=ITIJDSCHRIFTVOORLfvOLKSHUISVESTINGj=IEN STEDEBOUWEORGAAN VAN HET NEDERLANDSCHINSTITUUT VOOR VOLKSHUIS:VESTING EN STEDEBOUW EN VANDEN NATIONALEN WONINGRAADALGEMEENEN BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINGEN1935 N2 11 16' JAARGANG NOVEMBERM.V. VAN mUNSTER'S UITQEVERS MAAT8CHAPPIJ - HAARLEMIMERWEa B 378 AMSTERDAM (W.)BESTRIJDT \A/A 1^ 1^^ Ci^l CDTC ZELF VRAAGT GRATIS BROCHURE=== YVMr^L/VJCL/ICnL I C ABIS - BLOEMENDAALINLICHTINSENDIAMETANHET GEVAARLOOZE VERGA88IN68MIDDEL TERVERDELQING VAN WANDLUIZEN --GEMAKKELIJK TOE TE PA8SEN, AB80LUUTAFDOENDE --GEEN 8PECIALE APPARATEN BEMOODIGDVERKRIJGBAAR BIJ APOTHEKERS EN DR0GI8TEHNV.HANDELMAATSCHAPPIJ "NEDIGEPHA"NIEUWE KEIZERSGRACHT 58, A'DAM (C.)TELEFOON 52521 en 52621NEDERLANDSCHEBOUWMEESTERSLAAT UW JAARGANGEN VAN HETTIJDSCHRIFT VOOR VOLKS-HUISVESTING EN STEDEBQUWINBINDEN ^^^^mLosse banden verkrijgbaar ^ fl 1.40 francoper postVwkr^Hmw in dm BoekbanM en bUN.V. Van Munster's Uitgevers-Mij. - AmsterdamHaarlemmerweg B 378 -- Postrekening 74966EERSTE REEKS: I EEN REEKS STUDIES. ONDER LEIDING VAN .W. RETERA Wzn.Verschenen:W. KROMHOUT Czn.. door W. Retera Wzn.PIET KRAMER door W. Retera Wzn.Dr. H. P. BERLAGE . . door Just HavelaarA. J. KROPHOLLER . . door Ir. G. KnuttelW. M. DUDOK door Ir. G. FriedhoffPrijs per deeltje f 1.50inomslagteekenlngd.W. ReteraWzn., m. ? 24 platenVERKRIJGBAAR IN DEN BOEKHANDEL EN BIJN.V. VAN MUNSTER'S UITG.-MIJHAARLEMMERWEG B 378-AMSTERDAM W.ISOLA-BOUWNET BE8TE EM QOEDKOOP8TE BYSTEEIW VOORMET BOUWEN VAN OOMPLEXEN VOLKB- EN IDDENBTANDSWONIIiaEN. - SELFSUPPORTINGN.V. INTERN. GEWAPENDBETONBOUW BREDAWettig Gedeponeerd Handels-MerkUITGEVOERD OJV. PLM. 370 WONINGEN VOOR DBQERBEENTE 'a HERT0GENB08CH - NOG INUITVOERINGO.A. ?X) WONINGEN VOOR DE GEMEENTE ROTTERDAMKONING & BIENFAIT-Da Costakade 104AMSTERDAMOnderzoek van alle materialen voor den VOLKSWONINGBOUWMAANDBLAD 16E JAAROANO No. 11 NOVEMBER 1935TIJDSCHRIFT VOOR VOLKSHUISVESTINGiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii EN STEDEBOUW iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiORGAAN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUT VOOR VOLKSHUISVESTING ENSTEDEBOUW EN DEN NATIONALEN WONINGRAADALOEMEENEN BOND VAN WONINOBOUWVEREENIGINGENREDACTIE: H. P. J. BLOEMERS, J. BOM-MER, J. DOUWES TR.. JHR. M. J. I. DEJONGE VAN ELLEMEET, Ir. L. S. p. SCHEFFER,IR. P. BARKER SCHUT, IR. J. M. A. ZOET-MULDERVASTE MEDEWERKERS: J. W. BOSSENBROEK,IR. A. KEPPLER, MR. J. KRUSEMAN, JHR.A. H. OP TEN NOORT, M. VRIJENHOEK,L. VAN DER WAL, D. E, WENTINKADRES DER REDACTIE ENADMINISTRATIEICLOVENIERSBURGWAL70, AMSTERDAM CPOSTREKENING NO. 29080REDACTIE VAN DE RUBRIEK,,niT DEN KRING DER BOUW-VEREENIGINGEN",,HET NIEUWE HUB" (KAMERS 181-182)RoELOF HARTPLEIN4- AMSTERDAM z-- ADVERTENTIES --v. MXJNSTER'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJHAARLEMMERWEG B 378 - A'DAM WABONNEMENTSPRIJS f 8.-DE LEDEN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUTVOOR VOLKSHUISVESTING EN STEDEBOUW(LIDMAATSCHAP VOOR PHYSIEKE LEDEN f 7.50)EN DE LEDEN VAN DEN NATIONALENWONINGRAAD ONTVANGEN HET BLADKOSTELOOSLOSSENUMMERS. f I.-INHOUD: Officieele Mededeelingen - De verschuiving van de vervaldata der annuiteiten door C. J. A. Parlevliet- Over de toekomstige omvang van de woningvoorraad in Nederland door Ir. L. H. J. Angenot - De toekomstigeverdeeling van bevolking er van woningvoorraad over het land door Ir. Th. K. van Lohuizen en Dr. G. Th, J.Delfgaauw (I) - Binnenland - Uit den Kring der Bouwvereenigingen - Overzicht van tijdschriften - Boekbespreking ,Nieuwe aanwinsten van de bibliotheek - Rechtspraak.OFFICIEELE MEDEDEELINGENNEDERLANDSCH INSTITUUTLEZINGDe Heer Ir. A. Keppler heeft zich beieid verklaardin den loop van de maand December voor de leden vanhet Instituut een voordracht te houden over het vraag-stuk van de goede en goedkoope arbeiderswoning in degroote stad. Aan de leden zal hierover nader berichtworden gezonden.LINTBEBOUWINGVoor de op 8 November j.l. te 's Gravenhage gehoudenvergadering, waarin het vraagstuk der lintbebouwingwerd behandeld, bestond zeer groote belangstelling.T.z.t. zullen wij een verslag van deze vergadering aanonze leden toezenden.DE VERSCHUIVING VAN DE VERVAL-DATA DER ANNUITEITENDe renteverlaging der Rijksvoorschotten, de in-stelling van het zgn. huurverlagingsfonds en de jaar-lijksche verrekening van baten en lasten van dit fondsbij de vaststelling der bijdragen uit 's Rijks kas, maaktenverschuiving van de vervaldagen der annuiteiten naar,voor elke gemeente, een gemeenschappelijken dag wen-schelijk.Als gevolg daarvan zullen voor het overgangsjaar1934/1935 als regel exploitatie-overzichten moeten wor-den overgelegd over tijdvakken langer of korter daneen jaar. Dit maakt een algemeene omrekening der jaar-bedragen noodig; deze bedragen zullen, naar gelang hettijdvak langer of korter is, evenredig moeten wordenverhoogd of verlaagd.De door de renteverlaging vrijkomende gelden moe-ten in de eerste plaats worden gebruikt voor huur-verlaging; deze gelden moeten naar behoefte over dedaarvoor in aanmerking komende complexen wordenverdeeld. Wat niet voor huurverlaging noodig is, komtin mindering van het exploitatietekort.De wijze, waarop deze nieuwe factoren bij de vast-stelling der bijdragen moeten worden verwerkt, zalaanleiding geven tot tal van vragen en moeilijkheden.In het bizonder met de verwerking van de grond- enbouwannuiteiten over het overgangstijdvak 1934/1935zal dit het geval zijn. In de praktijk is dit reeds gebleken.Ik heb daarom getracht in nevengaande grafischevoorstellingen aan te geven wat er te dien opzichtemoet gebeuren. Bij ernstige aandacht zullen deze totduidelijker inzicht leiden.De looptijd van de annuiteit van het bouw-(hoofd)voorschot bepaalt, zooals bekend mag worden ver-ondersteld, de tijdvakken, waarover de rijksbijdragenworden genoten. Deze bijdragen toch worden vast-gesteld over de zgn. annuiteitsjaren. Als uitgangspuntvoor de uiteenzetting moet derhalve worden genomende bouw-(hoofd) annuiteit.Deze annuiteiten kunnen worden verdeeld in tweegroepen, t.w.:194 ARTIKELENHoorn.VOORStWA'I!k^Mi^M isai-isi-j - JOUSe ftNNl/TTGlTWJEUue flNNulrFlT.nCNTE ResTirwriE^VFRVALDAG QUDE BU . ANWl/l TE IT^M REWTE SCHULDRESriVNT.OUDE ANN.UITEIT,I NIEUUE ANNUITEiT.1 VERVALDflt OUDE BU. flNNUl'TEiT._RENTE RESTITUTIE. 1^8 RENTE SCHL'LD FlESTflNT.1?. een groep met ieruggeschoven vervaldatum, en2?. een groep met voorjzjfgeschoven vervaldatum.Grafiek A heeft betrekking op groep i; grafiek B opgroep 2.De annuiteiten zijn aangegeven door balken, waarbijdrie soorten zijn te onderscheiden. Zwart en gearceerdstellen voor resp. oude en nieuwe annuiteit. Ook komthet voor (b.v. bij alle worwifgeschoven annuiteiten),dat door de verschuiving over een tijdvak geen annuiteitverschuldigd is, doch alleen rente van het schuld-restant; dit wordt aangegeven door een geruiten balk.De verticale lijnen a en 6 geven aanvang en einde aanvan het exploitatiejaar 1933/1934; 6 en c die van hettijdvak 1934/1935, over welk tijdvak ook de overzichtenmoeten worden ingezonden. De verticale stippellijn dgeeft aan den aanvang van den looptijd der nieuweannuiteiten.Elke grafiek geeft voorts --' onder elkaar -- 4 hoofd-figuren, genummerd I, II, III en IV.No. I geeft aan het verloop van de annuiteit van het(hoofd) bouwvoorschot; nos. II, III en IV betreffengrond- en/of aanvullingsvoorschotten. De vervaldag vandeze ftzy-annuiteiten bepaalt de rubriek, waaronder zijvallen, t.w.:Voor grafiek A.Ligt de vervaldag (van de oude bij-annuiteit)a. voor den nieuwen vervaldatum der annuiteiten, dusvoor de stippellijn d, dan is het: geval II;b. tusschen nieuwen vervaldatum en ouden vervaldatumbouwannuiteit, dus tusschen verticale stippellijn den lijn b, dan is het: geval III;c. n^ den ouden vervaldatum der bouwannuiteit, dusn^ de verticale lijn b, dan is het: geval IV.Voor grafiek B.Ligt de vervaldag (van de oude bij-annuiteit)d. voor den ouden vervaldatum van de bouwannuiteit,dus voor de verticale lijn b, dan is het: geval II;e. tusschen ouden vervaldatum bouwannuiteit en nieu-wen vervaldatum der annuiteiten, dus tusschenlijn b en stippellijn d, dan is het: geval III;/. n^ den nieuwen vervaldatum der annuiteiten, dus nastippellijn d, dan is het: geval IV.Voor het overige moge worden verwezen naar deaanwijdngen bij de grafieken. Hierbij dient in aan-merking te worden genomen dat op de gegeven grafischevoorstellingen moest worden uitgegaan van bepaaldeverhoudingen. Aangenomen is dat de annuiteiten overeen tijdvak van vier maanden vooruit- en feruggeschovenzijn. Elk willekeurig geval kan echter ponder eenigbezwaar op de gegeven verhouding pasklaar wordengemaakt.Ik zal dit met enkele voorbeelden toelichten.GRAFIEK A, teruggeschoven annuiteit.Figuur I, voorstellende het verloop van de annuiteitvan het bouw-(hoofd) voorschot. Stel, dat de oudevervaldatum i September was; de nieuwe i Maart.Voor de laatste maal is de oude annuiteit vervallenI September 1934; deze datum wordt dan op de grafiekaangegeven door de verticale lijn b. Teeken bij dat punteven (met potlood) aan: i September 1934. De nieuweannuiteit vangt haar looptijd aan op i Maart 1934; opde grafiek aangegeven door de verticale stippellijn d.Teeken ook bij dat punt even aan: i Maart 1934.Over het tijdvak i Maart 1934 (stippellijn d) totI September 1934 (lijn b) d.i. over een tijdvak vanzes maanden, is derhalve verschuldigd de oude + denieuwe annuiteit. Op de grafiek komt dit duidelijk totuitdrukking. De zwarte en gearceerde balk schuiven hierover elkaar.Onder dit over elkaar geschoven gedeelte neemt U opde grafiek (A) ook waar een horizontale stippellijn. Watbeduidt dit?Een annuiteit bestaat uit rente- en aflossingsbestand-deel. Waar de annuiteiten over elkaar schuiven, zou dustweemaal aflossing en tweemaal rente worden betaald.Nu is tweemaal aflossing natuurlijk mogelijk; dit be-teekent slechts versnelde aflossing en niemand komtdaarbij tekort of ontvangt te veel. Tweemaal rente isuiteraard wat anders. Dan zou de een inderdaad te veelbetalen en de ander te veel ontvangen. Daarom was hierverrekening noodig en restitueerde het Rijk de te veelbetaalde rente. Deze rente-restitutie wordt door be-doelde horizontale stippellijn voorgesteld. In het ge-geven geval zou, zooals thans duidelijk zal zijn, dezerente-restitutie bedragen 4 "0 van het schuldrestant vanARTIKELEN 195het voorschot per i September 1934 over een tijdvakvan 180 dagen (zes maanden).Figuur II, d.i. het geval hiervoren onder a aangegeven.De oude vervaldatum van deze bij-annuiteit was b.v.15 Januari; de nieuwe is uiteraard (alle annu'iteiten hebbenthans immers een gemeenschappelijken vervaldatum)I Maart.Zooals hiervoren is aangenomen, is de oude bouw-annuiteit de laatste maal vervallen i September 1934(figuur I, verticale lijn b). Teeken ook in deze figuur(figuur II) en op deze lijn even aan: i September 1934.Tot aan dien datum (i September 1934) is ook reedsde Rijksbijdrage vastgesteld en uitgekeerd. De oudegrond-annuiteit (of andere bij-annuiteit) is de laatstemaal vervallen 15 Januari 1934. In figuur II aangegevenmet A- Teeken ook hierbij even aan: 15 Januari 1934.Waar de Rijksbijdrage reeds (zie boven) tot i Sep-tember 1934 is vastgesteld, is tot dien datum ook deoude annuiteit grond in aanmerking genomen. Dezeannuiteit is echter slechts tot 15 Januari 1934 verschul-digd. Deze oude annuiteit is derhalve ten onrechte op-genomen (zie wederom figuur II) van A tot verticalelijn b, d.i. van 15 Januari 1934 tot i September 1934.Ook dit is op de grafiek duidelijk te zien. De oudeannuiteit, d.i. de zwarte balk, is over dit tijdvak uit-(naar boven) gestooten en daarvoor zijn in de plaatsgeschoven een geruite en een gearceerde balk.De oude (bij-)annuiteit moet worden opgenomen tot15 Januari 1934 (teeken A); de nieuwe (bij-)annuiteitbegint echter te loopen i Maart 1934 (stippellijn d).Van A tot stippellijn d, d.i. van 15 Januari 1934 totI Maart 1934 is dus van het grond- en/of aanvullings-voorschot geen annuiteit verschuldigd. Over dit tijdvakheeft het Rijk alleen rente van het schuldrestant (d.i. degeruite balk) in rekening gebracht. Van stippellijn d totlijn b drukt bovendien op het exploitatiejaar 1933/1934ook nog de nieuwe bij-annuiteit (gearceerde balk).Over 1933/1934 is derhalve door de verschuiving eencorrectie noodig. Ook deze correctie is onder figuur II,omhaald door een stippellijn, af^onderlijk aangegeven.Het stuk zwarte balk, verminderd met geruiten engearceerden balk is de correctie; d.i. in cijfers:opgenomen is,(zwarte balk) van 15 Januari 1934 (A) tot i Sep-tember 1934215360opgenomen moet worden,(geruite balk) van 15 Januari 1934 (A) totI Maart '34 (stippellijn d) 45 dagen k 4 %van het schuldrestant grond- of aanvullings-(vert. lijn b) oude (bij-)annuiteit = /voorschot per 15 Januari 1934 ^^(gearceerde balk) van i Maart '34(stippellijn d) tot i Sept. '34180/(vert, lijn b)(bij-) annuiteit360nieuwe/TCorrectie 1933/1934Figuur III, d.i. het geval hiervoren onder b aangegeven.De oude vervaldatum van deze bij-annuiteit warethans te stellen op i Juni; de nieuwe is uiteraard weerI Maart.De oude bouwannuiteit is de laatste maal vervallenI September 1934 (figuur I, verticale lijn b). Weer evenaanteekenen op figuur III bij de lijnb: i September 1934.Tot aan dien datum (i September 1934) was ookreeds de Rijksbijdrage vastgesteld en uitgekeerd. De oudegrond-annuiteit (of andere bij-annuiteit) is de laatstemaal vervallen i Juni 1934. In figuur III aangegevenmet X. Teeken weer even daarbij aan: i Juni 1934.Waar de Rijksbijdrage reeds is vastgesteld tot i Sep-tember 1934 is tot dien datum ook de annuiteit grondin aanmerking genomen. Deze annuiteit is echter slechtstot I Juni 1934 verschuldigd en is dus ten onrechteopgenomen van (fig. Ill) A tot verticale lijn b, d.i.van I Juni tot i September 1934.In de grafiek is dit wederom duidelijk te zien. De oudeannuiteit, d.i. de zwarte balk, is over dit tijdvak uitge-stooten en daarvoor is in de plaats geschoven een ge-arceerde balk.Deze gearceerde balk (nieuwe annuiteit) is echter nogverder (naar links) doorgeschoven en is daarbij thansover de zwarte balk (oude annuiteit) heengeschoven.Deze overschuiving vindt plaats van A tot stippellijn d,d.i. van i Juni 1934 (terugschuivende) tot i Maart 1934.Over dit tijdvak (i Maart 1934-1 Juni 1934) is dustweemaal annuiteit verschuldigd, d.i. dus tweemaal renteen aflossing. Hiervoren bij de bouwannuiteit (figuur I)is reeds betoogd dat tweemaal aflossing wel, doch twee-maal rente-betaling niet mogelijk is. Over dit tijdvak(i Maart-i Juni 1934) zou het Rijk dus ook renterestitueeren; op de grafiek aangegeven door de horizon-tale stippellijn.De dubbele aflossing over dit tijdvak blijft echter eenfeit; dit overschuivende aflossingsbestanddeel zal bij devaststelling der bijdrage over 1934/1935 in aanmerkingkunnen worden genomen en op deze wijze dekking vin-den. De berekening van deze aflossing zou in het ge-geven geval zijn:annuiteitspercentage min 4 % van het schuldrestant perI Juni 1934 over een tijdvak van 90 dagen.Over 1933/1934 is thans nog correctie noodig overhet deel, waar de zwarte balk is uitgestooten en over dengearceerden balk is geschoven, d.i. van A tot verticalelijn b, of van i Juni 1934 tot i September 1934. Dezecorrectie -- zwarte min gearceerde balk -- is eveneensafzonderlijk, onder figuur III, aangegeven.In cijfers is deze:opgenomen is,(zwartebalk) van I Juni 1934 (A) tot i September 1934(vert, lijn b) ^ -^ x oude bij-annuiteit = /opgenomen moet worden,(gearceerde balk) van i Juni 1934 (A ) totI September 1934 (vert, lijn b) -~^ Xnieuwe annuiteit = /Correctie 1933/1934 / ......Figuur IV, d.i. het geval onder c hiervoren bedoeld.De oude vervaldatum van de bij-annuiteit ware testellen op b.v. i November; de nieuwe blijft natuurlijkI Maart.Laatste vervaldag bouwannuiteit is weer i September1934. Thans op figuur IV bij de verticale lijn b aan teteekenen: i September 1934.196 ARTIKELENOok thans zou weer de Rijksbijdrage tot dien datum(i September 1934) zijn vastgesteld. De oude grond- ofandere bij-annuiteit zou de laatste maal vervallen zijnI November 1934. In figuur IV eveneens aangeduid metX- Bij dit figuur thans dus aanteekenen: i Novem-ber 1934.De oude bij-annuiteit loopt thans derhalve nog overeen gedeelte van het exploitatie-tijdvak 1934/1935. Over1933/1934 is in zoo'n geval dus geen correctie noodig.Wei vindt uitstooting plaats van een deel der nieuwebij-annuiteit. Deze schuift thans terug over de oudeannuiteit van A tot verticale stippelHjn, d.i. vanI November 1934 (terugschuivende) tot i Maart 1934.Over dit tijdvak (i Maart-1 November 1934), dus ge-durende acht maanden, is wederom tweemaal rente entweemaal aflossing verschuldigd. De rente wordt natuur-lijk weer gerestitueerd; de horizontale stippelHjn (onderfiguur IV van verticale stippelHjn tot A) geeft dezerestitutie aan.Op het exploitatietijdvak 1934/1935 drukt derhalvewegens deze bij-annuiteit:le. van vert. stippelHjn d tot A het aflossingsbe-standdeel der nieuwe annuiteit, dus gedurendeacht maanden, d.i. nieuw annuiteitspercentage -- 4%van --- X schuldrestant per i November 1934;2e. oude annuiteit van vert, lijn b tot A, d.i. ge-durende twee maanden; en3e. nieuwe annuiteit van A tot vert, lijn c, d.i. vanI November 1934 tot i Maart 1935, of gedurendevier maanden.Voor de hiervoren gegeven data kunnen, naar wille-keur, andere data in de plaats worden gesteld, mits zijdaarbij eerst juist zijn gerubriceerd, d.w.z. vastgesteld ofzij behooren onder a, b of c.Ik heb mij beperkt tot een bespreking van grafiek Abetreffende de teru^geschoven annuiteit. Grafiek B isveel eenvoudiger. Ik meen het aan de aandachtige lezerste mogen overlaten, na deze theoretische uiteenzettingvan A, B zelf practisch toe te passen.Misschien is er aanleiding en gelegenheid in eenvolgend artikel te behandelen den invloed van de ver-schillende nieuwe regelingen op de vaststelling derbijdragen uit 's Rijks kas.C. J. A. PARLEVLIET,Commies Departement's Gravenhage, October 1935 van Sociale ZakenOVER DE TOEKOMSTIGE OMVANG VANDE WONINGVOORRAAD IN NEDERLANDMeer en meer wint de overtuiging veld, dat het vangroot belang is zich rekenschap te geven van de toekom-stige ontwikkeling van de factoren, die de sociale eneconomische verhoudingen in ons land zullen bepalen.Een helder inzicht hierin is onmisbaar voor het nemenvan juiste beslissingen op verschillend gebied, niet hetminst in zaken van regeringsbeleid, nu de behoefteaan allerlei overheidsmaatregelen zich op steeds klem-mender wijze aan ons heeft opgedrongen.Hoe de sociale en economische ontwikkeling zal zijn,is ook bij stedebouwkundige werkzaamheden de allesbeheersende vraag, daar het stadsplan of streekplan, datmen nu ontwerpt, pas over een enigszins lange periodegerealiseerd zal worden en dan dienstbaar moet zijnaan de behoeften van verscheiden generaties. Eenscherpe analyse van de bestaande ontwikkelingstendenzenen een juiste interpretatie er van is nodig, om zich eenbeeld te vormen van de toekomst.Een factor van overwegende betekenis is de toekomstigegroei van de bevolking. De stedebouwkundige bureauxvan onze grote steden hebben dit vraagstuk onderzochten hun bevindingen zijn, zoals bekend, in boekvormgepubliceerd. Over de meest waarschijnlijke toekomstigebevolkingsaanwas zijn de inzichten overeenstemmend;verwacht wordt, dat de snelle groei van de bevolkingop den duur zal vertragen en dat omstreeks 1970 debevolking van Nederland ongeveer 11 millioen zielengroot zal zijn. De oudere leeftijdsgroepen zullen danrelatief sterker vertegenwoordigd zijn dan nu.De gevonden uitkomsten kunnen als uitgangspuntdienen bij het onderzoek van de uit de bevolkingsaanwasvoortvloeiende problemen.Een daarvan is de toekomstige grootte van de woning-voorraad. Bij de voorbereiding van stads- en streek-plannen is het verband tussen bevolkingsaanwas en uit-breiding van de woningvoorraad een zeer belangrijkefactor.Een goed begrip hiervan is evenwel niet alleen vanbelang bij de werkzaamheden in verband met stads- enstreekontwikkeling; de toekomstige woningproductie is,behalve een vraagstuk van volkshuisvesting, ook eenbelangrijk economisch probleem.De woningproductie bedroeg sinds de oorlog gemid-deld meer dan 45 duizend woningen per jaar. De last,die dit betekent, is moeilijk te becijferen; ik schat hem,met inbegrip van de bijbehorende kosten, op 150 a 200millioen gulden per jaar. In verhouding tot het inkomenvan de bevolking in ieder geval een hoog bedrag"^).Zal in de toekomst zulk een grote jaarlijkse woning-productie nodig blijven?In aansluiting hiermee kan men de vraag stellen ofde huidige uitbreiding van de woningvoorraad niet tegroot is. In het Jaarverslag over 1934 van den Hoofd-inspecteur van de Volkshuisvesting wordt deze laatstevraag uitvoerig besproken. Er wordt hierin gewezenop het groot aantal leegstaande woningen, dat nu bedui-dend groter is dan 100.000 en 5 tot 6 % van de woning-voorraad uitmaakt.Een juist oordeel hierover kan men zich pas vormen,nadat antwoord is verkregen op de volgende twee vragen:1?. hoe groot zal de toekomstige woningvoorraadmoeten zijn?2?. hoe groot is het aantal woningen, dat vervalt doorveroudering of door andere bestemming'?In dit artikel zal ik de eerste vraag behandelen, waarbijwordt aangeknoopt aan mijn berekening van de toekom-stig te verwachten loop van de bevolking ^); de nodigegegevens aangaande grootte en structuur van de bevolkingworden hieraan ontleend.1) In 1929 bedroeg het inkomen in Nederland 4,5 milliardgulden, waarvan uit de landbouw i milliard en uit de Industrie2,5 milliard. Het inkomen kan nu worden gesteld op ongeveer3 milliard.^) ,,De toekomstige loop der bevolking in Nederland en in hethavengebied van Rotterdam." Rotterdam 1934.ARTIKELEN197Voor de beantwoording van de tweede vraag is kennisvan plaatselijke toestanden nodig. Ik hoop met mijnartikel de belangstelling op deze vraag te richten, en destoot te geven tot publicaties hierover.Indien wij de statistiek van de bevolkingsaanwas vande laatste 10 jaren vergelijken met de statistiek van dewoningvoorraad, dan valt het volgende op:1925-1934aanwas van de womngvoorraad ........ 430.153bevolkingsaanwas .................... 1.017.702verhouding ... i: 2,36De verhouding tussen woningvoorraad en bevolkingop 31 December 1930 was 1:4,1, 20dat de woning-voorraad veel sneller toeneemt dan de bevolking. Hetgevolg is een gestadige daling van het gemiddeld aantalinwoners per woning van 4,36 op 31 December 1924tot 3,95 op 31 December 1934.Blijkbaar is naast de bevolkingsaanwas de gezins-verdunning nog een belangrijke factor, die tot uitbreidingvan de woningvoorraad noopt. Immers de cijfers van delaatste 10 jaren tonen aan, dat de gemiddelde bevolkings-capaciteit van de woning met 9 % is gedaald. Alleen ditfeit maakt een jaarlijkse uitbreiding van de woning-voorraad met 17.000 tot 18.000 woningen nodig.Door analyse van de bevolkingsaanwas is de gedns-verdunning te verklaren. Met de verkregen inzichtenwordt het dan mogelijk de toekomstige gezinsverdunningquantitatief te bepalen en deze naast de bevolkingsaanwasin rekening te brengen, bij de becijfering van de woning-voorraad.De bevolkingsgroei in Nederland is een gevolg vannatuurlijke aanwas, d.w.z. de groei heeft vrijwel uitslui-tend plaats door een overschot van de geboorten bovende sterfgevallen.Beschouwt men deze factoren geboorte en sterftenader, dan blijkt vooral de laatste een bizonder karakterte bezitten, wat op het verdere beloop van de bevol-kingsaanwas een grote invloed 2;al hebben.Onze bevolkingsaanwas is slechts in geringe mate hetgevolg van een groot aantal geboorten, maar vloeit over-wegend voort uit het lage sterftecijfer. De bevolkinggroeit niet ,,van onderen", althans niet meer dan ingeringe mate, maar ,,van boven". Wat ik hiermee wilzeggen zal uit het volgende duidelijk worden. Voorafworde het begrip leeftijdsstructuur uiteengezet.Beschouwt men op een gegeven tijdstip de verschillendeleeftijdsgroepen van een bepaalde bevolking, dan kanmen berekenen welk percentage elk daarvan uitmaakt:de 0-9 jarigen, de 10-19 jarigen, enz. tot de hoogstegroep, de 90-99 jarigen. In den regel stelt men dit graphischvoor in de vorm van een pyramide, daar de oudereleeftijdsgroepen, tengevolge van de afsterving, zwakkerzijn vertegenwoordigd dan de jongeren. Men zie deafbeeldingen 1-4.In 1879 maakten de 0-9 jarigen en de 40-49 jarigenresp. 24,3 "o en 10,5 % van de bevolking uit; in 1930waren deze cijfers 21,1 "o en 10,95 %? De verhoudingtussen de beide leeftijdsgroepen wijzigde zich dus van1: 0,43 tot 1: 0,52.Deze verandering is in de eerste plaats het gevolgvan het geringer worden van de sterftekansen op deverschillende leeftijden. De gemiddelde levensduur,in 1870-1879 nog 39,5 jaar, is in 1930 geleidelijkgestegentot 62,7 jaar. Een zeer snelle verlenging van de levensduurdus. De leeftijdsstructuur heeft zich niet met deze snel-heid aan kunnen passen en het gevolg is, dat onze be-volking met betrekking tot de sterftekansen te jong is.Dit uit zich natuurlijk in het sterftecijfer, dat nu bizonderlaag is. Het sterftecijfer, dat bij een stabiele leeftijds-structuur ongeveer-^ 15,9 "/(,,, zou bedragen was in1934, dank zij onze ,,jeugdigheid", slechts 8,4 "/po-De dood is voor talrijke groepen van personen ,,uit-gesteld". Het gevolg is, dat er een sterke algemeneopschuiving naar boven toe plaats heeft, waardoor desteilheid van onze leeftijdspyramide toeneemt.Een andere factor, die bij de verandering in de leef-tijdsstructuur een rol speelt is het geboortecijfer. Ookhier een daling. In 1875 was het aantal geborenen 36,4"/oo; in 1934 werd, na een geleidelijke daling, het laagstecijfer van 20,7?/oo bereikt. Ook deze daling bevordertde steilheid van de pyramide. Immers de daling van hetgeboortecijfer vermindert relatief het aantal kinderen,zodat de pyramide, waarvan de basis de jeugdige leeftijdvoorstelt, aan de voet smaller wordt.Onder invloed van het verschil tussen geboorte- ensterftecijfer, zal onze bevolking nog enige decenniamet 100.000 zielen per jaar toenemen, ondanks het feit,dat het jaarlijks aantal geborenen, dat de laatste 10 jarenongeveer 175.000 bedraagt, niet of nauwelijks zal toe-nemen.Voor uitvoeriger gegevens en beschouwingen verwijsik naar mijn eerder genoemde publicatie.De conclusie is, dat onze bevolking groeit tengevolgevan de lage sterfte, welke weer zal stijgen door de toe-nemende bezetting van de oudere leeftijdsgroepen.Nadat de leeftijdsstructuur zich meer aan onze gunstigesterftekansen zal hebben aangepast, zal het sterftecijferhet geboortecijfer zo sterk hebben genaderd, dat onzebevolkingsaanwas slechts langzaam plaats zal hebben.Over een veertigtal jaren mogen we deze toestandverwachten.De sterke toeneming van het aantal personen in demiddelbare en hogere leeftijdsgroepen zal natuurlijkeen belangrijke invloed hebben op onze volkshuishou-ding. Zoo neemt b.v. het aantal mannen in de werkzameleeftijd jaarlijks met ongeveer 40 duizend toe. Sinds hetintreden van de crisis is het aantal manlijke werkkrachtenmet bijna 250 duizend aangegroeid. Het aantal werk-lozen steeg in dezelfde periode met ongeveer 300 duizend.Het valt buiten het bestek van dit artikel aan dezebelangwekkende kant van het vraagstuk beschouwingente wijden.Een belangrijk gevolg van deze ontwikkeling voor hetvraagstuk van de volkshuisvesting, is de noodzakelijkesterke uitbreiding van de woningvoorraad. Immers delage sterfte in de middelbare en hogere leeftijdsgroepenbetekent een gering aantal vrijkomende woningen.Weliswaar is de daling van het geboortecijfer parallelgegaan met de daling van het sterftecijfer, waardoor hetnatuurlijke bevolkingsaccres sinds 60 jaar op 14 "/(,,,is gebleven, maar de daling van het sterftecijfer heeftonmiddellijk invloed op de woningbehoefte, terwijl eendaling van het geboortecijfer pas na 25 jaar zijn werkingheeft. Wij bevinden ens dus in een pericde waarin.IQ8 ARTIKELENM UEFTU^SSISUCTUUI! IN I909 HE LEEFTiJDSSTIlUcrnUI! IN I9SO90-IX>60-BO1 VUOUWIH/0-79eo-eo30-59*o-?30-39SO-SOlO-IO0-9\e* -- O cirtr-.O"!'*'^Afbeelding i Afbeelding 2door sterke uitzetting van de ge^in-stichtende leeftijds-groepen, op betrekkelijk grote schaal wcningbouw plaatsmeet hebben.Als inleiding tot de berekening van de omvang hiervandienen de uitkomsten van de laatste volkstelling teworden beschouwd. Deze verschaft ons gegevens be-treffende de leeftijd en de burgerlijke staat van de be-volking, en betreffende woningen en gezinnen.Bij de woningstatistiek heeft men te maken met demoeilijkheid de statistische eenheid -- de woning -- tedefinieren, indien een huis door verschillende gednnenwordt bewoond.Bij de woningtelling van 31 December 1930 was hetvolgende voorschrift gesteld (Zie Deel IX Volkstelling1930 pag. IX):,,Als woning werd geteld elk perceel of perceels-gedeelte, dat volgens zijn inrichting als afzonderlijkewoning was te beschouwen" m.a.w. ,,als woning werdaangemerkt elk perceel of perceelsgedeelte, datfeitelijk voor bewoning van slechts een gezin ofpersoon was bestemd, 00k indien een gedeeltedaarvan aan een of meer gezinnen dan wel kamer-huurders of kostgangers in onderhuur was afgestaan.Een perceelsgedeelte, dat door den eigenaar vanhet perceel aan een (afgescheiden leven leidend)gezin of persoon was verhuurd, werd als af^onder-lijke woning beschouwd, ook al maakte dit oor-spronkelijk met een ander gedeelte van het perceeleen enkele woning uit."Uit dit voorschrift blijkt, dat in twijfelgevallen derechtsbetrekking beslissend is geweest. Hierdoor is eenelement van onzekerheid ontstaan, dat tot uitdrukkingkomt in de opgaaf van het aantal bewoonde woningen.Het aantal bewoonde woningen is volgens het cijfervan Deel I p. 287, dat berust op opgaven door de ge-meentebesturen, i.813.815 en volgens het cijfer vanDeel IV p. 53, dat uit de telkaarten isverkregen 1.885.567.Een verschil derhalve van ruim 70 duizend.De berekeningen zullen 2;oveel mogelijk wordengebaseerd op de uitkomsten vermeld in Deel IV, daardeze aansluiten bij de gezinsstatistiek en daardoor beterde omvang van de woningbehoefte tot uitdrukkingbrengt. Bovendien is de vergelijkbaarheid met dewoningtellingen van 1899 en 1909 beter.Uitkomsten van de Volkstelling op 31 December 1930Aantal inwoners? ^, (bewoond 1.885.5672))Aantal womngen < , j o -iW* yonbewoond 49.075 *)\Aantal personen in woningen *)Aantal personen per bewoonde woningAantal huisgezinnenAantal personen in huisge^innenGemiddelde grootte van huisgezinnenAantal kinderen in huisgezinnenGem. aantal kinderen in huisgezinnenAantal woningge^innenAantal personen in woninggezinnen ")Gemiddelde grootte van woninggezinnenAantal kinderen in woninggezinnenGemiddeld aantal kinderen in woning-gezinnenAantal inwonende personen in woning-gezinnen7.935.565 ^)1.935.4427.688.903 5)4,071.739.157 ')7.609.451 ')4.373.791.550 )2,181.720.744 ?)7.524.080 1")4,363.752.142 ^?)2,18588.542 '")1) Deel I p. 287.2) Deel IV p. 53.3) Deel I p. 287.^) Met inbegrip van afzonderlijk wonenden; zonder bewonersvan gestichten, schepen en woonwagens (te zamen 245.586) enzwervers (1.076).^) Deel I p. 287 en Deel IV p. 53.") Deel II p. 262.') Met inbegrip van gezinnen in schepen en woonwagens,zonder afzonderlijk levende personen (163.899) en zonder bewonersvan gestichten (170.272).?) Deel IV p. 145.") Zonder afzonderlijk wonenden en zonder bewoners vangestichten, logementen, schepen en woonwagens.'?) Deel IX p. 99.ARTIKELEN199HE lEtriwssrDuciuuB m 1950K LEEfTUMSTftUCTUUll IN 197090-00?-?AJ-?oM-MSO-59?>-*030-JB?0-NO-IO0 -0-l VDOUWEN_..>ni3r^oaS=K.MiUIIEV pflO-9000-69-1 VBOIWEN;o-79eo-0050-594O-4030-3920-29IO-I9O - 92 ? ? r^ OAfbeelding 3O f-^ ? C* Q -- tAfbeelding 4Gezocht wordt naar een functie, die het verband geefttussen bevolkingsgrootte, leeftijdsstructuur en burger-lijke staat enerzijds, en de woningbehoefte anderzijds.De bevolking wordt daartoe verdeeld in enkele groepen,die elk op hun wij^e een woningbehoefte veroorzaken.In de eerste plaats de groepen vermeld in Deel IV vande Volkstelling 1930 onder de gezinsstatistiek:1. echtparen, eventueel met kinderen en inwonendepersonen (geen kinderen);2. gezinnen zonder echtpaar, met kinderen of inwonendepersonen (geen kinderen).Andere bevolkingsgroepen zijn:3. afzonderlijk wonenden;4. bewoners van schepen en woonwagens;5. personen zonder woning, die gehuisvest zijn ingestichten, logementen, e.d.De woningbehoefte, voortvloeiende uit de bevolkings-groep sub i, kan bij eerste benadering worden gesteldop de helft van het aantal gehuwde personen. Er bestaatevenwel een aantal gehuwden, dat door verschillendeoorzaken geen normaal woninggezin vormt. Deze zijn:a. echtparen, die bij anderen inwonen;b. echtparen, die niet samenwonen;c. echtparen behorende tot de groepen 4 en 5.Hierdoor ontstaan in onze eerste benadering fouten,die het getal te groot of te klein maken. De oorzakensub a, 6 en c maken het getal te groot. Hiertegenoverstaat, dat voor kan komen, dat elke paftij van een echt-paar afzonderlijk een woning betrekt. Geen foutontstaatindien slechts een partij afzonderlijk gaat wonen en deandere partij bij anderen inwoont, in een gesticht isondergebracht e.d.In het algemeen zuUen de factoren, die de woning-behoefte van gehuwden verkleinen, overheersen.Daar het wonen van echtparen bij anderen of ingestichten veelal betrekking heeft op oude mensen, zalde woningbehoefte van gehuwden worden berekendzonder rekening te houden met de oudste leeftijds-groepen. Het bleek, dat de beste uitkomsten werdenverkregen door 72 jaar als grens te kiezen. Daarbij zijopgemerkt, dat verhoging of verlaging van deze leeftijdmet enkele jaren slechts een geringe invloed heeft.Noemen wij het aantal gehuwden t/m 72 jaar g, dan ishet aantal benodigde woningen --. Hiermede wordt2ongeveer 85 % van de woningbehoefte bepaald.De tweede groep vormen de gezinnen zonder echtpaar.Het gezinshoofd is dan b.v. een weduwnaar of weduwemet kinderen, een ongehuwde met personeel, eenpensionhoudster. Het ligt voor de hand, dit aantal tebetrekken op het aantal ongehuwden (tot deze groepworden 00k gerekend personen, die gehuwd zijn geweest).Dit aantal blijkt 25,3 % uit te maken van het aantalongehuwde personen van 25 t/m 72 jaar en zal in hetvervolg worden aangeduid door het symbool o. Degrens van 25 jaar is gekozen in verband met de groepkinderen, zoals hieronder zal blijken.Deze twee groepen met ---1- o woningen, wonensamen met kinderen en andere inwonende personen. Zijbehoeven 92,5 % van de woningen en vertegenwoordigen95 % van de bevolking.Het aantal inwonende kinderen blijkt gelijk te zijnaan het aantal ongehuwde personen van o t/m 24 jaar.Het is dus rationed het aantal inwonende kinderen opdeze groep te betrekken.De groep inwonende personen is veel meer heterogeen.Vermoedelijk zijn deze personen overwegend ongehuwd(dienstpersoneel, kostgangers, etc.).Een derde groep, die woningbehoefte doet ontstaan,zijn de afzonderlijk wonenden; hun aantal wordt aan-geduid door het symbool a. Dit getal is berekend uitDeel II van de Volkstelling 1930 p. 262-263 door van dekolommen 3 + 4 af te trekken de kolommen 20 -+- 21..'-00 ARTIKELENMen verkrijgt dan 163.899 afzonderlijk levenden inwoningen, schepen en woonwagens ^).De groep personen zonder woning komt in de formulevoor de woningbehoefte niet tot uitdrukking.Tot slot heeft men rekening te houden met de be-wconde schepen en wagens, die in mindering moetenworden gebracht bij de berekening van het benodigdaantal woningen.De op de bovenstaande groepering berustende cijferszijn de volgende:Ai, Aantal gehuwde personen t/m72 jaarA2. Aantal ongehuwde personen meteigen gezin of 25,3 % van hetaantal ongehuwde personen van25 t/m 72 jaar 0,253 1.020.172A3. Aantal ongehuwde personen vano t/m 24 jaar ( aantal kinderen)A4. Aantal inwonende personen (geenkinderen)Afzonderlijk wonendenPersonen zonder woningSchepen en woonwagensaantal gezinnen fg 15.574")afzonderlijk won. fa ^ 3'253g 2.962.603- 258.092^)3.753-686 ')B.C.D.1az588.542 *)163.899171.348 5)-fAantal personen in schepen enwoonwagens[8.827 175-314Het aantal woningen, benodigd om de op bovenstaandewijze samengestelde bevolking onder te brengen, is alsvolgt. Voor groep A:^ + o -- fg 1.481.301 -!- 258.092 -- 15-574 =1.723.819Voor groep B:a -- fa 163.899 -- 3.253 = 160.646In totaal W f [.884.465Het aantal bewoners van deze woningen isg + o - k - i T a -- s 7.651.519.Volgens de volkstelling was het aantal woningen1.885.567 en het aantal bewoners 7.688.903, zodat deberekende getallen er zeer bevredigend mee overeen-stemmen.1- +02-I- a -- f te opereren door er de uitkomsten van deberekening van de toekomstige loop der bevolking in tevoeren, moet de formule op zijn biuikbaarheid wordengetoetst. Immers de voor W gevonden formule is empi-Alvorens met de bovenstaande formule W^) Volgens Deel IV Volkstelling 1930 is het verschil tussen hetaantal bewoonde woningen en woninggezinnen 164.823.^) Volgens de Volkstelling 1930 Deel IV p. 145.') Het aantal inwonende kinderen bedroeg bij de Volkstelling1930: 3.752.143-*) Volgens Deel IX Volkstelling 1930.^) Volgens Volkstelling Deel I p. 287: 170.272 in gestichten en1.076 zwervers.") Volkstelling 1930 Deel IV p. 153.') idem Deel I p. 287.*) idem Deel I p. 287.risch, hoewel op theoretische beschouwingen gebaseerd.De toetsing kan geschieden op twee wijzen. In deeerste plaats door de formule op het verleden toe tepassen, en in de tweede plaats door toepassing op ver-schillende landstreken, b.v. de provincies.Gegevens uit het verleden leveren de woningtellingenvan 1899 en 1909 op. De woningtelling van 1919 hadplaats in 692 van de 1118 gemeenten en is dus onvolledig.Hiervoor in de plaats kan het aantal bewoonde en onbe-wocnde woningen op 31 December 1920 worden ver-kregen deer terugrekenen van 1930 af. Daar in het jaar1920 een wcninggebrek heerste, zal dit getal niet veelverschillen van het aantal bewoonde woningen. Hetaantal leegstaande woningen zal toen ongeveer 9.000zijn geweest. Hieionder volgt nu de toepassing van deformule op het verleden.1899 1909 1920Totaal aantal in-woners t 5.104.137 5.858.175 6.865.314Aantal gehuwdepersonen t m 72 jaar g , 1.636.353 1.938.591 2.399-349Aantal ongehuwdepersonen met eigengezin of 25,3 "11 vanhet aantal ongehuw-de personen van 25t m 72 jaar 0 178.831 199.375 229.496Aantal afzonderlijklevende personen a 80.956 125-475 153.670Aantal bewoondeschepen en wagens f 10.669 12.544 22.012W==S -o-a--f..2Aantal bewoonde1.067.295 1.281.602 1.560.828woningen volgensde woningtelling .. 1.088.736 1.267.254 1.500.000')De overeenstemming met de cijfers van 1899 en 1909is uiterst bevredigend. Voor 1920 is het berekende cijfer4 % te hoog. Neemt men in aanmerking, dat het aantalgevallen van samenwoning in die tijd van woningnoodabnormaal groct was, dan behoeft het niet te verwon-deren, dat de woningvoorraad kleiner was dan volgensonze formule. Het woningtekort in 1919 wordt geschatcp cngeveer 60.000^); dit komt precies overeen methet bij de berekening gevonden verschil. Hiermee is dusbewezen, dat de formule voor de 30-jarige pericde1900-1930 zeer nauwkeurig de woningbehoefte aangeeften sterk het karakter van een historische wet voor dezepericde benadert.Passen wij de formule toe op de verschillende pro-vincies in 1930, dan verkrijgt men de volgende uit-kcmsten. (Zie nevenstaand staatje.)De afwijkingen blijken nauw te zijn begrensd, zcdathiermee het bewijs is geleverd, dat uiteenlopende sccialeen economische omstandigheden, die de provincies') Het aantal bewoonde en onbewoonde woningen was in 19201.508.779. Het aantal leegstaande woningen bedroeg ongeveer9.000.^) Zie het verslag over 1932 van den Hoofdinspecteur van deVolkshuisvesting.ARTIKELEN 2011930 ProvincieAantalinwonersAantal ge-huwdepersonen jt/m 72 jr.Aantal on-gehuwdepersonenmet eigengezinAantal af-zonderlijkwonendenin wonin-gen, sche-pen enwoon-wagensAantalbewoondeschepenen woon-wagensAantal bewoondewoningenvolgensde Volks tellingDeel IVvolgensdeformuleW={+0^'a-lGroningen 392.436 153.885Friesland 399.659 157.659:Drente 222.432 80.510Overijsel 520.788 192.130Gelderland 829.293 293-374Utrecht 406.960 151.091Noord-Holland 1.509.587 612.483Zuid-Holland 1.957.578 752.532Zeeland 247.606 98.321Noord-Brabant 898.386 289.527Limburg 550.840 181.091Nederland 7-935.565 2.962.60312.87013.7056.22515.73827.87613.67452.19566.3208.66026.07214.7577.7147.9842.4095.92910.9258.I6I47.37455.0714.7957.8525.685258.092 163.899onderscheiden, slechts een zeer geringe invloed kunnenhebben op de uitkomsten. Dit feit verhoogt derhalvein hoge mate de betrouwbaarheid van de formule voorde toekomst.Ik meen met het voorgaande de berekeningswijzevoldoende te hebben gefundeerd, zodat door het invoerenvan gepaste waarden in de formule met vrij grote waar-schijnlijkheid de noodzakelijke woningvoorraad wordtbepaald.De gepaste waarden worden ontleend aan mijn bevol-kingsstudie, waarnaar ik reeds eerder heb verwezen.De onzekerheid omtrent de toekomstige loop der bevol-king berust vrijwel uitsluitend op de onzekerheid omtrenthet aantal geborenen. Uitvoerige beschouwingen, die ikaan het probleem van de nataliteit heb gewijd, hebbengeleid tot het vaststellen van een bovenste en een onderstegrens. De woningbehoefte wordt geheel bepaald door degezin-stichtende leeftijdsgroepen, d.w.z. door personenboven 20 tot 25 jaar. De wo-ningbehoefte tot i960 isderhalve onafhankelijk van detoekomstige loop van de na-taliteit. Pas na dit jaar begin-nen de geborenen na 1935enige invloed uit te oefenen.De woningbehoefte tot igyowordt overwegend bepaald doorde nu reeds geboren generatiesen hun vrij scherp begrensdesterftekansen. Het speculatieveis, wat deze kant van de bere-kening betreft, niet groter dandat van pensioenfondsen enmaatschappijen van levens-verzekering.Voor elke leeftijdsgroepwordt het percentage vande gehuwden gelijkgesteld aandat van 1930. In het verleden2.9481.9528261.2631.4464062.1985.0145571.80940896.334100.70447.482113.954182.00997.796403.076493.88262.756177.651109.92318.827 1.885.56794.57998.56748.063116.469184.04296.974403.612492.64362.058176.879110.579heeft dat cijfer slechtsgeringe fluctuaties ver-toond.De getallen voorge-steld door o, a en f, zijnvoor de toekomst enigs-zins onzeker. Hun invloedheeft evenwel slechts be-trekking op 1/5 van dewoningvoorraad, zodatafwijkingen slechts be-perkte gevolgen hebben.Voor het aantal on-gehuwden met eigen ge-zin ( o) zal voor detoekomst 25,3 "o van hetaantal ongehuwden van25 t m 72 jaar wordengebruikt; d.i. de ver-houding van 1930. Hetaantal afzonderlijk wo-nenden {^ a) wordtevenredig gekozen aandeze zelfde groep, ter-wijl het aantal bewoon-de schepen en wagens ( f) evenredig wordt ge-steld aan de totale bevolking. In de volgende tabelzijn de gevonden cijfers verenigd. Daarbij is nog ge-voegd een kolom aangevende 1,03 "W, om rekeningte houden met het benodigd aantal onbewoonde woningen,dat op 3 "0 van de woningvoorraad is gesteld.In de afbeeldi'ngen 5, 6 en 7 zijn de uitkomsten gra-phisch voorgesteld.Bij de beschouwing van deze uitkomsten trekken tweefeiten de aandacht. In de eerste plaats het afnemendaantal inwoners per woning. Dit bedroeg in 1909 nog4,56; een zeer scherpe daling heeft dus al plaats gehadtot 4,1 in 1930. Deze ontwikkeling zal zich, zij het letstrager, in de toekomst voortzetten ^). In de tweede^) Voor het havengebied van Rotterdam werd voor 1970 hetgetal 3,35 verkregen. In de toelichting van het algemeen uit-breidingsplan van Amsterdam is voor dit jaar het getal 3,40becijferd, volgens een enigszins andere methode.1.884.4650/253 ' Aantal AantalAantal het aantal f_,^. bewoon-AantalAantalAantalinwonersgehuwdepersonenongehuw-de per-sonenlijk wo-nendende sche-pen enAantalbewoondebewoondeen onbe-inwonerspert/m 72 van 25 in wonin- woon-woningen woondewoning]aar t/m 72jaargen wagenswoningent g 0 a f W=|+o+a-l 1,03 w1930 7.935.565 2.962.603 258.092 163.899 18.827 1.884.465 1) 1.941.011 ^) 4,09 1)1940 8.900.000 3.455.000 300.000 j 192.000 21.000 2.198.000 2.264.000 3,931950 9.800.000 3.944.000 343.000 : 220.000 23.000 2.510.000 2.585.000 3,79i960 10.550.000 4.398.000 382.000 244.000 25.000 2.799.000 2.883.000 3,661970 11.100.000 4.768.000 416.000 266.000 26.000 3.038.000 3.129.000 3/55) Volgens de volkstelling 1930 zijn deze getallen: 1.885.567 1.935.442 4,10202 ARTIKELENDE LOOP m BEVC:)II^IMG TC3T I970.-^^0^^.f^^'^^'^yy^Afbeelding 5plaats blijkt, dat de uitbreiding van de woningvoorraadin de periode 1930-1950 gemiddeld 32.500 per jaar moetbedragen, derhalve tienduizend minder dan in de vooraf-gaande periode 1921-1930.Tot ongeveer hetzelfde getal -- een netto-vermeer-dering van de woningvoorraad met circa dertig duizendper jaar -- komt 00k de Hoofdinspecteur van deVolks-huisvesting in zijn verslag over 1932; dit langs zuiverempirische weg op grond van de waarneming in deperiode 1921-1930.Omstreeks 1930 is blijkbaar de achterstand, tijdens deoorlog ontstaan, ingehaald; sindsdien had, zeals uitafb.6blijkt, een vertraagde uitbreiding van de woningvoorraadplaats moeten hebben. Hiervan valt evenwel weinig tebespeuren; in hetzelfde tempo als voorheen is de uit-breiding voortgezet. Op 31 December 1934 was hetaantal woningen 2.107.389, waarvan 5 tot 6 % leegstaat.Er is dus een overschot van vijftig duizend boven denormale woningreserve.De oorzaak van deze snelle uitbreiding meent deHoofdinspecteur voor de Volkshuisvesting te moetentoeschrijven aan de behoefte om de beschikbare geld-middelen op ,,veilige" wijze te beleggen. Er wordt, omeen in de Industrie gebruikelijke term te gebruiken, ,,opvoorraad" gebouwd. Dat de woningmarkt, indien opdeze wijze wordt voortgegaan, zal worden ontwricht,lijdt geen twijfel.Dl WtJNINGVC>OI28AA[ 1699 970AANIU BEWOONDE WONINGEII VOIGENS DE WONIHGTfLLINGEN
Reacties