ITIJDSCHRIFTVOORI[yOLKSHUISVESTINGjlEN STEDEBOUWE"ORGAAN VAN HET NEDERLANDSCHINSTITUUT VOOR VOLKSHUIS:VESTING EN STEDEBOUW EN VANDEN NATIONALEN WONINGRAADALGEMEENEN BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINGEN1935 NO 1 16* JAARGANG JANUARI?.V. VAN mUNSTER'S UITGEVERS MAATSOMAPPU - HAARLEMIHERWEa B 378 - AMSTEROAIVI (W.)BESTRIJDTWANDGEDIERTEIELF VRAAGT GRATIS BROCHUREABiS - BLOEMENDAALIHLICHTiNaEHDIAMETANNET fiEVAARUWZE VEReASSINGSMIDDEL TERVERDELfilNQ VAN WANDLUIZEN --QEMAKKELIJK TOE TE PASSEN, ABSOLUUTAFDOENDE --SEEN 8PECIALE APPARATEN BENOODIGDVERKRMQBAAR BM AP0THEKER8 EN DROQISTEN11.HANDELMAATSCHAPPIJ "NEDIGEPHA"NIEUWE KEIZERSGRACHT 58, A'DAM (C.)TEUEFOON 62521 en ES2e21LAAT UW JAAROANGEN VAN NETTIJDSCHRIFT VOOR VOLKS-HUISVESTING EN STEDEBOUWINBINDENLosse banden verkrijgbaar & fl 1.40 franco. per postVMtoftbMr in ?M BaikiiailM M bQN.V. Van Munster's Uitgevers-Mlj. - AmsterdamHaarlemmerweg B 378 -- Postrekening 74966NEDERLANDSCHEBOUWMEESTERSEERSTE REEKS: 1EEN REEKS STUDIES. ONDER LEIDING VAN .W. RETERA Wzn.Verschcncn:W. KROMHOUT Czn.. door^W. Retera Win.PIET KRAMER door W. Retera Wzn.Dr. H.|P. BERLAGE . .Idoor Just HavelaarA. J. KROPHOLLER . . door Ir. G. KnuttelW. MfDUDOK .... door Ir. G. FriedhofTPri}s per deeltje f 1.50in omslagteckeningd. W. ReteraWzn., m. ? 24 platenVERKRIJGBAAR IN DEN BOEKHANDEL EN BIJN.V. VAN MUNSTER'S UITG.-MljHAARLEMMERWEG B 378-AMSTERDAM W.ISOLA-BOUWNET Tl IM OOKDKOOPBTE YBTKM VOORHIT BOUWm VAN OOMPLCXEN VOLKft- N IDDIMBTAMDSWOMIHQIM. - 8ILFSUPPOIITINON.V. INTERN. GEWAPENDBETONBOUW BREDAWcttlfl a?d*poiiMrd H?i4l*l?.|ll?rkUITGCVOKRO OJL PLML S70 WONINOni VOOR DMaiMKlNTI '?HKRTOQENBOBCM - ROG INUITVOKRIRQO.A. 400 WORIROCN VOOR OK QKMCEMTC ROTTERDAMKONING & BIENFAiT - Da Costakade 104AMSTERDAMOndorzoek van alle maierialen voor den VOLKSWONINGBOUWMAANDBLAD 16"^ JAAROANO No. 1 JANUARI 1935TIJDSCHRIFT VOOR VOLKSHUISVESTINOiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii EN STEDEBOUWORGAAN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUT VOOR VOLKSHUISVESTINO ENSTEDEBOUW EN DEN NATIONALEN WONINGRAADALGEMEENEN BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINOENREDACTIE: H. P. J. BLOEMERS, J. BOM-MER. J. DouwES JR., JHR. M. J. I. DEJONGE VAN ELLEMEET, Ir, L. S. p. SCHEFFER,IR. P. BARKER ScHUT, IR. J. M. A. ZOET-MULDERVASTE MEDEWERKERS: J. W. BOSSENBROEK,G. A. M. DE BRUYN, IR. A. KEPPLER, MR.J. KRUSEMAN, IR. A. M. KUYSTEN, JHR.A. H. OP TEN NOORT, M. VRIJENHOEK,L. VAN DER WAL, D. E. WENTINKADRES DER REDACTIE ENADMINISTRATIEKLOVENIERSBURGWAL70, AMSTERDAM cPOSTREKENING No. 39080REDACTIE VAN DE RUBRIEK,,UIT DEN KRING DER BOUW-VEREENIGINGEN",,HET NIEUWE HUIS" (KAMERS 181-182)ROELOF HARTPLEIN 4 - AMSTERDAM Z-- ADVERTENTIES --V. MUNSTER'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJHAARLEMMERWEG B 378 - A'DAM WABONNEMENTSPRIJS f 8.-DE LEDEN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUTVOOR VOLKSHUISVESTING EN STEDEBOUW(LIDMAATSCHAP VOOR PHYSIEKE LEDEN f 7.50)EN DE LEDEN VAN DEN NATIONALENWONINGRAAD ONTVANGEN HET BLADKOSTELOOSLOSSENUMMERS. fi.-INHOUD: Officieele Mededeelingen -- Woningbouw in het plan ,,Landlust" te Amsterdam voor de stichting ,,ZomersBuiten" door J. L. Flipse -- De nieuwe circulaires door J. Bommer -- Het Bouw- en Woningtoezicht inkleinere gemeenten door Ir. W. H. Enno van Gelder -- De bevolkingsdichtheid van 's Gravenhage door Ir.W. B. Kloos -- Binnenland -- Uit den Kring der Bouwvereenigingen -- Overzicht van tijdschriften -- Nieuweaanwinsten van de bibliotheek -- Wetten, Kon. Besluiten, enz. -- Rechtspraak.OFFICIEELE MEDEDEELINGENNEDERLANDSCH INSTITUUTPRAEADVIEZENVERGADERINGIn verband met de in het voorjaar te houden leden-vergadering, waarin de praeadviezen over ,,Land- entuinbouwkolonies voor industriearbeiders" zullen wor-den besproken, zal het Februari-nummer, wat deartikelen betreft, geheel aan deze praeadviezen zijngewijd.BAND TIJDSCHRIFTTot heden is nog geen voldoend aantal bestellingeningekomen om voor het aanmaken van den band voorden vijftienden jaargang (1934) van het Tijdschriftopdracht te kunnen geven. De gelegenheid om bandente bestellen (00k voor vorige jaargangen) wordt thansnog tot 10 Februari a.s. opengesteld.Een bestelkaart is bij het December-nummer gevoegd.NATIONALE WONINGRAADRENTEVERLAGINGIn ons vorig nummer maakten wij melding van eenverzoek van den Nationalen Woningraad aan de Regeeringom maatregelen te nemen, waardoor verbetering konworden aangebracht in den onhoudbaren toestand,waarin sommige bouwvereenigingen komen te verkeerentengevolge van het feit, dat zij een leening hebben loopenbij de Rijksverzekeringsbank tegen hooge rente en onderverbod van conversie. De Regeering heeft geantwoorddat voor tusschenkomst harerzijds geen termen bestaan,aangezien het bestuur van de Rijksverzekeringsbankvolkomen zelfstandig beslist over de rentebepaling.NIEUWE LEDENSedert de vorige opgave zijn als lid van den NationalenWoningraad toegetreden de Woningbouwvereenigingen,,Eigen Haard" te Arnhem, ,,De Nieuwe Aanbouw" teRidderkerk en ,,Streven naar Vooruitgang", eveneenste Ridderkerk.ADVIEZEN EN INLICHTINGENVan I October tot en met 31 December j.l. werdendoor het secretariaat van den Woningraad adviezen eninlichtingen gegeven over de volgende onderwerpen:Administratie 4Annuiteit IBelastingen ....... 2Bewonerscommissies IBouwplan 2Bijdrage ....... IErfpacht ..................... IHuurcontract 4Huurinning IHuurregeling ................. 26Krotopruiming ....... ILiteratuur INaasting ....... IOnderhoud 8Plaatselijke Federaties ......... 2Rechtspositie personeel ....... 2Rente 9StatutenVergaderlokaalVergoeding bestuurdersWaterleidingZuivering ,...Diversen ..................... 5Fotaal 77AETIKELENZtVCN PQCVINCIEINr^ ijLO ynoLtN">P_LLTi_QL2r I S1Afbeelding iSituatie ..Zomers Buiten"WONINGBOUW IN HET PLAN ,,LAND-LUST" TE AMSTERDAM VOOR DESTICHTING ,,ZOMERS BUITEN"Op 29 October 1931 nam de Raad der gemeenteAmsterdam een besluit tot het verleenen van garantievoor 95 "{, der stichtingskosten van den bouw van eencomplex woningen op het terrein ,,Landlust" voor deStichting ,,Zomers Buiten".In verband met de tegen voornoemd raadsbesluit bijGedeputeerde Staten ingebrachte bezwaren volgde eerstop 19 October 1932 de goedkeuring van het raadsbesluitdoor Gedeputeerde Staten van Noordholland.Intusschen was met het bestuur van de Rijksverze-keringsbank een correspondentie gevoerd over hetsluiten van een geldleening. Nadat aanvankelijk ditbestuur zich in beginsel bereid had verklaard, behoudensgoedkeuring van den Beleggingsraad, een leening teverstrekken, deelde het d.d. 23 December 1932 mededat de Centrale Beleggingsraad zijn goedkeuring aan deleening had onthouden.Rekening houdende met een eventueele mogelijkheidvan afwijzing der leening door het bestuur van deRijksverzekeringsbank was intusschen aan den Ministervan Sociale Zaken verzocht voor den onderwerpelijkenbouw een Rijksvoorschot te verstrekken, op welk verzoekde Minister d.d. 30 December 1932 gunstig beschikte.6 Januari 1933 gaven Burgemeester en Wethouders hungoedkeuring aan de gunning van den bouw na onder-handsche besteding aan den aannamer J. L. Asmanvoor een bedrag van / 1.136.000.-.Aldus kwam voor het eerst sinds 1922 een complexAfbeelding 2-f-3.0S|H*--]--2.> 3 " n >>200 ,, ,, ,, 4 ,, ,, ,,4" " " " 5 " >> nAlle woningen zijn voorzien van doucheruimten,terwijl het geheel, gezamenlijk met een in aanbouwzijnd complex woningen voor de Woningbouwver-eeniging Rochdale (in totaal + 700 woningen) van eencentrale warmwaterinstallatie is voorzien.De gemiddelde inhoud per woning is 247 m*.De gemiddelde stichtingskosten per woning hebbenbedragen / 3250.-.De gemiddelde weekhuur per woning bedraagt / 6.54.De gevels zijn zeer eenvoudig behandeld, maar hetgeheel (afb. 4) geeft een aantrekkelijk beeld.Gerekend naar de bouwkosten van heden en aan-nemende dat een voorschot verstrekt zou kunnen wordena 4 %, zou de gemiddelde weekhuur van deze woningen/ 5.34 kunnen bedragen.Met de totstandkoming van dit woningcomplex isbewezen dat door woningbouwvereenigingen eenvou-dige, maar goede woningen tegen zeer redelijke huur-prijzen gebouwd kunnen worden, terwijl daarbij desoberheid in verband met den huurprijs niet zooverdoorgevoerd behoeft te worden, dat men tot een minimalebreedte der woningen komt en dientengevolge hettrappenhuis niet op alle verdiepingen direct aan deARTIKELENAfbeelding 4Wonigbouw ,,2omers Buiten"Tjerk Hiddes de Vriesstraaten Gerard Callenburgstraatbuitenlucht is gelegen en het woonvertrek tot eenminimutn-breedte moet worden teruggebracht.J. L. FLIPSE,Hoofd van de Technische Afdeelingvan den Gemeentelijken WoningdienstAmsterdam, 38 November 1934DE NIEUWE CIRCULAIRESWat men de Regeering op het gebied van de exploitatievan Woningwetwoningen 00k moge verwijten, gebrekaan activiteit zeker niet. De eene ingrijpende maatregelis nauwelijks genomen en practisch nog onuitgevoerd, ofhij wordt reeds door een anderen gevolgd. In overeen-stemming hiermede volgen de Regeeringscirculaireselkander met korte tusschenpoozen op. Wij kunnen onsvoorstellen dat zij, die geroepen zijn om al deze maat-regelen plaatselijk tot uitvoering te brengen, er eenbeetje beduusd door zijn geworden.Toch hebben wij aan de tot dusverre verschenencirculaires nog niet genoeg. Wij zouden er nog eentjeaan toegevoegd willen zien, een circulaire n.l., waarineen samenvattend overzicht werd gegeven van hetcomplex van Regeeringsmaatregelen van den laatstentijd en waarin deze maatregelen nader werden uitge-werkt en toegelicht. Niet ontkend kan worden dat detot dusverre verschenen circulaires weliswaar klaarheidhebben gebracht omtrent hetgeen de Regeering tenaanzien van de exploitatie der met rijkssteungebouwdewoningen wenscht tot stand te brengen, maar dat zijten opzichte van tal van vragen, welke bij de toepassingder Regeeringsbesluiten rijzen, nogal duister zijn. Eeniglicht in deze duisternis is zeer gewenscht.Het zij ons vergund in dit verband op een aantal vraag-punten de aandacht te vestigen.Daar is in de eerste plaats de circulaire van 6 Novemberj.l. In deze circulaire wordt bepaald dat de verschillentusschen de over het exploitatiejaar 1933/34 geldendeannuiteiten en die, welke na de renteverlaging gevorderdworden, ten bate van een fonds voor huurverlaging wor-den gebracht, welk fonds door B. en W. beheerd wordt.Op verschillende plaatsen heeft men dit aldus opgevatdat dus de woningbouwvereenigingen de oude annui-teiten aan de gemeente blijven betalen, dat de gemeentede verlaagde annuiteiten aan het Rijk betaalt en dat uithet voordeelig verschil tusschen deze beide het huren-fonds gevormd wordt. Dit is evenwel, naar ons geblekenis, niet de bedoeling van de Regeering. De bedoelingis o.i. terecht, dat ook voor de vereenigingen de annui-teiten worden verlaagd, maar dat de vereenigingen bovendeze verlaagde annuiteit een bijdrage aan het hurenfondsbetalen, welke gelijk is aan het verschil tusschen oudeen nieuwe annuiteit minus het bedrag der na 19 Mej j.l.door den Directeur- Generaal van de Volksgezondheidvoor de betrokken vereeniging goedgekeurde huur-verlagingen. Het ware gewenscht dat dit van Regeerings-wege nog eens nadrukkelijk in het Hcht werd gesteld.In deze circulaire wordt voorts gezegd dat het rente-voordeel verdeeld moet worden over de in de gemeenteaanwezige complexen, ,,waarvoor thans nog over Rijks-voorschotten wordt beschikt". In een schrijven aan denARTIKELENNationalen Woningraad d.d. 8 Augustus j.l. decide deMinister van Sociale Zaken evenwel mede dat bedoeldegelden ten goede moesten komen aan complexen, ,,waar-voor van Rijkswege voorschot en/of bijdrage ingevolgede Woningwet is verleend." De laatste redactie is veelruimer.Ook is bepaald dat voor alle gemeenten voortaan eenvervaldag voor de annuiteit zal worden vastgesteld. Inhet algemeen lijkt ons dit een gelukkige maatregel. Wijvragen ons echter af of dit voor de groote steden nietleidt tot een opeenhooping van al het werk gedurendeenkele dagen van het jaar en of men niet beter doet aldaarniet een, maar enkele vervaldagen vast te stellen.Voorts wordt bepaald dat een eventueel resteerendbedrag bij de bepaling der exploitatietekorten ter vast-stelling van de bijdragen in aanmerking genomen wordt.Wat beteekent dit voor de talrijke gevallen, waarin z.g.extra-exploitatieverliezen geleden worden? Mag zulkeen restant in de eerste plaats worden aangewend totvermindering van zulke verliezen of mag dit niet? Hetlaatste zou kwalijk te rijmen zijn met de mededeelingder Regeering, gedaan ter gelegenheid van de jongstewijziging der Woningwet, dat zij in beginsel bereid wasook in de z.g. extra-tekorten een deel bij te dragen,wanneer bedoelde wijziging tot stand zou zijn gekomen.Ook de circulaire van 7 December j.l. betreffende deverlenging van annuiteitstermijnen behoeft op ver-schillende punten aanvuUing. Wij laten voor het oogen-blik in het midden of de verlenging tot 75 jaar niet tever gaat. Slechts in het voorbijgaan vestigen wij deaandacht op het feit, dat van de met rijkssteun gebouwdewoningen bijna de helft staat op erfpachtsgrond en dathet erfpachtsrecht na 50 jaar afloopt. Wij werpen thansalleen de vraag op of de voorgeschreven verlenging vooralle woningen zal gelden of dat afwijkingen wordentoegelaten. Wij hebben hierbij het oog op complexen,waarvan het woningtype thans reeds vrij verouderd isof waarvan de woningen technisch gebrekkig zijn, zoo-dat men niet mag aannemen dat zij de voile 75 jaarverhuurbaar zullen blijven tegen den huidigen huurprijs.De in deze circulaire vervatte uitnoodiging tot hetindienen van voorstellen tot verdere huurverlaging doetons voorts vragen hoever de Regeering met de huur-verlaging wil gaan. Hopenlijk in het algemeen toch nietverder dan tot de grens, welke gevormd wordt door dereproductiekosten eener behoorlijke arbeiderswoning ?Een verder gaande verlaging zou tot een ernstige stagnatievan den arbeiderswoningbouw kunnen leiden.Ook in verband met deze circulaire doet zich de vraagvoor, wat er precies gebeuren gaat met de vrijkomendegelden, welke niet voor huurverlaging behoeven te wordenaangewend. Het bedrag dezer gelden zal waarschijnlijkniet onaanzienlijk zijn. Moet dit worden opgemaakt,mag het niet worden gereserveerd, b.v. voor bizondereonderhoudswerken, welke in de toekomst stellig nood-zakelijk zullen blijken nu de woningen 75 jaar meemoeten ?Ten slotte de circulaire van 2 Januari j.l. De daarinaangekondigde samenvoeging van voorschotten en bij-dragen lijkt ons in beginsel een zeer gelukkige maat-regel. Echter ook hier rijzen verschillende vragen. Hetvereenigen van het geheele woningbezit van een corpo-ratie tot een administratief geheel zal toch niet zoovergaan dat in de interne administratie de verschillendecomplexen niet meer gescheiden blijven? Wij denkenaan de onderhoudsfondsen. Maakt men voor alle com-plexen een fonds, dan zal dit stellig aan het onderhouds-beheer ernstig afbreuk doen. Ook de afschrijving op dewaarde der woningen moet o.i. voor elk complex afzon-derlijk gehouden worden en mag geen gemiddeld be-drag zijn.In dit verband zouden wij een zoodanige samenvoegingvan voorschotten willen bepleiten, dat men de afzonder-lijke annu'iteiten tot een totaalbedrag optelt, hetwelk debetrokken corporatie of gemeente jaarlijks wegens renteen aflossing voor haar grond- en bouwvoorschottenverschuldigd is. Aldus verkrijgt men reeds een belang-rijke administratieve bezuiniging. Men ga echter nietzoover dat men voor het totaal bedrag der voorschotteneen looptijd vaststelt. Dit leidt tot een onjuisten toestand.Men denke ook aan in de toekomst te verleenen nieuwevoorschotten. Die zullen toch afzonderlijk moeten wordengehouden. Zou men ze telkens aan het loopende voor-schot toevoegen, dan zou dit hierop neerkomen dat deaflossingstermijn voor de oude complexen steeds verderwerd uitgerekt en die voor de nieuwe complexen steedsverder ingekrompen.Gevraagd mag ook worden of bij samenvoeging debatige saldi op de oude complexen zonder meer inmindering zullen worden gebracht van het tekort, endaarmede van de bijdrage op andere complexen. Bij debehandeling van de wijziging der Woningwet was be-sloten dat althans 20 % van het bedrag dezer saldi doorde betrokken corporaties zouden mogen worden gereser-veerd. Deze reserveering oordeelde men o.a. noodig methet oog op wellicht noodzakelijke, buitengewone onder-houdswerken in de toekomst. Het spreekt vanzelf dat dewenschelijkheid van een dergelijke reserveering door deverlenging van de aflossingstermijnen der voorschottendes te sterker is geworden.Ten slotte wordt in bedoelde circulaire medegedeelddat van de samengevoegde voorschotten een rente van4 % zal worden gevorderd. Beteekent dit dat de renteder tegen minder dan 4 % verleende voorschotten wordtverhoogd? In een aantal gevallen, b.v. wanneer het eencorporatie betreft met een groot bedrag aan 4 % voor-schotten en slechts een luttel bedrag aan voorschot tegenlager rente, is dit niet zoo bezwaarlijk. Maar er zijn ookgevallen, waarin zulk een renteverhooging practisch vanmeer beteekenis zou zijn. In die gevallen beteekent eenrente van 4 % bij een gelijkblijvend annuiteitsbedragbovendien een verlenging van den aflossingstermijn totboven de grens van 75 jaar, in het Woningbesluit gesteld.Ook hierin zien wij een aanwijzing om de samenvoegingder voorschotten aldus te regelen, dat voor de interneadministratie der verschillende corporaties en gemeentende afzonderlijke annu'iteiten gehandhaafd blijven, maardat voor de verrekening naar buiten (dus van de corpo-raties met de gemeenten en van de gemeenten met hetRijk) gewerkt wordt met totaalbedragen.In het bovenstaande hebben wij een aantal vraagpuntenopgeworpen, welke door de verschillende Regeerings-circulaires ontstaan zijn en welke naar onze meeningnadere regeling behoeven. Wij vragen ons af, of het nietgewenscht zou zijn dat de Regeering, alvorens tot zulkeen nadere regeling over te gaan, overleg pleegde met dedaarvoor aangewezen organen van gemeenten en woning-corporaties. Dit zou ongetwijfeld de doeltreffendheid6 ARTIKELENdezer nadere regelen ten goede komen en daarmede dekans op een goede uitvoering der Regeeringsmaatregelendoor de plaatselijke instanties vergrooten.12 Januari J. BOMMERHET BOUW- EN WONINGTOEZICHT INKLEINERE GEMEENTENOm verscheidene redenen verdient het m.i. aanbeve-ling, nog eens de aandacht te vestigen op artikel 13 derWoningwet, in welk artikel het ,,Bouw- en Woning-toezicht" wordt geregeld, en -- naast de verplichtingtot het aanstellen van tenminste een ambtenaar -- voor-schriften worden gegeven omtrent de samenwerkingvan gemeenten in dit opzicht.Het is vooral deze laatstgenoemde mogeHjkheidwaarvoor ik de biijondere belangstelHng van autoriteitenen belanghebbenden zou willen opwekken.Kleinere gemeenten zijn in den regel niet bij machte,en ook niet bereid, voor de behartiging van het bouw-toezicht en de andere technische vraagstukken eenkracht aan te stellen, die geheel voor zijn taak berekendis. Om financieele redenen is dit vaak niet mogeHjk,doch het werk heeft ook niet dien omvang, dat eendeskundige daaraan een voile dagtaak heeft. Men moetdaarom iemand zoeken, die of met een zeer geringsalaris genoegen neemt, of allerlei andere baantjes erbijwil opknappen. Hierdoor wordt de keuze beperkt en dewaarschijnlijkheid een vakbekwaam persoon te ver-krijgen, verkleind.In vele gevallen is men daarom genoodzaakt het werkop te dragen aan een plaatselijken bouwkundige, die vandit werk niet kan leven en -- zeer begrijpelijkerwijs --de voorwaarde stelt, dat hij particulier werk mag blijvenuitvoeren. Men krijgt dan een toestand, welke in hoogemate afkeurenswaardig is: de ,,gemeentelijk adviseur"beoordeelt zijn eigen plannen, en moet eveneens eenonpartijdig oordeel uitspreken over de plannen vanzijn coUega's, misschien concurrenten. Bovendien iszijn positie tegenover een principaal, die gaarne anderswil bouwen dan de bouwverordening voorschrijft endie niettemin te vriend moet worden gehouden, uiterstmoeilijk. Een neiging tot ontduiking of verwringing vande bepalingen der bouwverordening is dan wel zeerverleidelijk.Naar mijn meening behoeft het geen verder betoog,dat de eenige wijze, waarop dit euvel afdoende bestredenkan worden, is, te verbieden dat een opzichter van hetbouwtoezicht -- althans in de gemeente, waar hij zijnfunctie uitoefent -- particuliere opdrachten aanvaardt.Dit is echter slechts dan door te voeren, wanneer aanden bouwkundige een volledige betrekking kan wordenaangeboden.De hier geschetste moeilijkheden komen automatischte vervallen, wanneer eenige gemeenten zich aaneen-sluiten en het bouw- en woningtoezicht gezamenlijkregelen. Zij kunnen dan een behoorlijk gesalarieerdekracht aanstellen en van dien man ook verwachten dathij volkomen voor zijn taak berekend zij. Niet alleenstaat zoo iemand vrijer tegenover elk gemeentebestuurafzonderlijk en ook vrijer tegenover de ingezetenen,maar bovendien kan hij door zijn meerdere ontwikkelingde leiding geven, welke -- vooral op het platteland --zoo zeer gewenscht is.Voorzoover ik kan nagaan, behoeft de voorgesteldesamenwerking geen verhooging van de lasten der be-trokken gemeenten ten gevolge te hebben. Het is mijbekend dat echte plattelandsgemeenten van niet tegrooten omvang voor het hier bedoelde werk / 400.- tot/ 800.- per jaar uittrekken. Bedoeld worden hier gemeentenvan een 2000 inwoners. Wanneer nu een viertal dergelijkegemeenten de handen ineenslaan en zich de medewerkingverzekeren van een grooter dorp van bijv. een 10.000inwoners, dat een salaris van rond / 2000.- kan bekosti-gen, dan zou men een totaal van 4 X / 600.- + / 2000.- =/ 4400.- aan salaris beschikbaar kunnen stellen. Ook iseen combinatie mogelijk van twee grootere dorpen meteen kleinere gemeente, waarbij eveneens een salaris van/ 4000.- a / 5000.- kan worden opgebracht. Het is zeermoeilijk hieromtrent regels te stellen, omdat zeer veelafhangt van de onderlinge ligging en de grootte dergemeenten. In vele gevallen zal een verbetering zijn teverkrijgen zonder vermeerdering van uitgaven.Hoevele bouwkundige opzichters en jonge architecten,die thans door gebrek aan werk verkommeren, zoudenhier niet een interessante en nuttige werkkring kunnenvinden! Want op het platteland is waarlijk in dit opzichteen geweldige achterstand in te halen.In de eerste plaats vermoed ik, dat, wanneer men debouwverordeningen van vele kleinere gemeenten kritischging bezien, heel wat ,,antiquiteiten" te voorschijnzouden komen.In de tweede plaats kan ieder, die langs 's Heerenwegen rijdt, zien op welk peil de ,,landelijke bouwkunst"heden nog staat, niettegenstaande de vele bemoeiingenvan Schoonheidscommissies, Heemschut en anderen.Naar mijn meening is in dit opzicht slechts lets te berei-ken door persoonlijk contact, en -- hier en daar -- doorhet goede voorbeeld. Heel vaak toch zijn de productenvan de landelijke ,,bouwkunstenaar" leelijk niet uitonwil, maar uit onkunde. Een opzichter van het bouw-toezicht, die zich niet boven de bouwkundigen uit zijngemeenten stelt, doch hen op collegiale wijze tracht teleiden, zou heel wat kunnen bereiken. Ik bedoel hierniet de bemoeiingen van de gewestelijke schoonheids-commissies te kleineeren, integendeel, door de samen-werking tusschen den opzichter en die commissie zou heelveel goeds tot stand kunnen komen. Thans ondervindende schoonheidscommissies juist ten plattelande niet devoile medewerking van de gemeentelijke opzichters, endit is ook te begrijpen: deze laatsten kunnen vaak debeteekenis van het werk der commissies niet inzien, zijvoelen de beoordeeling als een gevaar, dat ook hen bovenhet hoofd hangt. En nu is juist de houding van deze vaakbeslissend voor het effect der bemoeiingen van de com-missie; want een gemeentelijke opzichter, die het werkder schoonheidscommissies niet steunt, kan het werkdier commissies zeer gemakkelijk totaal nutteloos maken.Ten eerste kan hij adviseeren tegen opzending van bouw-plannen, doch ook al mocht het gemeentebestuur --tegen zijn advies in -- een ontwerp ter beoordeeling aaneen schoonheidscommissie voorleggen, hoe groot is danniet de kans, dat de bouwer zich bij den opzichter ver-voegt met bezwaren en hoe gemakkelijk kan dan eenverbeterd ontwerp, alleen door het aanbrengen vanARTIKKLENeenige ,,ondergeschikte" wijzigingen, totaal wordenbedorven.Ook op ander gebied dan dat der esthetica kan op hetplatteland veel verbeterd worden. Hoe vaak worden debouwkosten niet onnoodig opgevoerd, doordat uitgegaanwordt van een onoordeelkundigen plattegrond of doorfoutief gebruik van materiaal.In de derde plaats wil ik wijzen op de uitbreidings-plannen. Rationeele bestrijding van de lintbebouwingis m.i. onmogelijk zonder het vaststellen van uitbrei-dingsplannen in alle gemeenten, op welker grondgebiedzich wegen voor doorgaand verkeer bevinden. De rege-ling, welke de Regeering te dezer zake voorstelt, voor-komt slechts het bouwen onmiddellijk aan Rijkswegen,doch niet het bouwen op eenigen afstand daarvan. Wilmen de lintbebouwing werkelijk bestrijden, dan moetmen het bouwen op plaatsen, waar dit uit een oogpuntvan natuurschoon of verkeer ongewenscht is, geheelkunnen verbieden en op andere plaatsen kunnen beperkentot een zeer verspreide bebouwing, bijvoorbeeld metafstanden van 50 of 100 m tusschen de gebouwen. Inbeide gevallen is een uitbreidingsplan of streekplanhiervoor onmisbaar.Het is echter van de groote meerderheid der platte-landsgemeentebesturen niet te verwachten dat zij uiteigen initiatief de noodige maatregelen zullen nemen.Een kundig adviseur zou in dit opzicht veel nuttig werkkunnen doen, al was het maar het voorbereiden dergeesten en het propageeren van het denkbeeld van eenstreekplan, welk laatste in de meeste gevallen wel doorde hooger geplaatste autoriteiten zal moeten wordentot stand gebracht.Ook cm andere redenen dan het tegengaan van lint-bebouwing, kan het wenschelijk zijn in gemeenten, diedaartoe niet wettelijk verplicht zijn, uitbreidingsplannente ontwerpen. Ik denk bijv. aan behoud van natuur-schoon, het tegengaan van de oprichting van industrieenin villa-wijken, e.d.Een andere regeling, welke eveneens vervat is in deWoningwet, bestaat hierin, dat kleinere gemeenten hetbouwtoezicht opdragen aan den dienst van een naburige,grootere gemeente. Deze oplossing biedt dezelfde voor-deelen als de eerstgenoemde. In de gevallen waar deinvloed van de grootere stad zich reeds doet gevoelen --over de gemeentegrenzen heen -- in de kleinere om-ringende gemeenten, zou het overleg omtrent bouw-verordeningen, rooilijnen, uitbreidings- en streekplan-nen, hierdoor ten zeerste worden vergemakkelijkt.Almelo, November 1934 W. H. ENNO VAN GELDERDE BEVOLKINGSDICHTHEID'S GRAVENHAGEVANDe betrekking tusschen bevolking en grondgebiedvormt een van de oudste en belangrijkste aanwijzingenvoor het gebruik van den bodem. Deze verhouding, debevolkingsdichtheid, welke dan meestal wordt uitge-drukt in het aantal inwoners per km^ kan mede beschouwdworden als een zekere beschavingsindex, welke vooreen bepaalde periode de ontwikkelingsphase van eenvolk aangeeft.Zoo is b.v. een gemiddelde bevolkingsdichtheid inNederland van 252 -- dit wil dus zeggen 252 inwonersper km^ -- op i Januari 1934, naast een zeer intensievenland- en tuinbouw alleen mogelijk bij een zekere matevan industrialisatie. Een aanwijzing voor dezen industri-alisatiegraad vormt o.m. het percentage der totale be-volking, dat in de middelbare en groote steden woont.Beschouwt men als middelbare steden, die welke tus-schen 20.000 en 100.000 inwoners tellen en als groote,die welke meer dan 100.000 inwoners hebben, dan ze-telde op I Januari 1934 in eerstgenoemde groep 22%en in laatstgenoemde 27% der totale bevolking van onsland. Wij zien dus een verdichting van bijna de helftder bevolking in 49 van de in totaal 1076 gemeenten,welke ons land op het oogenblik telt en van ruim eenkwart der bevolking in slechts 6 groote gemeenten.Het is juist deze bevolkingsconcentratie, welke aaneen gemiddeld dichtheidscijfer, dat op een uitgestrektgebied betrekking heeft -- een provincie of zelfs eengeheel land -- een groot gedeelte van zijn waarde ont-neemt. Ook voor de vergelijking der bevolkingsdichtheidtusschen verschillende landen onderling, speelt de ordevan grootte van het beschouwde gebied een belangrijkerol. Zoo moet men b.v. aan een gemiddeld dichtheids-cijfer van Nederland of Belgie een geheel andere waardetoekennen dan aan het overeenkomstige cijfer voor Frank-rijk of Duitschland, welke beide landen op hun beurtwederom niet zonder meer met Rusland of de VereenigdeStaten kunnen worden vergeleken. Slechts gebieden vaneenzelfde orde van grootte komen voor een globaleonderlinge vergelijking in aanmerking. Hoe kleiner hetgebied waarop de dichtheid van toepassing is, des tegrooter de waarde welke men aan het dichtheidscijfermag toekennen. Dit cijfer wordt dan tot een zekere ty-peering van het beschouwde gebied.De kleinste staatkundige eenheid waartoe men bij eendergelijke gebiedsindeeling kan afdalen is de Gemeente.Aan een ieder die wel eens een gemeentekaart van onsland heeft bestudeerd, zal terstond zijn opgevallen hoebuitengewoon onregelmatig en onstelselmatig een der-gelijke begrenzing is. Van eenig logisch, maar bovenalorganisch inzicht bij de vaststelling daarvan getuigtdeze indeeling allerminst. Daarom is ook aan de onder-linge vergelijking van zulke gemeentelijke dichtheids-cijfers maar een zeer beperkte waarde toe te kennen,omdat juist bij deze kleine gebiedseenheden, de toevalligebegrenzingen zulk een belangrijken invloed kunnenuitoefenen. Wel kan men in het algemeen zeggen dateen veel grootere gemeentelijke dichtheid dan 1000 --d.i. maximale dichtheid, welke bij het meest intensieveagrarisch gebruik van den bodem wordt benaderd --erop wijst dat men met een stedelijke agglomeratie tedoen heeft. i) Zoo bereiken b.v. typische tuinbouw-gemeenten in het Westland zooals Monster, Naaldwijken 's-Gravenzande respectievelijk dichtheden van 733,492 en 422 inwoners per km^ terwijl Boskoop als cen-trum van boomkweekerij zelfs een bevolkingsdichtheidvan 944 bereikt. Daarentegen hebben onze vier grootstestedelijke gemeenten Amsterdam, Rotterdam, 's-Graven-hage en Utrecht respectievelijk dichtheden van 5195,1) Een uitzondering hierop maakt Apeldoorn -- de meest uit-gestrekte gemeente van ons land -- met een gemiddelde gemeen-telijke dichtheid van slechts 192.8 ARTIKELEN7349' 7089 en 6958 mwoners per km^; dit alles op 1JariAian 1934. De orde van grootte der bevolkingsdicht-heid voor stedelijke gemeenten bedraagt dus zeer glo-baal het tienvoudige van die der maximaal voorkomendedichtheden der landelijke gemeenten.Ter beoordeeling der toestanden in de vier grootstesteden onderling leenen 00k deze gemeentelijke dicht-heidscijfers zich met. Allereerst moeten wij hierbij onder-scheiden tusschen de bevolking, die binnen het eigenlijkebebouwde gebied der gemeente woont en die, welke daar-buiten verspreid voorkomt. Dit is dus eenigs^ins tevergelijken met de bevolking binnen de bebouwde kom,zooals wij dit bij de landelijke gemeenten aantreffen endie daarbuiten. Ook hierin is een markant verschiigelegen tusschen de stedelijke en de landelijke gemeenten,nl. dat bij eerstgenoemde de verspreide bevolking ophet land een nagenoeg te verwaarloozen gedeelte dertotale bevolking uitmaakt, terwijl dit percentage bij delandelijke gemeenten belangrijk is.Voor een zeer globalen totaalindruk der agglomeratiegeeft de stedelijke dichtheid -- d.i. de bevolkingsdicht-heid van het 2;gn. stedelijk-gebied -- ons meerdere aan-wijzing. Onder dit laatste wordt in 's-Gravenhage ver-staan het gebied, dat nog onder den directen stedelijkenmvloed valt. Dit is dus geen scherp omlijnd objectiefbegrip, reden waarom het zich moeilijk laat interpreteerenvoor andere groote steden. Op nevenstaande afb. iwordt dit gebied begrensd door een zwarte bloklijn.Hieruit blijkt dat het stedelijk gebied eenerzijds meeromvat dan het eigenlijke bebouwde gebied der gemeente,aangezien b.v. de geheele Scheveningsche Boschjes, eengroot gedeelte van het Haagsche Bosch, het Zuiderparken het overgroote gedeelte van het zgn. ,,Stille Strand"tot aan Kijkduin hieronder begrepen ^ijn. Andererzijdsvindt het zijn begrenzing binnen de gemeentegrenzen,zoodat de bebouwde kommen van Rijswijk en Voorburg,welke volkomen met 's-Gravenhage zijn vergroeid toteen onafscheidelijk geheel, buiten dit gebied vallen.Het stedelijk gebied wijzigt zich daarbij voortdurendin grootte en vorm in verband met de voorschrijdingder bebouwing en wordt daarom jaarlijks bijgehoudenm een Zgn. bodemstatistiek, d.i. een statistiek aangevendehet gebruik van den bodem aan het eind van ieder jaar.Zoo bedroeg bv. de oppervlakte op i Januari 1934 ruim3637 ha tegenover ruim 3213 ha op i Januari 1931.Dit is dus een vermeerdering met 424 ha in drie jarentijds bij een totalen aanwas der bevolking van 31.482zielen over dezelfde periode.Volgens de definitieve uitkomsten der volkstellingtelde deze gemeente op i Januari 1931 in totaal 437.675inwoners. Hoe was deze bevolking nu over het gebiedvan 6617 ha verdeeld? Dit was de simpele vraag, welkeaanleiding is geweest tot het onderzoek, waarvan deeindresultaten in de hieronder volgende regelen en driekartogrammen zuUen worden weergegeven.In de eerste plaats was dus noodig een in verband methet doel logische onderverdeeling van het gebied teontwerpen. Teneinde een zoo typeerend mogelijk beeldte verkrijgen, zijn wij tenslotte gekomen tot een indeelingin totaal 138 wijken, waarvan 135 binnen het stedelijkgebied zijn gelegen. De drie daarbuiten gelegen wijkenworden geheel ingenomen door de terreinen der beidegestichten Bloemendaal en Oud-Roser..burg. Deze wijk-jndeeling is zoo nauwkeurig mogelijk opgemaakt naarden plaatselijken indruk, hierbij hoofdzakelijk lettendop aard en soort der bebouwing, zoodat zooveel mogelijkwijken van een zelfde karakter zijn verkregen. In hetalgemeen yerloopen de wijkgrenzen volgens markantescheidingslijnen, gevormd door kanalen, spoorwegen ofverkeerswegen. In bizondere gevallen is hiervan af-geweken teneinde het homogene karakter te bevorderen.Zoo is b.v. de scheiding tusschen wijk XIII en XIV(zie afb. i) niet geheel langs de Zeestraat aangehouden.Het typische karakter der voorname open bebouwingvan het Willemspark blijft hierdoor vrij van deninvloedder gesloten bebouwing langs de Zeestraat. Om dezelfdereden verloopt de grens tusschen wijk XVI en XVIIgedeeltelijk midden door het bouwblok tusschen Konin-ginnegracht en Frederikstraat. Voorts is bij de randwijken,welke nog in aanbouw waren, de begrenzing zoo veelmogelijk aangehouden op de grens der toenmalige be-bouwing, dit met de bedoeling de dichtheid zoo minmogelijk te beinvloeden door de vele nog onbebouwdestukken.In de tweede plaats moet voor ieder dezer wijken af-zonderlijk het aantal inwoners worden bepaald. Ditwas mogelijk aan de hand van de tellerregisters, welke opde afdeeling bevolking werden geraadpleegd. Hieruitkon -- behalve dat per straat voor iedere woning hetaantal bewoners was aangegeven -- ook nog onmiddellijkeen onderscheid gemaakt worden in bewoonde enonbewoonde woningen eenerzijds en zakenperceelenandererzijds. Onder woning wordt verstaan elk perceel ofperceelsgedeelte dat volgens zijn inrichting als afzon-derlijke woning is te beschouwen; m.a.w. als woningwordt aangemerkt elk perceel of perceelsgedeelte, datfeitelijk voor bewoning van slechts een gezin of persoondient, ook indien een gedeelte daarvan aan een ofmeer gezinnen dan wel kamerhuurders of kostgangersin onderhuur is afgestaan. Onder zakenperceel is be-grepen elk onbewoond perceel of perceelsgedeelte, datvolgens zijn inrichting niet of althans niet meer als woningis te beschouwen en uitsluitend voor andere dan woon-doeleinden wordt gebezigd. De winkelwoningen zijnderhalve onder de woningen gerangschikt.Hieruit was dus mogelijk per wijk de verhouding tus-schen het aantal zakenperceelen en het totaal aantalperceelen te bepalen. Dit percentage is voor iedere wijkafzonderlijk berekend, omdat wij hebben gemeend hier-in een aanwijzing te mogen zien voor de zgn. cityvorming.Hieronder wordt verstaan het geleidelijk proces, waarbijhet centrum der meeste groote steden zich van oorspron-kelijk woongebied ontwikkelt tot zakencentrum en mid-delpunt van publieke vermakelijkheden. Bij het bere-kenen der percentages voor de verschiUende wijken vielendrie markante scheidingen in het oog.Alle typische woon-gebieden bleven meerendeels ver onder de 10 7o/ alletypische zakenwijken in de binnenstad en de industrie-terreinen hadden meer dan 30%. Daardoor was een opobjectieye gegevens berustend onderscheid mogelijk inwoonwijken van 0-10%, gemengde wijken van 10-30%en zaken- en industriewijken, waarbij dit percentagemeer dan 30 % bedroeg. Op nevenstaande afb. izijn deze vier categorieen van wijken door vier verschil-lende arceeringen aangegeven,Onmiddellijk springt hieruit het overheerschendewoonkarakter van 's-Gravenhage in het oog. Het woon-gebied is in oppervlakte verreweg het meest uitgestrekteARTIKELENVKBIKHIDINC Tll???HW MCf MNTM. lAlfiMPfIHCCfLIN?N UEf TOf AAL AMVUL PeRClELEN PtC V'JKriM DEM HM?\OLQEN3Dt XOLOTCLUHG OP SI DEC\gx) -^:..^?m i. rftOUSTDlEWUK ^ -yr^aVWOMWSJK O- 10%0M6EVCXDHD PtKtH. a- PtscmssE-PtELTC DAT UlTSLUITe?D?30ti&H0e?ePAN ViOOHDOELtlNCeH WOO0TAfb. Ider vier gebieden. De Industrie- en haventerreinen be-perken zich tot het Laakhavenkwartier met de Gemeen-telijke Gasfabriek, de Scheveningsche visschershavenen een klein geisoleerd complex in het Westen, dat wordtingenomen door het Gemeentelijk Electrisch Bedrijf enden aschstaal. Het eigenhjke zakencentrum beperkt zichtot een zeer ondergeschikt gebied vanslechtszevenwijkenin de binnenstad,waarvanerzesbinnendeoorsprorikeUjkesingelgrachten zijn gelegen, welke als natuurHjke be-grenzing van de ,,city" zijn aangehouden. Deze cityomvat in het geheel slechts tien wijken en beslaat daarbijeen totale oppervlakte van ruim 200 ha of slechts 6.2",,van het geheele stedelijke gebied op i Januari 1931.Een zakenwijk van zeer bizonder seizoenskarakter wordtnog gevormd door een smal en langgestrekt gebied langsden Scheveningschen boulevard, waarbinnen alle grootebadhotels, cafe's en seizoenwinkels zijn gelegen. Eentwintigtal gemengde wijken -- voor het meerendeelonmiddellijk aan de zakenkern der binnenstad grenzend,vormt den overgang tot het woongebied. Zeer typeerendvoor de cityvorming is dat de zakenwijk met verreweghet hoogste percentage aan zakenperceelen (nl. wijk imet 46%) samenvalt met het gebied waarbinnende historische kern der residentie is gelegen.Door het groot aantal kleine wijken waarin het stede-lijk gebied werd onderverdeeld, hierbij gelet op hetspeciale karakter van iedere wijk, geven deze bevolkings-dichtheidscijfers daarvan een nagenoeg juist gemiddelde.Deze wijkdichtheid is uitgedrukt in het aantal inwonersper ha. Een vooral in de gebieden van lagere dichtheidgevoelige schaal van tien onderscheidingen brengthet eindresultaat der becijferingen in beeld op afb.2 waarbij een donkerder arceering op een grooterdichtheid duidt. Verschillende wijken bleken samen tevloeien tot gebieden van ongeveer dezelfde dichtheid.Over het algemeen levert de bonte schakeering in hettotaalbeeld het bewijs voor de juistheid der veronder-stelling, dat speciaal voor 's-Gravenhage een gevoehgewijkindeeling een eerste vereischte was voor een bruik-baar beeld der verdeeling van de bevolking over het zeergrillige stadsgebied.Het zwaartepunt der bevolking blijkt te zijn gelegenbuiten de singelgrachten in de Zuidelijke randgebieden,welke uit de tweede helft der vorige eeuw dateeren. Decity vormt reeds vrij duidelijk een depressie temidden deromgrenzende gebieden van hooger dichtheid. De boven-10ARTIKELEN^1 DICilfllEIDVBBeEyei.lCIN61 PERV!li:VAMl)CNIIAAVOLQENSDC \CsLk^5TtLLINa OP 31 DEC.I.I-,v.M':\\/ \ I^^iOi.500^^' 30! .AOC;;??;..'00.. "-j-15' .;.x.?01 13076. 1003f _ 7526- 30iO_25i!f?aJK VAN .\OLoere nsM UAAGI95QT"-"* . ??;^??.i..'j.-.';;i,'s.fe.-75.a 6.3-,-'V^ r4^?-*?'?(tOMPeS VK3NING 15 BEOKPtM CIKnw \oic33tt zum iMftontno asATZONOeOUJKe VONi? D TtAfb. 3Met de volgende dichtheidsklasse van 200 tot 300bestrijken wij zoowel gemengde wijken in de socialebeteekenis van het woord als in den zin van overgangs-wijken tusschen het woon- en zakengebied. Het meeren-deel dezer wijken komt voor in een zone tusschen deLaan van Meerdervoort en den Loosduinscheweg, welkezich vanuit het centrum westwaarts uitstrekt. Tot dezecategorie behoort ook de tusschen 1920 en 1930 gebouwdewijk LXV, Spoorwijk genaamd, welke bijna geheeluit gemeentewoningen bestaat. Het eengezinshuis --behalve dan in den zeer onvoldoenden vorm van hof-jeswoning -- dat in de wijken met hoogere dichtheiduitzondering was, verschijnt hierbij voor het eerst inbelangrijke mate.De hierop volgende dichtheidsklasse van 150-200 istypeerend voor het meerendeel der middenstandswijkenin gesloten bebouwing, waarbij naast de beneden- enbovenwoning, het eengezinshuis het karakter van de wijkbepaalt. Deze wijken treft men hoofdzakelijk aan in een aan-eengesloten gebied tusschen de Laan van Meerdervoorten de Sportlaan. Hiertoe behooren behalve de tusschen1890 en 1920 gebouwde wijken van Duinoord nog tweewijken van het Bezuidenhoutkwartier.De dichtheidsklasse van 100-150 wordt vertegenwoor-digd door de Archipelbuurt (wijk XVHI), drie wijkenvan het Statenkwartier, gebouwd tusschen 1900 en1920, nl. de wijken XLVI, XLV en XLIX, en hetBelgische Park op Scheveningen. Het zijn alle midden-standswijken en wijken voor de meer gegoede burgerij,waarin het eengezinshuis (heerenhuis) overheerscht.Onder een dichtheid van 100 zijn nog vier klassenonderscheiden, waartoe een groot aantal wijken van zeeruiteenloopend karakter behoort. In de eerste plaats vallenhieronder de tuinstadwijken Houtrust, Segbroek enKijkduin voor den middenstand in het Westen der staden de volkomen geisoleerd gelegen tuinstadwijk Marlotvoor de meer gegoeden in het N.O. der stad, welkebijna uitsluitend bestaan uit eengezinshuizen in openbebouwing.Verder behooren hiertoe alle wijken om de beide bui-tenplaatsen Arensburg en Oostduin, welke zich uit-strekken tusschen den Benoordenhoutscheweg en denWaalsdorperweg. Dit kwartier bestaat eveneens hoofd-zakelijk uit eengezinshuizen in gesloten en deels openbebouwing en dateert gedeeltelijk uit de allerlaatstejaren. De gegoede en zeer gegoede burgerij zetelt voor-12 ARTIKELENnamelijk in het tusschen 1850 en 1875 tot stand gekomenWillemspark (wijk XIV), de drie wijken op het voormaliglandgoed Zorgvliet, het van Stolkpark, de Witte Brugmet het Klattepark, langs den Oude Scheveningschewegen de Nieuwe Parklaan. Het zijn alle villawijken in openbebouwing, waaronder die op Zorgvliet door het fraaieoorspronkelijke geboomte, dat ten gevolge van de zeerruime verkaveling grootendeels behouden is gebleven,tot de allerfraaiste behoort.Binnen het stedeHjk gebied vallen voorts verscheidenerecreatiegebieden in den vorm van buitenplaatsen,parken, bosschen^, duinterreinen en strand, welke prac-tisch een dichtheid nul be^itten. Tengevolge van de ta-melijke uitgebreidheid dezer gebieden en de vele woon-wijken voor welgestelden met lage dichtheid, bereikt degemiddelde dichtheid van het stedelijk gebied slechts135 inwoners per ha. Het landeHjk gebied daarbuitenheeft een dichtheid van een,Resumeerende kurmen wij dus de volgende grootedichtheidsgroepen birmen laet stedelijk gebied van's-Gravenhage onderscheiden.a. City met gemiddeld 156 inwoners per ha.b. Hoefkadekwartier (wijken XXXH, XXXHI,XXXIV,XXXVenXXXVI) metdichtheden van 547-403.c. Transvaalbuurt (wijken LXVIII, LXIX en LXX)met dichtheden van 399-364.d. Gebied tusschen Loosduinscheweg en Laan vanMeerdervoort met dichtheden van 341-212.e. Gebied tusschen Laan van Meerdervoort en Sport-laan met dichtheden van 219-154.f. Statenkwartier (wijken XLIV, XLV, XLVI enXLIX) met dichtheden van 164-144.g. Tuinstadwijken Houtrust en Segbroek (wijkenLXXXV, LXXXVI en LXXXVII) met dichtheden van76-61.h. Zorgvliet (wijken XLI, XLII en LII) met dicht-heden van 29-6.Op voorgaande afb. 3 is met %es verschillendearceeringen aangegeven het gemiddeld aantal be-woners per bewoonde woning per wijk. Hierbij zijnbuiten beschouwing gelaten de bewoners van gestichten,ziekerihuizen, enz. Dit cijfer vormt niet meer dan eenaanduiding voor de gemiddelde gezinsterkte en kan inspeciale wijken hiervan sterk afwijken. Zoo is b.v. hethooge gemiddelde in de zeer goede wijken zooals Zorg-vliet, Witte Brug, enz. uitsluitend een gevolg van hetinwonend dienstpersoneel. De hoogste cijfers komen inScheveningen voor in de typische visscherswijken, waarvan dienstpersoneel uiteraard geen sprake is en waardit verhoudingscijfer dus beter de werkelijke gemiddeldegezinssterkte benadert. Zeer globaal kan men aan dehand van dit kartogram nog opmerken dat de ge-middelde gezinsterkte in de arbeiderswijken ten minste0.5 hooger is dan in de middenstandswijken, waar in-wonend dienstpersoneel veelvuldig voorkomt.Ten gevolge hiervan is het verschil in werkelijkheiddus grooter dan uit het kartogram reeds naar voren komt.Tevens blijkt -- uit de groote verschillen, welke dit cijfervertoont -- hoe uiterst voorzichtig men moet zijn uiteen onderlinge vergelijking der bevolkingsdichtheids-cijfers alleen zich een oordeel te vormen omtrent debebouwingsdichtheid der wijken. Te groote waardekan men aan deze cijfers echter onmogelijk toekennen,zoodat wij het dan ook bij deze korteaanduidingwillenlaten.Het bleek helaas onmogelijk voor 1920 eenzelfde uit-voerig overzicht samen te stellen, aangezien het daartoebenoodigde cijfermateriaal reeds vernietigd bleek te zijn.Een nauwkeurige toetsing van den tegenwoordigentoestand aan dien van 10 jaar geleden was dus uitge-sloten. 2) Niettemin willen wij aan de hand van de bevol-kingscijfers bij vorige volkstellingen en de uitgebreidheidvan het toenmalige stadsgebied trachten te komen toteenige algemeene tendenzen in den ontwikkelingsgang.Een eerste betrouwbare schatting omtrent de grootteder bevolking van 's-Gravenhage dateert uit 1729 vande Riemer. Deze schrijver schatte het toenmalige in-wonertal op ongeveer 33.000, welk aantal nagenoeg geheelaanwezig was in het gebied van ruim 200 ha binnen desingelgrachten. De gemiddelde bevolkingsdichtheid van's-Gravenhage moet toen derhalve ruim 165 hebbenbedragen; d.i. nauwelijks meer dan de tegenwoordigedichtheid der city. Tot 1850 heeft de geringe uitbreidingvan 's-Gravenhage nog bijna in haar geheel plaatskunnen vinden binnen de singelgrachten. Eerst na dienis de enorme uitbreiding in steeds sneller tempo begon-nen, welke tot op den huidigen dag voortduurt. Bij devolkstelling van 1849 telde de gemeente 's-Gravenhageiri totaal 72.225 inwoners. Stellen wij het aantal inwonersvan Scheveningen, dat toen nog slechts een klein vis-schersdorp was en steeds tothet gebied van's-Gravenhageheeft behoord, op eenige duizendtallen, dan blijft voorhet eigenlijke 's-Gravenhage nog bijna 70.000 over.Dit wil dus zeggen dat het stadsgebied binnen de singelstoen een gemiddelde dichtheid van bijna 350 inwonersper ha had bereikt.Bij de volkstelling van 1890 telde 's-Gravenhage156.809 zielen, waarbij aan het oorspronkelijke stads-gebied was toegevoegd een 12-tal nieuwe wijken, waarvande gezamerilijke bevolking op i Januari 1931 volgensonze telling 45.855 bedroeg. Aangezien de gemiddeldebezetting per woning belangrijk is gedaald en bij delaatste volkstelling slechts 3.84 bedroeg, komen wij --rekening houdend met een gemiddelde woningbezettingvan teri minste 4.65^) -- tot een totale bevolking der 12bovengenoemde wijkeri van minsteris 55.521. Voor hetgebied der tegenwoordige city blijft derhalve een be-volking van ongeveer 100.000 zielen over. Dit beteekentdus dat de binnenstad omstreeks 1890 een gemiddeldebevolkingsdichtheid van ongeveer 500 moet hebben gehad;d.i. ongeveer dezelfde gemiddelde dichtheid van hettegenwoordige Hoefkadekwartier. Op i Januari 1931bedroeg het aantal inwoners der city slechts 31.288 ofminder dan een derde gedeelte van 40 jaren geleden.Wij zien dus een phenomenalen achteruitgang van debevolking der binnenstad met ongeveer 70.000 zielenin deze 40-jarige periode. Relatief komt deze ontvolkingreeds vroeger en in nog sterkere mate tot uitdrukking.Immers moeten wij wel aannemen dat in 1849 meerdan 90% der totale bevolking in de binnenstad woonde,welke toen nog vrijwel identiek was aan de geheele stad.In 1890 was dit percentage reeds gedaald tot ruim 60,ondanks een absolute toeneming van de bevolking der^) Een zeer geslaagde poging in die richting is gedaan door Dr.Fr. Leyden, die aan de hand der kiezerslijsten van 1919 de be-volking der verschillende wijken heeft trachten te benaderen.Hiervoor worde overigens verwezen naar een uitvoerige uiteen-zetting door den schrijver in het Tijdschrift voor EconomischeGeographie van 15 Juli 1934.') Dit is de maximaal waargenomen woningbezetting in 1919.ARTIKELEN 13binnenstad met ongeveer 30.000 zielen; om tenslotte bijde laatste volkstelling te zijn teruggeloopen tot slechts7% der totale bevolking. Deze radicale omwenteling iszonder precedent in de geschiedenis van den stedebouwen vormt een van de allerbelangrijkste en meest funda-menteele verschijnselen waarmede tegenwoordig en inde naaste toekomst rekening zal moeten wordengehou-den. Temeer waar deze ontvolking logisch tengevolgezal hebben een daling van de waarde der woonperceelenin de binnenstad.*)Waaraan is deze ontvolking der binnenstand -- welkethans een nagenoeg universeel verschijnsel genoemdkan worden -- nu toe te schrijven ?? Als primaire oorzaakis ongetwijfeld de cityvorming te beschouwen. Waarvoorheen oude woonhuizen stonden aan smalle woon-straten, daar verrijzen thans warenhuizen, magazijnen,kantoorgebouwen en theaters langs nieuwe breede ver-keerswegen, terwijl mede tengevolge der krotopruimingdoor de overheid bewust een gedeelte der oorspronkelijkebevolking uit de binnnenstad is verjaagd.^) Toch moetmen aan deze cityvorming in den letterlijken, zakelijkenzin van het woord -- vooral in een uitgesproken woon-stad als 's-Gravenhage -- geen al te groote waarde toe-kennen. Gaat men nl. aan de hand van eenige concretevoorbeelden na, wat tengevolge dezer cityvorming aanbewoners uit het centrum is verdwenen, dan komt mentot betrekkelijk lage cijfers. Behalve echter door dezecityvorming in engeren zin, is een groot aantal woningenverdwenen ten behoeve van den bouw van het Ge-meentelijk Ziekenhuis aan den Zuidwal, het R.K.Ziekenhuis aan het Westeinde, de Z.H. Bierbrouwerij,enz., welke tezamen een belangrijke uitgestrektheid be-slaan. Hierbij komt nog dat 's-Gravenhage als zetel derregeering een groot aantal regeeringsgebouwen bezit,welke tezamen met het Koninklijk Paleis, de gezant-schapsgebouwen, consulaten, enz. eveneens een grooteoppervlakte in beslag nemen. Toch blijft nog een be-langrijk gedeelte der ontvolking hiermede onverklaard.Hiervoor moet men naar andere omstandigheden omzien,welke deze massale uitwerking op de bewoners der bin-nenstad hebben teweeg gebracht. Deze moeten wordengezien in de aantrekkingskracht, welke de nieuw ver-rijzende woonwijken aan de peripherie der stad uitoefendeop de bewoners der oude binnenstad. Men kwam voorde keuze te staan te blijven wonen in ouderwetsche on-praktische en donkere stadswoningen, welke tengevolgeder cityvorming in een steeds drukker wordende omge-ving kwamen te liggen, dan wel te verhuizen naar nieu-were, meer practische en lichtere woningen in een ge-zonde en rustige omgeving, in riauwer contact met denatuur, Eenmaal voor deze keuze gesteld, waarmedegepaard ging een zich snel wijzigende mentaliteit bij demenschen zelf in den zin eener ,,Umwertung aller Werte",was het resultaat niet langer twijfelachtig. Het gezondverstand overwon, met als logisch gevolg, dat het cen-trum der groote stad -- brandpunt van ecoriomisch encultureel leven onzer hedendaagsche samenleving --massaal werd ontvlucht, waardoor dit voor woondoel-eiriden verdoemde gebied grooter afmetingen aannam'') Hiermede wordt voor de toekomst automatisch de moge-lijkheid geschapen tot een radicale saneering van de binnenstad.^) Zoo heeft b.v. de gemeente tot i Januari 1931 in totaal 1590woningen in de binnenstad doen ontruimen en grootendeels af-gebroken. Hiermede correspondeert dus een bevolking van 6 a7 duizend zielen.dan door deze cityvorming alleen strikt werd vereischt.Toch was het gevolg hiervan niet, dat in de binnenstadeen abnormaal hoog aantal worungen blijvend leeg kwamte staan. Een belangrijk gedeelte dezer woningen wasvolkomen uitgewoond en werd -- voor zoover niet reedsonbewoonbaar verklaard -- ingericht tot bergplaats,stalling, garage of werkplaats. Door het ruime aanbod vannieuwe gerieflijke woningen in de randwijken, sloeg deschaal te veel uit naar de peripherie der stad. Resu-meerende kan men dus zeggen dat de cityvormingwel degelijk als primaire oorzaak valt te beschouwen,als directe aanleiding tot de ontvolking; maar dat alssecundaire agens -- tenminste voor zoover 's-Graven-hage betreft -- de attractie der nieuwere woongebiedengezien moet worden, welke op haar beurt een tweedeextensieve cityvorming opwekte. Dit in tegenstellingtot de oorspronkelijke cityvorming, welke men intensiefzou kunnen noemen.Staan wij tenslotte nog even stil bij deze nieuwerewoongebieden zelf. Hierbij valt nl. een duidelijke ten-denz tot verlaging der bevolkingsdichtheid waar te nemen.Beschouwen wij bv. in chronologische volgorde hetHoefkadekwartier als oudste, vervolgens de Transvaal-buurt, Rustenburg en tenslotte als jongste nog in voUenaanbouw zijnd uitbreidingsplan, het uitbreidingsplanLaakwijk, dan constateeren wij een doorloopende envrij belangrijke afneming der respectievelijke wijkdicht-heden. Zoo heeft het Hoefkadekwartier, zooals reedseerder werd opgemerkt, verreweg de hoogste dichthedenmet twee wijken boven de 500 en de overige tusschen 400en 500. Hierop volgt de Transvaalbuurt met waardentusschen de 350 en 400 gelegen en Rustenburg met eendichtheid van 308. Volgens berekening zal het geheeleuitbreidingsplan Laakwijk bij volledige bebouwingongeveer 32.000 inwoners kunnen huisvesten. Bij eentotale oppervlakte van het gebied met ongeveer 102 habeteekent dit dus een gemiddelde bevolkingsdichtheidvan ongeveer 313. Deze dichtheid stemt nagenoeg vol-komen overeen met die van Rustenburg, een wijk welkeslechts enkele jaren ouder is, maar is niet onbelangrijklager dan die van de Transvaalbuurt. Deze lagere dicht-heid is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de ruimereverkaveling, de betere voorziening met plantsoenen maarvooral met sportterreinen, ?) en aan de gedeeltelijke be-bouwing met eengezinswonirigen aan speciale woon-straten.^) In hoeverre deze alleszins toe te juichen voor-uitgang in de volkshuisvesting en stedebouw, welke inhet wijkdichtheidscijfer zijn typische uitdrukking vindt,op den duur zal worden beinvloed door de radicaleeconomische structuurwijzigingen onzer dagen, blijfteen open vraag, waarop alleen de toekomst antwoordkan geven.W. B. KLOOS,Ingenieur bij den Dienst der Stadsontwik-keling en Volkshuisvesting te 's-Gravenhage*) In alle nieuwe uitbreidingsplannen worden in tegenstellingmet vroeger, de benoodigde scholen gegroepeerd tot centraalgelegen schoolcomplexen rondom ruime sport- en speelterreinen.') Hierbij moet tevens opgemerkt worden dat -- mede tenge-volge der algemeene gezinsverdunning -- 00k bij volkomen gelijk-waardige plannen wat verkaveling en bebouwing betreft -- dusbij een zelfde aantal woningen per ha -- de bevolkingsdichtheidvan een nieuwere wijk lager zal zijn.14 BINNENLANDBINNENLANDDE VOLKSHUISVESTING IN DE TWEEDE KAMERIn de algemeene beraadslagingen over de begrooting van hetDepartement van Sociale Zaken nam de bespreking van depolitiek, welke de Regeering volgt ter bevordering van de huur-verlaging van arbeiderswoningen, een ruime plaats in. De maat-regelen, die de Regeering heeft genomen, ten einde verlaging vande huren van Woningwetwoningen mogelijk te maken, werdenalgemeen met waardeering besproken. Sommige leden achttendeze maatregelen echter niet toereikend. Zoo gaf de Heer Dreesyoor de toekomst verdere renteverlaging van de Rijksvoorschottenin overweging, terwijl hij ook aandrong op afschrijving van dewaarde der Woningwetwoningen tot de tegenwoordige reproductie-kosten en berekening van de huurwaarde naar die kosten, degrondgedachte van het rapport van de commissie-Vliegen, welkrapport ook door Mej. Katz opnieuw in de aandacht van denMinister werd aanbevolen.De Heer Drees kwam ook met kracht op voor hulp aan ge-meenten, die voorschotten voor woningbouw van particulierezijde hebben verkregen. Tegenover de meening van den Ministerdat de Rijksfinancien hulp op dit punt niet toelaten, betoogdede Heer Drees dat het Rijk zelve tegen 4 ",, leent en dus zonderverlies voorschotten tegen deze rente ter beschikking van debetrokken gemeenten kan stellen, wat bovendien in vele gevallenniet eens noodig zal zijn, omdat vele particuliere geldgevers bereidzullen zijn tot conversie van voorschotten mede te werken, indienzij weten dat anders het Rijk bijspringt en de voorschotten af-gelost worden. Dezelfde spreker bracht, evenals de HeerSteinmetz, een denkbeeld in herinnering, door den NationalenWoningraad verdedigd, om een centraal financieringsinstituutvoor den woningbouw in het leven te roepen.Sommige sprekers, de Heeren Drees, Smeenk en Steinmetz,waren van oordeel dat de Regeering te hooge verwachtingen heeftvan den particulieren bouw; o.a. werd in dit verband gewezen opde ervaring te Amsterdam met het verleenen van tweede hypo-theken opgedaan, die doet vreezen dat ook thans de tweede-hypotheekregeling aanbouw van arbeiderswoningen weinig zalbevorderen. Daarentegen waren Mej. Katz en de Heer Vosvanmeening dat de Regeering te recht de particuliere bouwnijverheidin haar plannen heeft ingeschakeld. Verwacht de Minister dat dehuren van particuliere woningen door zijn maatregelen grootendeelsautomatisch zullen dalen, van verschillende zijden werd in dit op-zicht twijfel geuit. De Heer Drees diende met eenige van zijnpartijgenooten een motie van orde in, waarin de wenschelijkheidvan wettelijke maatregelen tot verlaging van de huur van wonin-gen in particulieren eigendom werd uitgesproken. Ook de HeerSteinmetz toonde zich een voorstander van maatregelen van dezestrekking; hij bepleitte de mogelijkheid van plaatselijke huur-controle, voor zoover daaraan naar het oordeel van de plaat-selijke Overheid behoefte bestaat. Andere sprekers, de HeerenSmeenk en Vos, bleken van de wederinstelling van huurcom-missies afkeerig te zijn; zij zouden den aanbouw belemmeren enhebben, aldus de Heer Vos, indertijd huurstijging niet kunnentegenhouden.De moeilijkheden, die voor de huiseigenaren voortvloeien uitde tegenstelling tusschen dalende huren en vaste lasten, werdenaan de orde gesteld door Mej. Katz, die in verband hiermede eenprogressieve regeling van de grondbelasting overeenkomstig dehuurwaarde der perceelen aanbeval.Mede ter voorziening in den moeilijken toestand, waarin dehuiseigenaren verkeeren, opperde de Heer J. ter Laan het denk-beeld dat de Regeering met medewerking van gemeentebesturenen huiseigenaren zal trachten te komen tot een verbouwing vangroote woningcomplexen tot goedkoopere woningen.Enkele leden brachten plaatselijke misstanden ter sprake.De Heer van der Heide wees op den grooten achterstand in devolkshuisvesting te Emmen, de Heer J. ter Laan laakte het in-grijpen van de Regeering inzake de onbewoonbaarverklaringen inde Jordaan te Amsterdam.In zijn antwoord releveerde de Minister de zienswijze van deRegeering, zooals deze reeds in de Memorie van Antwoord wasweergegeven. De motie-Drees werd op verzoek van den Ministeraangehouden. Ten aanzien van de mogelijkheid van verlagingvan hypotheekrente deelde de Minister mede dat bij een be-spreking, welke van Regeeringswege met directeuren van hypo-theekbanken is gevoerd, gunstige perspectieven zijn geopend.Naar aanleiding van een pleidooi van Mevr. Bakker-Nort, waarindeze aan de hand van tal van voorbeelden van natuurvernielingdoor verkaveling en bebouwing (Doom, Zeist, Baarn, de omgevingvan Amhem) aandrong op een intensievere samenwerking van allebestuursorganen, ten einde de gevaren, die het natuurschoon be-dreigen, af te wenden, verklaarde de Minister zich bereid met zijnambtgenooten te overleggen omtrent de uitvoerbaarheid van ditdenkbeeld.WIJZIGING ONTEIGENINGSWETDe Tweede Kamer heeft het wetsontwerp tot wijziging van deOnteigeningswet (zie het November-nummer), zonder hoofdelijkestemming aangenomen, nadat reeds bij het afdeelingsonderzoekalgemeen instemming was betuigd met de strekking van hetontwerp. Bij het afdeelingsonderzoek in de Eerste Kamer werddoor verscheidene leden bezwaar gemaakt tegen de voorgesteldeuitbreiding van de gevallen, waarin de voorafgaande ver-klaring bij de wet van het algemeen nut eener onteigeningniet zal zijn vereischt. Sommige leden waren van meening dat bijonteigening krachtens een bizondere wet de geopperde bezwa-ren op meer bevredigende wijze en in een meer onbevangensfeer worden overwogen dan bij onteigening krachtens een Kon.Besluit, den Raad van State gehoord.In de Memorie van Antwoord heeft de Minister in het lichtgesteld dat de vereenvoudigde onteigeningswijze dezelfde waar-borgen biedt als de onteigening krachtens een wet, namelijk de(tweede) teryisielegging, het aanhooren van bezwaren door eencommissie uit Gedeputeerde Staten en het beroep op den rechter,terwijl daarenboven 's Ministers voordracht het voorwerp wordtvan critiek van den Raad van State, hetgeen de waarborgenvergroot.WONINGBOUW MET OVERHEIDSSTEUN BUITEN DEWONINGWET OMDe gemeente Kampen heef
Reacties