan niet staan-de worden gehouden dat het gehele Groene Hartbelangrijk is. Het overgrote deel is wehswaargroen, maar bestaat vooral uit overbemest weide-land, waar elke opschietende wilde plant perio-diek uit wordt verwijderd.D e recreatieve waarde valt ook al tegen. Het Groe-ne Hart is slecht toegankelijk voor recreanten alsgevolg van de slechte ontsluiting van het gebied,gecombineerd met een intensieflandbouwkundiggebruik.Gelukkig zijn er direct buiten de Randstad gebie-den, die landschappelijk belangrijk zijn en boven-dien een grote recreatieve waarde hebben: deNoordzee, de duinenrij, Waterland en de poldersten noorden daarvan, de Utrechtse Heuvelrug,hetljsselmeerenderandmeren, en deoeversvande grote rivieren. Alleen de plassen in het Groe-ne Hart en een aantal cultuurhistorisch waarde-volle gebieden (de "waarden") hebben ten opzich-te van dat aanbod een toegevoegde waarde.De vraag is ook, hoe groot de landschappelijkewaarde van het gebied is. De visuele waarde vanhet Groene Hart laat veel te wensen over.De voortrazende trein van de verstedelijking heefttot gevolg dat het veel geprezen, maar o zo kwets-bare Westnederlandse polderlandschap sterk aanerosie onderhevig is. Veronachtzaming van eenzorgvuldige inpassing van werklocaties, woning-bouw en infrastructuur leidt op veel plaatsen totfragmentatie van de landschappelijke context entot verlies van beeldkwaliteit. Door de zwakkepositie van het architectuur- en groenbeleid en deeenzijdige aandacht voor het behoud van de open-heid van het Groene Hart, gaat dit proces voort-durend door.Ook de mythevorming rond het Groene Hartdraagt bij tot een onevenredig grote aandacht voorhet openhouden van dit gebied. Een ge'mteresseer-de die niet weet hoe West-Nederland is ingericht,zou uit de term "Randstad" opmaken dat er spra-ke is van een enorm dicht bebouwd, aaneengeslo-ten gebied, waar het moeilijk uit ontsnappen isvoor de stedeling. Die gemteresseerde zou dandenken te begrijpen waarom het Rijk erop ge-brand is de "verstening" tegen te gaan.Een vergelijking van het bebouwde oppervlak inde Randstad met metropolen als Londen, Parijs,New-York, Berlijn, ofSan Francisco, laat zien datniets minder waar is. De plaatsen die gezamenlijkde Randstad vormen, liggen op ruime afstand vanelkaar. De mate van verstedelijking van de Rand-stad levert geen rechtvaardiging voor het afscher-men van een zo groot gebied als het Groene Hart.Groene RandstadDe bouwopgave voor de Randstad en de huidigeteloorgang van het Groene Hart vragen om eenkoerswijziging van het beleid. De huidige defen-sieve en op de korte termijn gerichte ad hoc plan-ning moet plaatsmaken voor een meer offensie-ve en op de lange termijn gerichte planning. Na-tuurlijk moet er gestuurd worden, maar essentieeldaarbij is het besefdat de sturingsmogelijkhedenvan de overheid beperkt zijn. De economische endemografische processen die gaande zijn, zijnslechts ten dele door de overheid te beinvloeden.Toepasselijk is de uitspraak van Den Uijl: "demaatschappij is als een tanker; al wat de overheidvermag is die tanker enkele graden bij te sturen."In contrast met het viNEX-beleid, waarbij moge-lijkheden worden ingeperkt en afgeknepen, moeter beleid worden ontwikkeld waarin potentiesjuist worden benut en moet positief worden in-gespeeld op ontwikkelingen die zich nu voor-doen. Ook moet er flexibiliteit worden inge-bouwd voor ingrijpende afwijkingen van de hui-dige prognoses en ontwikkelingen, en voor hetlevenna 2015.In plaats van de steden verder te verstenen en hetgroen daarbuiten stap voor stap terrein te latenverliezen, moet er gewerkt worden aan een Groe-ne Randstad, waarin stad en land niet van elkaargescheiden worden, maar juist duurzaam samenDe aanleg van bos en openwater bij de stad biedt goedeontwikkelingsmogel ijkhedenvoor tal van stedelijke functiesen voor het creeren vanharmonieuze overgangentussen stad en buitengebied(foto: L. Broere, Nieuwerkerka/dUssel).VINEX sug^gereert op*lossingen diedit in feiteniet zijnStedebouw en Volkshuisvesting 1994 nummer 4/5Verstedelijking in het Groene HartAfbeelding2. Verstedelij-king op de ring en instraling(S. van Wijnen).Afbeelding 3. Compam-)7ientertng van het QroeneHart (S. van Wijnen)./ \I Igaan. De enorme potenties voor het verrijken vande zich ontwikkelende metropool Randstad vra-gen om een heldere visie waarin stad en buitenge-bied van elkaar profiteren en zodanig op elkaar af-gestemd worden dat het gebied meer wordt dande som der delen.HetVlNEX'beleid betekent op de korte termijn eensteun voor de steden. Verdichting kan een verrij-king van stedehjke miheus zijn, bijvoorbeeld waarhavengebonden functies verloren zijn gegaan,maar moet niet taakstellend worden opgelegd.Meer dan nu moet ook op de lange termijn degrote sociale, economische en culturele betekenisvan de steden in de Randstad bekrachtigd wor-den, door deze de groeimogehjkheden te geven diezij nodighebben.Gevolgen voor de verstedelijkingHet Randstadsysteem van satellieten zonder eencentrale hoofdkern zorgt voor een grote verste-delijkingsdruk in het Groene Hart, zoals bhjkt uitde eerdergenoemde grote toename van de wo-ningvoorraad in de periode 1980-1990 buiten destadsgewesten.Ook blijkt de groei van de werkgelegenheid zichvooral voor te doen in de binnenflank van deRandstad. De grote vervoersstromen van en naarde Randstad en tussen de stadsgewesten op de ringwijzen op het belang van onder meer die werklo-caties.Deze ontwikkehngen leiden tot een concentratievan stedelijk
Reacties