3TIJDSCHRIFTVOOREfVOLKSHUISVESTlNGjEIEN STEDEBOUWEORGAAN VAN HET NEDERLANDSCHINSTITUUT VOOR VOLKSHUIS:VESTING EN STEDEBOUW EN VANDEN NATIONALEN WONINGRAADALGEMEENEN BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINGENFEBRUARI1934 N9 2 15' JAARGANGDE WONINGWET 1902-1929GEDENKBOEK SAMENGESTELD TER GELE-GENHEID VAN DE TE NTOONSTELLINGGEHOUDEN TE AMSTERDAM BIJ HET 12%JARIG BESTAAN VAN HET NEDERLANDSCHINSTITUUT VOOR VOLKSHUISVESTING EN^H STEDEBOUWGEiLLUSTREERD MET ? 100 ILLUSTRA-TIES - KAARTEN - GRAPHIEKEN ENZ.GEDRUKT OP ZWAAR KUNSTDRUKEN VOORZIEN VAN 3 KLEUREN OMSLAGPRIJS f 4.80VERKRIJGBAAR IN DENBOEKHANDEL ENBiJN.V.VAN MUNSTER'S UITGEVERS-MIJ., AMSTERDAMHAARLEMMERWEG B 378 - POSTREKENING 74966N.V. VAN WUNSTER'S UITGEVERS WIAATSCHAPPIJ HAARLEMIWERWEG B 378 - AMSTERDAM (W.)??&BESTRIJDTWANDGEDIERTE ZELF VRAAGT GRATIS BROCHUREABiS -> BLOEMENDAALINLICHTINGENDIAMETANNET GEVAARLOOZE VEReA8SIN68MIDDEL TERVERDELQING VAN WANDLUIZEN --eEMAKKELIJK TOE TE PA88EN, AB80LUUTAFDOENDE --QEEN 8PECIALE APPARATEN BENOODiaDVERKRMOBAAR BIJ APOTHEKERS EN DROGISTENN.V. HANDELMAATSCHAPPIJ "NEDIGEPHA"NIEUWE KEIZERSGRACHT 58, A'DAM (C.)TELEFOON 52B21 en 52621WANDGEDIERTEHiermede berichten wij V, dat dopronswoningentgebouwen enschepen gezuiverd worden van wandgedierte, kakkerlakken, enz.Door onze methode van zuiveren wordt aan de woningennlets beschadigd. Verf en behangsel hebben niets te lijden enwij beboeven geen plinten of andere voorwerpen los te makeu.Ook behoeven de bewoners tijdens het zuiveren de woningniet te verlaten of hun inboedel te verplaatsen, Onze methodeis EENVOUDIG, GEMAKKEUJK en DOELTREFFEND.In de navolgende'plaatsen hebben wij reeds gewerkt: Coevor-den, Delft, Dodewaard, Ede, Enschede, Franeker, Gorinchem,Gouda, Sappemeer, Kethel, Lonneker, Maassluis, Maastricht,Bussum, Naaldwijk, Noordwijkerhout, Nunspeet, Roermond,Rotterdam, Schiedam, Sliedrecht, Tilburg, Vl^men, Vlissingen,den Helder, Zandvoort, Zwolle, enz.Vraagt prijsopgave en inlichtingen:Fa. LIEVE & Co. (M. WAPENAAR)KORTEDIJK 16 ? VLAARDINGEN - TELEF. 108LAAT UW JAARGAmEN VAN HETTIJDSCHRIFT VOOR VOLKS-HUISVESTING EN STEDEBOUWINBINDEN ^^^Losse banden verkrijgbaar ^ fl 1.40 franco^^H per post ^^^^HVeikillgbaar in den Boeklnndel m3bUN.V. Van Munster's Uitgevers-Mrj. - AmsterdamHaarlemmerweg B 378 -- Postrekening 74966ISOLA-BOUWNET BESTE EM GOEDKOOPBTE 8Y8TEEM VOORHET BOUWEN VAN OOMPLEXEN VOLKS- ENMIDDENSTANDBWONINGEN. - SELF8UPPORTINGN.V. INTERN. GEWAPENDBETONBOUW BREDAWettig Godeponoerd H?idal8-MerkUITGEVOERD O.A. PLM. 370 WONINGEN VOOR DEQEMEENTE 's HERT0GENB08CH - NOG INUITVOERINGO.A. 400 WONINGEN VOOR DE GEMEENTE ROTTERDAMKONING & BIENFAIT - Da Costakade 104AMSTERDAMOnderzoek van aile materialen voor den VOLKSWONiNGBOUWMAANDBLAD 15= JAAROANG N?. 2 FEBRUARI 1934TIJDSCHRIFT VOOR VOLKSHUISVESTINGiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii EN STEDEBOUW iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiORQAAN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUT VOOR VOLKSHUISVESTING ENSTEDEBOUW EN DEN NATIONALEN WONINQRAADALGEMEENEN BOND VAN WONI NQBOU W VEREENIOINGENREDACTIB: H. P. J. BLOEMEES, J. BOM-MER, J. DouwES JR., MR. D. HUDIG, JHR.'M. J. I. DE JONGE VAN ELLEMEET, IR. P.BARKER SCHUT, IR. J. M. A. ZOETMULDERVASTE MEDEWERKERS: J. W. BOSSENBROEK,G. A. M. DE BRUYN, IR. A. KEPPLER, MR.J. KRUSEMAN, IR. A. M. KUYSTEN, JHR.A. H. OP TEN NOORT, JAN STUYT,M. VRIJENHOEK, L. VAN DER WAL, D.E. WENTINKADRES DER REDACTIE ENADMINISTRATIEKLOVENIERSBURGWAL70, AMSTERDAM CPOSTREKENING No. 29080REDACTIE VAN DE RUBRIEK,,UIT DEN KRING DER BOUW-VEREENIGINGEN",,HET NIEUWE HUIS" (KAMER 170)RoELOF HARTPLEIN4- AMSTERDAM z-- ADVERTENTIES --V. MUNSTER'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJHAARLEMMERWEG B 378 - A'DAM WABONNEMENTSPRIJS f 8.-DE LEDEN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUTVOOR VOLKSHUISVESTING EN STEDEBOUW(LIDMAATSCHAP VOOR PHYSIEKE LEDEN f 7.50)EN DE LEDEN VAN DEN NATIONALENWONINGRAAD ONTVANGEN HET BLADKOSTELOOSLOSSENUMMERS. fi.-INHOUD: Officieele Mededeelingen -- De huisvesting van krotbewoners te Amsterdam door Ir. A. F. Bakhoven Jr.-- Bebouwing Wieringermeer door Prof. Ir. M. J. Granpre Moliere -- Het Nationale Natuurruimten-Plan doorH. Cleyndert Azn. -- Binnenland -- Uit den Kring der Bouwvereenigingen -- Overzicht van tijdschriften -- Boek-besprekingen -- Nieuwe aanwinsten van de bibliotheek -- Wetten, Kon. Besluiten enz. -- Rechtspraak,OFFICIEELE MEDEDEELINGENNEDERLANDSCH INSTITUUTADRESHet bestuur van den Stedebouwkundigen Raad vanhet Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting enStedebouw heeft onder dagteekening van 4 Januari j.l.een schrijven gezonden aan Gedeputeerde Staten derprovincie Overijssel inzake de kanalisatie van de Buur-serbeek.BAND TIJDSCHRIFTEr is thans een voldoend aantal bestellingen ingekomenom voor het aanmaken van den band voor het tijdschriftopdracht te kunnen geven. Na het gereedkomen derbanden zullen de bestellingen zoo spoedig mogelijkworden uitgevoerd.DE HUISVESTING VANNERS TE AMSTERDAMKROTBEWO-In de Nos. i en 2 van den jaargang 1933 van dit tijd-schrift gaf ik onder: ,,Het saneeren van slechte woon-wijken te Amsterdam" een overzicht van de verbeteringvan een drietal stadsgedeelten, n.l. Uilenburg, Valken-burg en Jonker- en Ridderbuurt. Over de huisvestingder verdreven bewoners werd hierin niets meegedeeld.Thans, nu door de afdeeling stadssaneering van denWoningdienst gegevens zijn bewerkt over verplaatsingvan gezinnen ten gevolge van de saneering van Jonker-en Ridderbuurt, is het mogelijk een en ander mee tedeelen over de huisvesting van krotbewoners te Am-sterdam.In de Jonker- en Ridderbuurt zijn 614 woningenontruimd, waarvan 510 onbewoonbaar waren ver-klaard. Daar 31 gezinnen elk twee woningen bewoondenen 5 woningen leegkwamen door overlijden, bedraagthet aantal verplaatste gezinnen 578.Van deze 578 gezinnen hebben 9 de gemeente verlaten;23 of ongeveer 5% zijn gaan inwonen;4 zijn aan boord van een schip gegaan;4 zijn naar een gesticht gegaan (alleenwonenden);285 hebben een particuliere woning gehuurd;253 zijn naar een gemeentewoning verhuisd.Van de 538 gezinnen, die een zelfstandige woningbetrokken, betalen 416 meer huur dan voor de verlatenwoning, d.i. ruim 77 %;148 gezinnen of ruim 27 % betrokken een woning inhetzelfde stadskwartier en 278 of bijna 52 % een woningin de oude stad;253 gezinnen of 47 % kregen een gemeentewoning;139 gezinnen of bijna 26 % slaagden in het vinden vaneen betere woning op de particuliere markt;146 gezinnen of ruim 27 % betrokken een even slechteof slechtere woning.Verbetering van de huisvesting werd dus voor 73%van de betrokken 538 gezinnen bereikt. Houdt menrekening met de 23 gezinnen, welke zijn gaan inwonen,dan bedraagt het percentage van de gezinnen, welkeeen betere woning verkregen 70%.Hieruit blijkt wel dat het saneeren van slechte woon-14 ARtlKELENwijken te Amsterdam voor het overgroote deel van debewoners directe verbetering van hun huisvesting tengevolge heeft.Betreffende de 253 gezinnen, die een gemeentewoningkregen, kunnen de volgende bizonderheden wordenmeegedeeld.Slechts 13 gezinnen zijn naar een der complexen voorZ.g. a-sociale gezinnen gegaan, d.i. slechts 5% van de253 gezinnen, die een gemeentewoning kregen, en slechts2.5 % van het aantal gezinnen, dat een zelfstandigewoning betrok. Neemt men nog de 23 gezinnen, welke2;ijn gaan inwonen in aanmerking, dan blijkt dat van de561 verplaatste gednnen 13 of slechts 2.3% in een dercomplexen voor a-sociale gezinnen een woning hebbenbetrokken. 4 van de^e 13 gednnen kregen later eennormale gemeentewoning, terwijl 6 weer naar hun oudestadsbuurt zijn teruggekeerd, zoodat maar 3 der boven-genoemde 13 gezinnen nog in het Asterdorp wonen.Telt men hierbij het eene gezin, dat van een normalegemeentewoning naar het Asterdorp werd overgeplaatst,dan komt men op een totaal van slechts 4 van de 561verplaatste gezinnen, of 0.7%, welke zich momenteelin een der complexen voor a-sociale gezinnen bevinden.Bedenkt men hierbij dat de Jonker- en Ridderbuurttot de slechtste woonwijken van Amsterdam behoordeen de bewoners tot het minst welvarende deel der bevol-king, dan ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat bij dehuisvesting van krotbewoners het probleem der ,,a-sociale" gezinnen een onbelangrijke rol speelt.Door het gereedkomen van de woningen van het z.g.1500-woningenplan, hetwelk met rijksvoorschot werdgebouwd en waarvan de woningen tegen gemiddeld / 4.50per week werden beschikbaar gesteld, werd het mogelijkdat 138 gezinnen een nieuwe gemeentewoning betrokkenen wel 113 in het complex Buiksloterham-Noord aan deoverzijde van het IJ en 25 in de Spaarndammerbuurt;169 van de 253 gezinnen of 67% betrokken een eenge-zinshuis aan de overzijde van het IJ.Belangwekkend zijn de gegevens betreffende het ver-laten van de betrokken gemeentewoningen.Het betrekken van gemeentewoningen had voorname-lijk plaats in de jaren 1928 en 1929, toen resp. 43 en 181woningen werden betrokken, dus 224 van de 253 ge-vallen. De verkregen ervaring betreffende het verlatenvan de gemeentewoningen loopt dus over een tijdsduurvan vier jaren.Bijgaand staatje geeft een overzicht van het aantalverlaten gemeentewoningen op i Sept. 1933.Uit nevenstaand staatje blijkt dat van de 253 gezinnen,welke een gemeentewoning betrokken, na een tijdsverloopvan vier jaren 68 gezinnen deze woning weer verlatenhebben, d.w.z. 26.9 %.Hierbij moet worden opgemerkt dat van deze 68 ge-zinnen er 16 naar een andere gemeentewoning werdenovergeplaatst.Daar het houten nooddorp Obelt inmiddels is gesloopten de gezinnen, welke naar Asterdorp of Zeeburgerdorpgingen, meestal niet tot normale gezinnen kunnen wordengerekend, krijgt men een zuiverder beeld, indien deze14 gevallen buiten beschouwing worden gelaten. Alsdanblijkt dat van de 239 gezinnen, welke een gemeente-woning betrokken, na vier jaren 57 gezinnen of 23.8%zijn vertrokken.AANTAL BETROKKEN EN OP i SEPT. 1933VERLATEN GEMEENTEWONINGENWEERLigging van het complexV. d. Pekbuurt, Blok AV. d. Pekbuurt, Blok ABMeeuwenlaan, Blok DHeimansplein, Blok RIBuiksloterham-Noord, Blok RTuindorp Buiksloot, Blok YHortensiastr., Blok YIVogeldorpDisteldorpTuindorp OostzaanTransvaalbuurt, Blok TSpaarndammerbuurt, Blok SV. Beuningenplein e.o.V, ReigersbergenbuurtJordaan ConcordiaHouten noodwoningen ObeltAsterdorpZeeburgerdorp2 M mII5I5113III129I6256231I12IoooI27IoI3oI95I8I9ITotaalZonder Asterdorp, Zeebur-gerdorp en houtennoodwoningen Obelt2532396857a sc os?"? ^c a S wO *-' oC lu >-i/o/o0/oOO2023.99o8.333.316.6 %36 %83.3 %50 %25.8 %100 %75 %100 %26.9 %23-8 %Volgens het jaarverslag van den Woningdienst over1932 bedraagt het aantal verhuizingen in de geheele stadin procenten van het aantal woningen:jarenhuurgr. ben. /2.5op,w,,, v./2.50-/4.- p.w,,, v./4.- -/5-- p.w.,, v./5.- -/6,- p.w.1929 1930 1931 193215-3 15.9 16.7 15.920.7 21.1 23.3 21.717.9 17.4 21.1 18.115.5 15.2 ib.3 15.-samen in vierjaren63.866.8 ( gemidd.74.5 i ? 70%62Daar de betrokken gemeentewoningen hoofdzakelijkvallen in de huurgroep van / 2.50 - / 5.- per week, moeteen verhuizing van ? 70% in vier jaren normaal wordengenoemd. Er verhuisde echter lang geen 70%, dochslechts 23.8% der gezinnen, welke een normale ge-meentewoning betrokken.Als bizonderheid valt nog op dat van de 113 gezinnen,die een nieuwe gemeentewoning in Buiksloterham-Noordkregen, er na vier jaren 27 of 23.9% zijn vertrokken.Van deze 27 gezinnen betrokken nog 4 een andere woningin hetzelfde blok, terwijl slechts een gezin naar hetAsterdorp werd overgeplaatst, zoodat slechts 22 ge-zinnen, d.w.z. nog geen 20% naar de oude stad zijnteruggekeerd na verloop van vier jaren!Tenslotte vestig ik nog de aandacht op de volgendemerkwaardige feiten.169 gezinnen verhuisden naar een eengezinshuis,aan de overzijde van het IJ gelegen. Van deze 169 ge-zinnen verhuisden in vier jaren slechts 33 of nog geen20%.39 gezinnen verhuisden naar hoogbouwcomplexenn.l. naar Transvaalbuurt, Spaarndammerbuurt, van Beu-ningenplein, van Reigersbergenstraat. Van deze 39 ge-zinnen verhuisden in vier jaren weer 16 of 41 "/Q.ARTIKELEN15De voorkeur voor het eengezinshuis, zelfs al is ditaan de overzijde van het IJ gelegen, spreekt hieruitduidelijk.De hierboven meegedeelde feiten geven aanduidin-gen voor de wijze, waarop te Amsterdam de oplossingvan het vraagstuk van de huisvesting van krotbewonersmoet worden gezocht, welke als volgt kunnen wordensamengevat:1?. gewenscht is het bouwen van woningen, welke tegenlagen huurprijs, voor Amsterdam + f 4.- per weekvoor de krotbewoners beschikbaar worden gesteld;2?. aan laagbouw, speciaal eengezinshuizen, dient devoorkeur te worden gegeven boven den bouw vanetagewoningen;3?. de ligging van eventueel te bouwen woningen aande over2;ijde van het IJ blijkt voor talrijke krotbe-woners geen overwegend bezwaar op te leveren;4?. het probleem van de huisvesting van z.g. a-socialegezinnen speelt slechts een onbelangrijke rol bijde huisvesting van de krotbewoners.Amsterdam, October 1933 A. F. BAKHOVENBEBOUWING WIERINGERMEERIn het vorig nummer van dit tijdschrift verscheen,eveneens onder dezen titel, een artikel, onderteekenddoor een viermanschap van Internationaal en NieuwBouwen (hier verder aan te duiden als ,,de Vierschaar");het is niet anders dan een voortgezette gedachten-wisseling, en waar het onderwerp in het bijzonder mijnwerk raakt, is het 00k mijn taak, om erop te antwoorden.De gedenkwaardige woorden, gedurende die middag-thee, door den Heer van Tijen gesproken, duidden,kort samengevat: ,,Het kan 00k anders". Ze geven eengoed aanknoopingspunt voor de beantwoording, omdathet ongeveer de eenige woorden zijn, waarmee ik tenvoile instem. Want het ,,anders kunnen" is eigen aanalle kunst, en wat niet anders kan, dat valt 00k buitende kunst, Maar toch is er een beperking; want, zooalsmen van een portret, hoe onbeholpen of hoe bekwaamook geschilderd, toch altijd vraagt, dat het lets heeft vanhet model, en van een kuur of operatic, hoe ervarenof hoe handig de dokter ook is, toch altijd, dat op degezondheid gelet wordt, zoo moet men bij een bouw-program toch altijd letten op middelen en doel; en hetdoel van alle kunst is de natuur, evengoed als bij dekunst van genezen of landbouwen, of welke ook. En indien zin is de kunst gebonden: en van dien kant bezienkan het maar op een manier, maar door de veelheidvan omstandigheden oordeelt ieder eenigszins ver-schillend; en het ligt dus voor de hand, dat een voor-vechter van het ,,Nieuwe Bouwen" het anders doet daneen dienaar van -- laten we b.v, zeggen -- het ,,GoedeBouwen", en ieder lid van de Vierschaar afzonderlijkook weer anders. Maar wanneer het programma van deneen in lijnrechte tegenspraak komt met dat van denander, dan vraagt men zich toch af, wie het nu het meestbij het rechte eind heeft; want het doel is een.Zoo vereischt het ,,Nieuwe Bouwen" dat onze bur-gerlijk knusse serretjes worden uitgebreid over hetheele huis, en dat voor de inrichting wordt teruggekeerdtot de suites en bedsteden van de vorige eeuw; dat watorienteering betreft wordt teruggekeerd tot Oriebasius,en wat schematiseering betreft zelfs tot de slaven-dorpen der oude Egyptenaren; en voorts gebiedt hetNieuwe Bouwen -- als ik het goed begrijp -- voor denopbouw een terugkeer tot de willekeur van de stations-kwartieren uit het laatst van de vorige eeuw. 0ns pro-gramma luidde anders; maar wie het nu het meest bijhet rechte eind heeft, moge in het midden blijven,omdat toch niemand in deze gelooft aan de objectiviteitvan mijn oordeel; en omdat een poging tot weerleggingbuitengewoon vervelend zou worden. Het lijkt medaarom het meest vruchtbaar, dit nu alles maar te latenrusten, om mij uitsluitend te beperken tot de kern vande critiek.De kern van de critiek is deze: de omstandighedenwaren als nooit te voren, in geen enkel opzicht belem-merend; en wat het resultaat betreft: ,,er mag zoo stelligniet worden doorgewerkt."Dit ziet er wel eenigszins vernietigend uit: althansop het eerste gezicht. Bij nader toezien schijnt me decritiek eenigszins beschamend voor de auteurs zelve.Want dit is toch wel oppervlakkige en daardoor mis-leidende journalistiek. Architectuur is geen vrije kunst;de Vierschaar stelt zich de Wieringermeer voor als eenwit dock, waarop men maar schilderen kan zooals menwil; maar men kan de bebouwing niet losmaken vanhaar afhankelijkheid met den productie-vorm en decultuur, met de werkers en de bewoners. In den grondis dat maar goed ook, want als men elk oogenblik op-nieuw kon beginnen, dan zou er geen goede overlevering,en geen orde, en geen stijl, en dus geen schoon-heid kunnen ontstaan, maar die alzijdige afhankelijkheidheeft ook zijn schaduw-zijden, n.l. wanneer een ge-meenschap uiteengerukt, een cultuur uitgeput, en eenoverlevering opgeteerd is.Nu kan het toch voor niemand meer een geheim zijn,dat we ons nu juist in zoo'n periode bevinden. Hoekan men dan zeggen dat de omstandigheden zoo schit-terend waren? Vrijwel de eenige bloeiendeoverlevering,die we nog over hebben, is de mechanische; dat is bijalle neerwentelende cultuur-golven het geval; we ziendat thans vooral op het terrein van den mechanischenproductie-vorm.Ons productie-apparaat ziet er zoo overmachtig uitdat, zoolang er nog maar een schaduw van een schijnvan kans is, om met dit mechaniek de cultuur te ver-nieuwen, de menschen werkeloos zullen afwachten,om het wonder te zien gebeuren; ook zijn de menschener zoo kinderlijk aan gehecht, dat de gedachte er ookmaar lets van te moeten verliezen, hen al verschrikt;en zoo duurt het onvruchtbaar geknutsel met mecano-doozen maar voort. Het is wel menschelijk; maar daaromis het nog niet verantwoord; de noodige vernieuwingvan mensch en maatschappij wordt op die manier maarsteeds geremd.Wanneer de leden van de Vierschaar nu zulke on-beperkte mogelijkheden in de Wieringermeer zien, dandoen ze dit ongetwijfeld op grond van die schijnbaarmachtige en onmenschelijke overlevering van de voor-gaande eeuw; en die blijkt ook wel uit het feit, dat zealles consequent voor romantiek verklaren, wat langsniet-mechanischen weg tot stand komt, dat zij als maaten norm voor beoordeeling reclames, auto's en antennesnemen.ARtlKEtENHet spreekt wel vanzelf dat er bij den aanleg van deWieringermeer door velen gehoopt is op iets bizonders,66k op het terrein van aanleg en bouw; en in dien zinis de teleurstelling van de Vierschaar wel te begrijpen.Ook bij mij was er die hoop; maar niet op grond van ge-welddadige middelen; het hield verband met de vraagnaar de vervroegde hervorming van de maatschappij indit nieuwe land. Deze vraag heeft me te voren vooralbezig gehouden; en een opmerking van een der sprekersbij de meergenoemde middag-thee ging ook in die rich-ting; deze zeide n.l. dat de gerezen bedenkingen eerstzouden zijn te ondervangen door een principieele ver-andering in de richting van een geordende gemeenschapen een geordende samenwerking. Dat is het, waarEuropa, en Europa niet alleen, om vecht; en waar hetnaar verlangt. En omdat het er z66 naar verlangt, daaromlaten er zich zoo velen misleiden door de schijn-ordevan het mechanisme; d.w.z. van de ordening, die niethaar grondslag en doel in de menschelijke natuur vindt;en die daarom niet gelukkig kan maken, en geen standkan houden; en alleen maar de wanorde vergi-oot.Te zeggen dat de omstandigheden in de Wieringer-meer in geen enkel opzicht belemmerend waren, indeze dagen van ontreddering, dat noem ik oppervlakkigejournalistiek; en misleidend. Het lijkt me wel noodigdit in het licht te stellen; niet alleen omdat het eenigs-zins onrechtvaardig is tegenover degenen, die met toe-wijding het hunne hebben gedaan; maar ook, omdatmen, gehoor gevende aan deze critiek, weer aan hetexperimenteeren zou geraken met raamhorren en andere,,muggenzifterijen". Het gaat er nu meer dan ooit omde groote lijnen te zien; meer concreet kan b.v. de vraaggesteld worden, of in den volgenden polder alreeds eencorporatief bouwbedrijf zou kunnen worden gesticht.Dit zou niet de oplossing van alle vragen brengen; hetzou er maar een der sleutels toe zijn. Want eer ,,deomstandigheden zullen zijn als nooit te voren", zal ernog heel wat moeten gebeuren.De critiek van de Vierschaar heeft in elk geval deverdienste, dat ze er weer aan herinnert dat het ideaalniet is bereikt. En ze doen meer: ze geven zelfs het schemavoor een programma. Van dit schema is nu wel nietheel veel te leeren; maar misschien geeft het aanleiding,dat anderen, met een bezadigd inzicht in de behoeftenvan den tijd, hun voorbeeld volgen. En iets voorstellen,dat werkelijke beloften voor de toekomst inhoudt....M. J. GRANPRE MOLIERE.HET NATIONALE NATUURRUIMTEN-PLANHet Nationale Natuurruimten-Plan zal hebben tegeven:ten eerste een beredeneerd overzicht, een inventaris,van die in ons land aanwezige natuurruimten^), waarvanhet behoud als noodzakelijk of wenschelijk is te beschou-wen, het behoud nl. hetzij in zooveel mogelijk ongerepten,ongeschonden toestand, hetzij in zoodanigen gebruiks-en ontwikkelingsvorm, dat de waarde dier natuurruimten^) Het woord ,,natuurruimten" is niet te vervangen door b.v.,,natuurterreinen", wijl er ook toe behooren watervlakten enwaterwegen.uit oogpunt van natuur- en landschapsschoon, recreatieen wetenschap in voldoende mate gehandhaafd zal blijvendan wel verhoogd zal kunnen worden;ten tweede een beschouwing, of plan, op welke wijzedit behoud dier natuurruimten in verband met deeischen van de ontwikkeling van het bedrijfsleven, debewoning, het verkeer, werkverschaffing, ontginning etc.,op de beste wijze, geheel of gedeeltelijk verwezenlijktzal kunnen worden.Wenschelijk zal het zijn daaraan tevens te verbindeneen beschouwing over de wijze van de bescherming vanons landschap in het algemeen, terwijl ook zullen kunnenworden aangegeven de mogelijkheden tot het scheppenvan nieuw natuurschoon.De spoedige totstandkoming van een dergelijk plan,dat als zooveel mogelijk bindend richtsnoer zal hebbente dienen voor de overheid bij alle nog te ondernemenwerken (waaronder ook de tenuitvoerlegging van uit-breidings- en streekplannen), die van den nationalenbodem de bestem^ming bepalen en het aanzien verande-ren zullen, is in hooge mate urgent, le wegens de tal-looze bedreigingen, waaraan de natuur in het geheeleland in toenemende mate blootstaat, en ae wegens dein evenzoo sterke mate toenemende natuurruimte-behoefteder bevolking.Van deze directe en indirecte bedreigingen zijn in hetkort als de voornaamste en meest actueele te noemen;le: de nog steeds snelle bevolkingstoeneming, metthans ruim loo.ooo personen per jaar. Al mogen dejongste demografische studien leiden tot de verwachtingvan een maximum-bevolking van gemiddeld ruim iimillioen, zoo beteekent dit eenerzijds nog een toenemingmet pl.m. 40%, terwijl andererzijds dit maximum reedsbereikbaar wordt geacht nog in deze eeuw, dus binnen60 a 70 jaar, waaruit de urgentie van een spoedige oplos-sing van het natuurruimte-probleera blijkt;2e: de steeds voortgaande perfectionneering van onsgeheele verkeers-apparaat (d.i. zoowel van de verkeers-wegen als van de verkeersmiddelen), waardoor zoowelhet wonen als het tijdelijk verkeeren in de natuur sterkin de hand gewerkt wordt, hetgeen beide verlies en aan-tasting van de natuur kan beteekenen: bouw van woningen,zomerhuisjes, sportgebouwen, alles vooral in de natuur-schoonrijke terreinen; lintbebouwing, aantasting vanhet platteland; vandalisme;je: ons in vele opzichten nog onvolkomen wettelijkapparaat, waardoor het bezwaarlijk is de sub 2 genoem-de schadelijke gevolgen in voldoende mate tegen tegaan;4e : de uit de heerschende economische crisis voortvloei-ende en wegens de gewijzigde economische wereldsituatievermoedelijk langdurige gevolgen: werkeloosheid - werk-verschaffingswerk - (ontginningen, etc.) - aantasting vanoorspronkelijke natuur;5e: de financieele achteruitgang van vele grootgrond-bezitters, waardoor in toenemende mate verkoop enverkaveling van vele hunner landelijke bezittingen tevreezen is;6e: de moeilijke financieele toestand (die door denenorm gestegen schuldenlast vermoedelijk eveneens vanlangdurigen aard zal zijn) van talrijke overheidslichamen,waardoor een voldoende toeneming van het overheids-bezit aan natuurruimten onwaarschijnlijk is te achten,terwijl het ook aan de particuliere natuurbeschermings-ARTIKELEN 17beweging steeds zwaarder zal vallen, deze overheidstaaktenminste voor een gedeelte over te nemen.Het eenige uit den nood der tijden geboren feit, dat deoplossing van het natuurruimte-probleem kan vergemak-kelijken, is de vrij sterke waardedaling van vele landelijketerreinen; in het algemeen belang is het te hopen dat deoverheid daarvan op gepaste wijze gebruik zal weten temaken.De moeilijkheid is nu, dat de toenemende drang naarbuiten, de stijgende natuurruimte-behoefte der bevol-king, die, zooals sub 2 vermeld, mede oorzaak van natuur-verHes vormt, in zich zelf een gelukkig verschijnsel is teachten, dat eer bevorderd dan tegengegaan dient teworden, en dat zich 00k, alle verschijnselen wijzen daar-op, langs natuurhjke wegen steeds verder baan zal breken:vooral het jonge geslacht, 00k van de volksklasse, wordter zich steeds meer van bewust dat zonder het medelevenmet de natuur ons leven feiteHjk slechts een half leven is,en dat een zuiver en diep contact met de natuur eenlevensvreugde verschaft, die vele andere genietingen verreovertreft.Een duidelijk bewijs, met vele andere te vermeerderen,van deze sterk toenemende natuurruimte-behoefte,geeft bv. de statistiek van het Jeugdherbergwezen:Aantal jeugdherbergen: Aantal overnachtingen:Nederland Duitschland Nederland Duitschland1929 01931 351933 582.1842.114131/!8-57552.065130.000.3.784.0004.303.000Dit zeer sterke motief nu voor het behoud der natuur(de staag toenemende natuurruimtebehoefte), niet alleenvoor het thans levende geslacht, maar vooral 00k voor,,het ongeboren volk, dat na ons staat te komen", schepttevens de klemmende noodzaak tot zorgvuldig, plan-matig overleg, wat dan van het nationaal natuurruimte-bezit gespaard en blijvend behouden dient te worden,en op welke wijze dat verwezenlijkt zal kunnen worden,de noodzaak dus tot het ontwerpen van het NationaleNatuurruimten-Plan.Uit de in den aanhef gegeven omschrijving van het doelvan dit plan is reeds gebleken dat men dit niet zal kunnenontwerpen, zonder daarbij tevens in aanmerking tenemen de andere eischen en behoeften, die de algeheeleontwikkeling van ons volksbestaan, naast de voorzieningin de natuurruimte-behoefte, schept: die van het be-drijfsleven, de bewoning, het verkeer enz., is m.a.w.gebleken dat het Nationale Natuurruimten-Plan is eenonderdeel van het volledige stedebouwkundige ,,Natio-nale Plan", waarvan ik op deze plaats zeker geen naderedefinitie heb te geven. Ik moge er hier slechts op wijzendat reeds lang op de noodzakelijkheid van het ontwerpenvan dit Nationale Plan is gewezen: door mijzelf in hetpraeadvies voor het Internationale StedebouwkundigCongres te Amsterdam van 1924, later door den HeerHudig en anderen in dit tijdschrift, door Prof. Mr. C. W.de Vries in zijn Inleiding op het Congres voor ,,Streek-belangen" in Mei 1929, kortelings weder door den Heerde Casseres in zijn in Februari 1933 te Utrecht gehoudenrede ,,Grondslagen der Planologie".Theoretisch zou dan 00k de terhandneming van hetontwerp van dit volledige Nationale Plan (het best uit-gaande, zooals door den Heer de Casseres bepleit, vande Rijks-Overheid), het meest juiste zijn, wanneer nietde vermoedelijk zeer lange duur van het gereedkomendaarvan een ernstig bezwaar zou vormen voor de tijdigetotstandkoming van het in het bizonder urgente onder-deel, het Nationale Natuurruimten-Plan. Met het oogdaarop lijkt de meest practische oplossing, met het ont-werp van dit laatste zoo spoedig mogelijk te beginnen,en daarbij dan zooveel mogelijk rekening te houden metde andere hierboven genoemde problemen: bedrijfs-leven, bewoning, verkeer, enz., die eveneens om voor-ziening vragen.Wij hebben daarbij te erkennen dat de genoemde pro-blemen, welke zoowel ons geheele volk als ons geheeleland betreffen, bovendien nog en door de snelle ont-wikkeling, die wij doormaken, en door den nood dertijden, te sterker tot nationale problemen geworden zijn,die dus een nationale beschouwing en oplossing vragen,00k wijl alleen op deze wijze de velerlei vaak tegenstrij-dige belangen in de juiste verhouding tegen elkaar afge-wogen kunnen worden.Het allermeest is dat echter wederom met het natuur-ruimte-probleem het geval. De snelle verkeersontwikke-ling, die den radius van de in de natuur ontspanningzoekenden zeer heeft vergroot, en daarmee tevens binnenons kleine landsbestek reeds thans vrijwel ieder stuknatuur bereikbaar en dus van waarde voor ons geheelevolk heeft gemaakt, zal dat in de toekomst in nog veelsterker mate doen; de nood der tijden, die, de herhalingzij mij geoorloofd, allerwegen om werkverschaffings-objecten roept, en, hoewel door ontginning ook nieuwnatuurschoon kan ontstaan, tegelijkertijd in ons geheeleland veel van de deels nog oorspronkelijke natuur, dezg. woeste gronden, belaagt; die in onderscheidenlandsgedeelten de eigenaars steeds meer tot grondver-koop zal nopen; die allerwegen aan de overheidslichamende mogelijkheid tot tijdig en noodzakelijk ingrijpenbeneemt, schept daarmede een reeks van directe en indi-recte bedreigingen van de natuur, welke niet minderdan ons geheele land en ons gansche volk treffen. Zoois de juiste oplossing van het natuurruimte-probleemin nog sterker mate dan vroeger geworden een algemeen,nationaal belang, dat ver uitgaat boven gemeentelijke enprovinciale belangen, en dat daarom in de eerste plaatsvan den nationalen gezichtshoek uit, moet worden bezien.Het Nationale Natuurruimten-Plan heeft nu de taak,voor de oplossing van dit probleem de wetenschappelijkebasis te leggen.Alvorens over te gaan tot de bespreking, wat het Natio-nale Natuurruimten-Plan zal moeten bevatten (dus vanden inhoud van dit Plan), wil ik enkele hoofdprincipesnaar voren brengen, die bij de opstelling en bij de ver-wezenlijking van dit plan tot richtsnoer zuUen hebbente dienen.Als eerste principe wil ik noemen de noodzakelijkheidvan de erkenning dat er in ons land stukken natuur zijnvan zulk een uitzonderlijke waarde uit oogpunt vannatuurschoon, wetenschap, recreatie, dat ten opzichtedaarvan het behoud in den bestaanden, d.w.z. zooveelmogelijk ongeschonden toestand als primaire eisch zalhebben te gelden; dat zijn dus die natuurruimten, die,als onmisbaar erkend, volstrekt gespaard dienen teworden.Als tweede principe dat de juiste wijze van het behouden van de behandeling van natuur en landschap van zulkeen eminent nationaal belang is te achten, dat de over-i8 ARTIKELENheid verplicht is ertoe mede te werken, waar mogelijk alseisch te stellen, bv. bij de subsidieering van het werk-verschaffingswerk, dat geen op zich^elf wellicht nood-zakelijk ingrijpen van eenig belang in natuur en land-schap 2al worden toegestaan zonder voorafgaand enblijvend overleg met degenen, die de waarde van denatuur in het breede verband van de geheele ontwik-keling van ons nationale bestaan 2;ullen kunnen beoor-deelen: bioloog, geoloog, geograaf, boschbouwkundige,verder de landschapskundige: de landschap-architect,en de stedebouwkundige. (Deze laatste opsomminggeeft tevens aan, aan welke deskundigen de opstellingvan het Nationale Natuurruimten-Plan zal dienen teworden toevertrouwd.) De organen daartoe bestaan reedsin de Contact-Commissie inzake Natuurbescherming,en in de officieele Adviescommissie speciaal voor deStaats-Natuurmonumenten.De noodzakelijkheid van het op den voorgrond stellenvan dit tweede principe zal duidelijk zijn aan alien, wienhet bekend is met welk een dikwijls volslagen ondes-kundigheid, driestheid en roekeloosheid overheid enparticulieren zich vaak niet ontzien om (project en uit-voering van menig werkverschaffingswerk bewijzen het),,het aanzicht" van het Nederlandsche landschap aan tetasten, dat juist, als uiterst kostbaar nationaal bezit,voorwerp behoort te zijn van voortdurend deskundig enzorgvuldig overleg en beginning.Wat thans den inhoud van het Nationale Natuurruim-ten-Plan betreft, zoo moet met het aangeven van enkele,en wel de volgende richtlijnen worden volstaan.Het behoeft feitelijk geen betoog dat, in tegenstelhngmet wat de Boschwet en de Natuurschoonwet, welketoch mede het beschermen van het natuurschoon be-oogen, ons gebracht hebben, ook niet met houtgewasbegroeide terreinen tot de in het Nationale Natuurruim-ten-Plan te inventariseeren natuurruimten behooren.De tot deze niet beplante terreinen behoorende zg. woestegronden toch bezitten meerendeels, behalve een belang-rijke wetenschappelijke, tevens een hooge recreatievewaarde, niet alleen wijl de drang van den mensch naar denatuur juist op dezen niet in cultuur gebrachten woestengrond veelal zijn diepste bevrediging vindt, doch ookwijl op vele dezer niet of schaars begroeide terreinen de,,open ruimte" een zeer bizondere waarde vertegenwoor-digt: de stadsmensch, na ingespannen dagelijkschenarbeid de beklemming van de stad ontvlucht, gevoelten ondervindt de wijde en wijdsche uitgestrektheid vande heide, van het onbeplante duin met strand en zee,van het open veld, lichamelijk en geestelijk als een ,,be-vrijding", die hem nieuwe krachten schenkt. Van on-schatbare waarde daarom zijn juist in ons vlakke land devrije en hooge uitzichten van onze schaarsche heuvel-toppen, van onze helaas reeds grootendeels volgeplanteen volgebouwde heuvelruggen: het voldoende vrijhoudenvan deze ons nog bewaard gebleven hooge, open ter-reinen, van de daaraan grenzende heuvelflanken, is omdie reden, doch ook uit geografisch en veelal ook uitgeologisch oogpunt, van groote beteekenis te achten.Dergelijke terreinen behooren dan ook mede gerekendte worden tot die hierboven genoemde stukken natuur,die als onmisbaar erkend en in zooveel mogelijk onge-schonden toestand gespaard dienen te worden. Hetklakkeloos bestemmen van deze terreinen tot beplanting,bv. als werkverschaffingsobject, beteekent niet minderdan het opofferen van blijvende toekomstbelangen aande tijdelijke moeilijkheden van het heden, en ware eenbespotting van de werkelijke, wetenschappelijke eischenvan natuurruimte-voorziening en natuurbehoud.Vast staat dat met de inventariseering, vastlegging enreserveering van deze en andere natuurruimten vanuitzonderlijke waarde niet spoedig genoeg kan wordenbegonnen (het beste zal zijn dat daarvoor ten spoedigsteeen urgentie-plan wordt opgemaakt), maar tevens datdaarbij gemeentelijke noch provinciale grenzen en be-langen een overwegende rol kunnen spelen, doch datvoor alles het nationale belang gelden moet: een bewijswederom van de noodzakelijkheid van de opstelling vanhet Nationale Natuurruimten-Plan.Tot de verdere, hierboven bedoelde onmisbare, tereserveeren natuurruimten zijn te rekenen:het geheele gebied van onze zeeduinen, van Sluis af totRottum toe, waarbij gedeeltelijke beplanting en zelfsandere exploitatie, mits zorgvuldig overwogen en uitge-voerd, volstrekt niet uitgesloten behoeft te worden;de meeste van onze zg. landduinen en stuifzanden: bijSoest, op de Veluwe, in Brabant, Drenthe enz.;een belangrijk deel van de ons overgebleven heide,waaronder de met juniperus begroeide gedeelten (ookdie in de landduinen en stuifzanden) een bizonderewaarde vertegenwoordigen;vrijwel alle plassen en meren, die bij de sterk toenemendeen nog voor groote uitbreiding vatbare watersportbewe-ging een groote recreatiewaarde bezitten; een bewijs vanhet niet aan provinciale en andere grenzen gebondenmogen zijn van dergelijke en andere recreatie-gebiedenis bv., dat het als een geheel te beschouwen Hollandsch-Utrechtsch veenplassen-complex gelegen is in drie pro-vincies: Zuid en Noord Holland en Utrecht;verschillende van die beken en andere waterloopen,met hun directe omgeving, welke uit oogpunt van na-tuurschoon, recreatie en vaak ook wegens de flora en faunauitmunten, en daarom in zooveel mogelijk ongereptenstaat behouden dienen te blijven, en waarbij alleen inuiterste noodzaak tot normalisatie en kanalisatie overge-gaan zal mogen worden; de bewering dat daarna weernieuwe schoonheid kan ontstaan is in zooverre mislei-dend, dat het aldus kunstmatig ontstane landschaps-schoon tegenover het oorspronkelijke natuurschoon vande beken vrijwel altijd een groot verlies in schoonheiden recreatiewaarde beteekent;verschillende bosch-complexen, resp. ook afzonderlijkeboomgroepen en lanen;uit wetenschappelijk oogpunt merkwaardige, of terwillevan de daar aanwezige fauna en flora zelf te beschermenterreinen, benevens de buiten de bovengenoemde cate-gorieen vallende natuurruimten, die door haar bizonderemerkwaardigheid, schoonheid of recreatiewaarde uit-munten, (o.m. verschillende vennen-landschappen, enz.).Tenslotte nog de monumenten van cultuurhistorischebeteekenis, als de hunnebedden met een behoorlijk ruimeomgeving, de oude grafheuvels, mooie terplandschappen,enz.De hierboven beschreven natuurruimten moeten duszooveel mogelijk in hun natuurlijken staat bewaardblijven, waarbij het ingrijpen van den mensch alleentoegestaan mag worden, als dit voor den verderen ont-wikkelingsgang der natuur wenschelijk of onschadelijkis te achten. Waar hier dus het belang van het natuur-ARTIKELEN 19behoud nummer een is, is deze categorie van natuurruim-ten het beste met den naam natuarreservaten of natuur-monumenten te bestempelen.Wij hebben daarbij te bedenken dat het groote en uit-eindelijke doel van het behoud van deze natuurreser-vaten niet in de eerste plaats is het bewaren van stukkennatuurschoon, doch wel, zooals Dr. Thijsse het uitge-drukt heeft, ,,het behoud over het geheele land van (eennetwerk van) alle landschapsvormen, die van ouds hierinheemsch zijn, en waar de oorspronkelijke fauna enflora kan blijven voortbestaan in zulk een vorm, dat dezevoor ontwikkeling vatbaar blijft."Tenslotte wordt ook het recreatie-belang in hoogerenzin van de bevolking op deze wijze het beste gediend.Tot een tweede categorie te behouden natuurruimtenbehooren die, welke Prof, van Vuuren in zijn brochure:,,Een Nationaal Park in Nederland" met den naamNationaal Park aanduidt. Hij bedoelt hiermede die ter-reinen, gebieden, in welke de verschillende occupatie-vormen van het Nederlandsche cultuur-landschap: hetweidebedrijf, de akkerbouw, de boschcultuur, etc. hetbeste tot uiting zijn gekomen, en waarin dus een belang-rijk deel van de wordingsgeschiedenis van ons volk:zijn strijd om en met den bodem, en het daarmee ver-worven beschavingsbezit, tot uitdrukking zijn gebracht.Ongetwijfeld zouden de beste exemplaren van dergelijke,zooveel mogelijk complete en in voile bedrijfsontwikke-ling in stand te houden ,,cultuur-landschappen", waar-van Prof, van Vuuren een enkel voorbeeld noemt, als,,Nationale Parken" een kostbaar nationaal bezit in hetgeheel van te behouden natuurruimten vormen, evenzeerals de hierboven beschreven ,,natuurreservaten".'^).Zoowel de Natuurreservaten als de Nationale Parkenzijn wel-omgrensde gebieden, die in handen behoorente zijn van de gemeenschap, d.w.z. van de overheid(zooals dit thans reeds het geval is met de onder hetbeheer van het Staatsboschbeheer staande terreinen,w.o. ook de Staatsnatuurmonumenten, verder de bezit-tingen van een enkele Provincie: Noord Holland, envan verscheiden gemeenten afzonderlijk of gezamen-lijk: Gooisch Natuurreservaat), of van vereenigingen,die zich direct of indirect het natuurbehoud ten doelstellen.Daarnaast kan men zich als derde categorie denkengrootere gebieden, gedeelten van een of meer provincies,die men wegens het daar aanwezige natuur- en land-schapsschoon in het bizonder aangewezen kan achtenom in de eerste plaats te dienen als ,,ontspanmngs-ge-bieden"; ik denk b.v. aan vrijwel het heele Veluwegebied,aan het gebied van den Utrechtschen heuvelrug, gedeel-ten van den Gelderschen en Overijsselschen Achter-hoek, van Drenthe en Zuid-Limburg, vrijwel al deWadden-eilanden, etc.; ook kleinere gebieden, als hetstroomgebied van verschillende beken enz. enz.Het opnemen van dergelijke ontspanningsgebiedenin het tenslotte door de Rijksoverheid gesanctionneerdeNationale Natuurruimten-Plan, zal beteekenen dat deOverheid van Rijk, provincies, gemeenten, er o.a. bij de') Ik denk o.a. aan onze mooie, ook natuurhistorisch zoo waarde-voile rivier-lanischappen met hun griendcultuut, die helaas, videhet artikel v;m dsn Heer van der Steen in de Levende Natuur vanAugustus 1939, door inpoldering en bedijkit g ernstig worden be-dieigd, teiwill in normale tijden de giiendcultuur een \ooPi.n6 eneconomisch geheel verantwoord bedrijf is te achten.bestemmingsaanwijzigingen in de streekplannen, bij hetopmaken van gemeentelijke uitbreidingsplannen enz.,toe zal hebben mede te werken, dat deze voornaamstebestemming van ,,ontspanning", (eventueel gedeeltelijk66k van natuur-reservaat), van dergelijke gebiedenzooveel mogelijk tot haar recht zal kunnen komen, endat getracht moet worden alles, wat dit zou kunnentegenwerken, zooveel mogelijk te weren en te voor-komen: door het in goede banen leiden van de bebou-wing, het krachtig aldaar tegengaan van lint- en ver-spreide bebouwing, vooral ook door het tegengaan vande vestiging van Industrie op die plaatsen, waar dit hetkarakter van het ontspanningsgebied zou aantasten;door het werkverschaffingswerk, de ontginningen, denwegenaanleg, beeknormalisaties enz. enz. aldaar zooveelals dat maar eenigszins doenlijk is ondergeschikt temaken aan het eene groote doel: het behoud voor denatie tot in de verst denkbare toekomst van de mogelijk-heid tot recreatie, tot ontspanning in die landsgedeelten,die zich daartoe zeer in het bizonder leenen.Een vierde categorie van objecten, die opneming inhet Nationale Natuurruimten-Plan verdienen, zijn be-paalde wegen, die in het bizonder geschikt zijn om als,,ontspannings-wegen" dienst te doen. Ik bedoel daarmedeniet alleen wegen, gaande door natuurschoonrijke ter-reinen, doch ook bv. wegen in de alluviale gedeeltenvan ons land, voerende door op zich zelf welHcht niet zeerbelangrijke landschappen, doch waar de wijde openheidvan het polderland voor de het uitzicht op het vrije veldzoekende weggebruikers een belangrijk element vannatuurgenot en ontspanning kan beteekenen. Ik denk b.v.aan den nieuw ontworpen Rijksweg door de Haarlemmer-meer (van Amsterdam naar Sassenheim), die, wanneermen dezen weg vrij kan houden van bebouwing, wanneermen zorg draagt voor een goede landschappelijke be-handeling van dezen weg door middel van een eenvoudige,zich bij het karakter van het landschap aanpassende be-planting, en voor een goede verzorging van de breedegrasstrooken, welke in de voorloopig (en misschien voorzeer langen tijd) nog niet voor het verkeer in gebruikgenomen gedeelten van den weg mogelijk zullen zijn,ook in deze op zich zelf vrij eentonige streek zeer goedhet karakter van een ontspanningsweg, ja van een ,,park-weg" zal kunnen krijgen. Het einddoel moet zijn hetverkrijgen door het geheele land van een netwerk vandergelijke ontspanningswegen (eensdeels voor het nogvoor sterke uitbreiding vatbare automobiel-ontspannings-verkeer, andersdeels voor het rijwiel- en voetgangers-verkeer), die zooveel mogelijk de verschillende in hetNationale Natuurruimten-Plan opgenomen natuurruim-ten tot een samenhangend Nationaal Natuurruimten-geheel zullen moeten verbinden.Voor dit doel van ontspanning zullen ook bepaaldewaterwegen opneming in het Nationale Natuurruimten-Plan verdienen, zoowel rivieren en beken als kanalen.Dit geldt dus, om enkele sprekende voorbeelden tenoemen, niet alleen voor natuurlijke waterloopen als deUtrechtsche Vecht, het Gein,' de Amstel, de Dinkel enz.,die thans reeds voor het ontspanningsverkeer te watervan veel belang zijn te achten, doch ook voor bestaandeof nog aan te leggen kanalen, waar zoowel een goede land-schappelijke oever-behandeling als het vrijhouden vande oevers van ontsierende bebouwing en reclame, hunrecreatiewaarde zeer zal kunnen verhoogen.20 ARTIKELEN - BINNENLANDResumeerend heb ik als op het Nationale Natuurruim-ten-Plan op te nemen objecten dus genoemd:1. de Natuurreservaten of Natuurmonumenten;2. de Nationale Parken;3. de ontspannings-gebieden;4. de zich voor ontspanning in het bizionder leenendelandwegen;5. de zich voor ontspanning in het bizonder lee-nende waterwegen;meenende, zonder op volledigheid aanspraak te maken,hiermede toch de voornaamste in aanmerking komendeobjecten vermeld te hebben.De verscheidenheid dezer objecten bewijst reeds datverschillende maatregelen mogelijk, wenschelijk of nood-zakelijk zullen zijn om tenslotte te kunnen geraken tot deverwezenlijking en uitvoering van dit Plan.Ik meen daarop echter niet verder te moeten ingaan,daar het doel van dit arikel speciaal is een besprekingvan den opzet van het Nationale Natuurruimten-PIan,en niet van de uitvoering daarvan.Wei echter wil ik er, zij het ten overvloede, nog opwijzen dat een doelbewuste en duurzame samenwerkingtusschen alle overheidslichamen: van Rijk, provinciesen gemeenten, benevens een systematische onderlingearbeidsverdeeling noodzakelijk zullen zijn om in de be-reiking van het in het Nationale Natuurruimten-Plangestelde doel te kunnen slagen.Laat ons de teekenen des tijds verstaan: in en door deheerschende crisis been gaat een roep om nieuw enblijder leven door de menschheid. Het is de jeugd (zijtoont dat in haar ,Jeugdbeweging", waarin de roep naarde natuur steeds sterker weerklinkt), die instinctief blijktte beseffen dat in den tijd, die komt en die waarschijnlijker niet een zal zijn van overvloedige welvaart, doch welvan materieele versobering, gepaard aan harden, inge-spannen arbeid in vermoedelijk verkorten arbeidstijd,de noodzaak van het zoeken en het vinden van ontspan-ning, tot herschepping en verruiming van de lichamelijkeen geestelijke krachten in het wonder der Schepping,dat de Natuur is, zich in steeds sterkere mate zal doengelden.Verstaat 00k de Overheid, met namedeRijks-Overheid,deze teekenen des tijds, dan wacht zij niet af, doch, be-seffend de tallooze gevaren, die de Natuur bedreigen, entevens beseffend dat alleen planmatig, vooruitziendoverleg deze gevaren zal vermogen te voorkomen en tebezweren, besluit zij tot dat overleg. Het daartoe benoo-digde ambtelijke apparaat, zoowel als de zich gaarnevoor dezen arbeid gereed houdende particuHere krach-ten, staan tot haar beschikking. Met de noodzakelijkeinventarisatie van het aanv/ezige natuurschoon is zelfsreeds sinds enkele jaren een begin gemaakt door denDienst van het Staatsboschbeheer, welke inventarisatieechter om bezuinigingsredenen stopgezet is, nu daaraanjuist het meest dringend behoefte bestaat.De Regeering doe, als allereerst noodzakelijk, ditinventariseeringswerk door haar ambtenaren hervatten.Daarnaast roepe zij dan echter tevens in het leven eenvast overleg en een geregelde samenwerking van dezeambtenaren met de bestaande, hierboven genoemdeAdvies-Commissie voor de Staatsnatuurmonumenten,(die daarvoor dient te worden aangevuld met een stede-bouwkundige en een landschap-architect), met het doelen met de bepaalde opdracht om, in gemeenschappe-liiken arbeid, voor een doeltreffend en duurzaam, eenzoowel het geheele land omvattend als de geheele natiedienend systeem van natuurhehoud, de breede, weten-schappelijke basis te leggen, die zal worden gevormddoor het Nationale Natuurruimten-Plan.H. CLEYNDERT AZN.BINNENLANDRIJKSBEGROOTING 1934VOORLOOPIG VERSLAG VAN DE COMMISSIE VAN RAPPORTEURS (EERSTEKAMER) OMTRENT DE ALGEMEENE BESCHOUWINGEN OVER DE RIJKS-BEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1934EERSTE HOOFDSTUK. III. SOCIALE BESCHOUWINGENHuurprijzen van volkswoningenSommige leden vestigden de aandacht op de ontzettend hoogehuurprijzen der volkswoningen (5, 6 en 7 gulden per week). Zijdrongen aan op het nemen van maatregelen, welke zouden leidentot redelijke huurprijzen, bij voorbeeld door instelling van huur-commissies en door het naar beneden drukken van den rentevoetder leeningen voor den bouw van arbeiderswoningen.Zorg voor groote gezinnenEnkele leden betreurden, dat de Regeering tegenover de grootegezinnen niet eene meer tegemoetkomende gedragslijn aanneemt.Daaitegenover merkten andere leden op, dat op het stuk vanden woningbouw de Regeering wel degelijk behartiging dezerbelangen in uitzicht heeft gesteld.EINDVERSLAGHuurprijzen van volkswoningenMet betrekking tot de algemeene opmerking over hooge huur-prijzen van volkswoningen moet wel onderscheiden worden. Erzijn arbeiderswoningen, die door woningvereenigingen gebouwdzijn met voorschot, verleend krachtens de Woningwet, en arbeiders-woningen van particuHere bouwers. Wat de eerste rubriek betreft,zal de Regeering, zooals reeds is toegezegd, maatregelen treffen,wanneer het voorstel tot wijziging van de Woningwet tot wetzal zijn geworden. Wat de particuHere woningen betreft, is naarde meening van de Regeering verruiming van de markt voorgoedkoope woningen het aangewezen middel om huurdaling,voor zoover die noodig is, te bereiken. Instelling van huurcom-missies zou op de particuHere bouwnijverheid remmend werkenen een effect hebben, dat tegenovergesteld aan het vei^langdezou zijn.Zorg voor groote gezinnenDe Regeering heeft inderdaad reedr enkele jaren geleden debelangen van de g -oote gezinnen op het stuk van den woningbouwbehaitigd. Zij heeft n.l. toegestaan, dat voor groote gezinnengrootere dan de normale woningen worden gebouwd; zij heeftvoorts de mogelijkheid geopend voor verleening van een vethoogdebijdrage voor de huisvesting van groote gezinnen, die slecht zijngehuisvest en de huur van een passende woning niet liunnenbetalen. Op het beschikbaar krijgen va.i betaalbare woningen voorgrootere gezinnen is o.e aandacht der Regeering gevestigd.VOORSCHOTTEN EN BIJDRAGEN TEN BEHOEVE VANKROTOPRUIMING TEN PLATTELANDE INGEVOLGEDE CIRCULAIRES 5433 M. VAN 25 JULI 1927, 4109 M.VAN 7 JUNI 1928 EN 8021 M. VAN 6 NOVEMBER 1930Bij Ministerieele beschikking1?. van 20 October 1933, No. 8063 Mi, Afd. V, is aan H. Meyerte Hengelo (G) voor een woning een bijdrage verleend van/ 235.50;BINNENLAND212:QI--cw2;wHHOuoo>wQISwOO>wQOmOoCOa;Qm>oXw03^;pqHNHWOOwowOhJo>oHoauua53u>5HPQa.a6Ca'ao??.ySia3OPQa'ao5o&3O(U32?S>an'So5?j?St,c'u&>.tl".sai-aJ3caMa'aoa3Om"aoaaha>>&S32o?aXI01a'Sort:33OOfflP3ao-aa?
Reacties