=ITIJDSCHRIFTVOORI=rVOLKSHUISVESTINGj=IEN STEDEBOUWI=ORGAAN VAN HET NEDERLANDSCHINSTITUUT VOOR VOLKSHUIS:VESTING EN STEDEBOUW EN VANDEN NATIONALEN WONINGRAADALGEMEENEN BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINGEN1935 N? 718 16* JAARGANG JULI-AUGUSTUSN.V. VAN mUNSTER'S UITGEVERS MAATSCHAPPIJ - HAARLEMMERWEG B 378 - AMSTERDAM (W.)BESTRIJDT \A# A |k| r%^ r-r%| r Q^C ZELF VRAAGT GRATIS BROCHURE=== YYMrNIUVJCUlCK I t ABrs - BLOEMENDAALINLICHTIHQEHDIAMETANHET 6EVAARL00ZE VERaASSINGSMIDDEL TERVERDELQING VAN WANDLUIZEN --GEMAKKELIJK TOE TE PASSER, ABSOLUUTAFDOENDE --OEEN 8PECIALE APPARATEN BENOODIGDVERKRM6BAAR BM AP0THEKER8 EN DROGISTEMI.V. HANDELMAATSCHAPPIJ "NEDIGEPHA"NIEUWE KEIZERSGRACHT 58, A'DAM (C.)TELEFOON 52S21 en 52621NEDERLANDSCHEBOUWMEESTERSEERSTE REEKS:EEN REEKS STUDIES. ONDER LEIDING VAN .W. RETERA Wzn.LAAT UW JAARGANGEN VAN HETTIJDSCHRIFT VOOR VOLKS-HUISVESTING EN STEDEBQUWINBINOENLosse banden verkrijgbaar a fi 1.40 francoper postVnfcrfclwar In dM BoaidiaMM an bVN.V. Van Munster's Ultgevers-Mij. - AmsterdamHaarlemmerweg B 378 -- Postrekening 74966Verschenen:W. KROMHOUT Cm., door W. Retera Wzn.PIET KRAMER door W. Retera Wzn.Dr. H. P. BERLAGE . . door Just HavelaarA. J. KROPHOLLER . . door Ir. G. KnuttelW. M. DUDOK door Ir. G. FriedhoffPrijs per deeltje f 1.50inomslagteekeningd. W. ReteraWzn., m. ? 24 platenVERKRIJGBAAR IN DEN BOEKHANDEL EN BIJN.V. VAN MUNSTER'S UITG.-MIJHAARLEMMERWEG B 378-AMSTERDAM W.ISOLA-BOUWIWT BK8TB EH OOEDKOOPBTE 8Y8TEEM VOORNET BOUWEM VAH OOMPLEXEH VOLK8- ENHIDDEMBTAMDBWOIIIBOEII. - 8ELF8UPPORTINGN.V. INTERN. GEWAPENDBETONBOUW BREDAWettig Gedeponeerd Handels-MerkUITQEVOERD OJL PLHL 870 WONINGEN VOOR DBOEMEENTE 'sHERTOGENBOBCH - NOG INUITVOERINGO.A. 400 WONINGEN VOOR OE GEMEENTE ROTTERDAMKONING & BIENFAIT - Da Costakade 104AMSTERDAMOnderzoek van alle materiaien voor den VOLKSWONINGBOUWNIET AFZONDERLIJK VERKRIJGBAARBIJVOEQSEL VAN HET TIJDSCHRIFT VOOR VOLKSHUIS-VESTINO EN STEDEBOUW, I6e Jaargang, Juli/Augustus 1935ONTWERP VAN WET (ZITTING 1934-1935,No. 455) INZAKE BIJZONDERE MAATRE-GELEN TER VERKRIJGING VAN VER-LAGING VAN SOMMIGE VASTE LASTENEN VAN HUREN? I. Van verlaging van hypotheekrente, zoomede van wijzigingin de verplichtingen tot overeengekomen periodieke aflossing.ARTIKEL I1. De rentevoet van alle vorderingen, gedekt door hypotheek,welke is gevestigd op binnen het Koninkrijk gelegen onroerendezaken, met uitzondering van de vorderingen genoemd in artikel 3,wordt in overeenkomsten, loopende op den dag der inwerking-treding dezer wet, teruggebracht tot 4I pet. 's jaars. Overeen-komsten van door hypotheek gedekte geldleeningen, waarop dezewet toepassehjk is, gesloten na de inwerkingtreding dezer wet,mogen niet worden aangegaan tegen een rente, welke hooger isdan 4J pet. 's jaars.2. leder hypothekaire schuldenaar kan zich tot den kanton-rechter binnen wiens ressort de bezwaarde zaak is gelegen, wendenmet het verzoek de overeengekomen periodieke aflossing te ver-lagen. De kantonrechter willigt het verzoek in, wanneer de schul-denaar aannemelijk maakt, dat hij uitsluitend of nagenoeg uit-sluitend ten gevolge van de huidige tijdsomstandigheden niet instaat is de overeengekomen periodieke aflossing te betalen. Dekantonrechter kan aan den verzoeker de verstrekking bevelen vandoor bewijsstukken gestaafde gegevens nopens eigen inkomen envermogen. Bij de inwilliging van het verzoek stelt de kanton-rechter de aflossing vast, doch niet op een lager bedrag dan i pet.van de oorspronkelijke hoofdsom.ARTIKEL 21. De verlaging van rente, bedongen in loopende overeen-komsten, wordt geacht te zijn ingegaan op den dag der inwerking-treding dezer wet. De verlaging van aflossing gaat in op den dag,waarop de kantonrechter zijne beslissing heeft gegeven.2. De rente en de aflossing in de oorspronkelijke overeenkomstwordt geacht te zijn bepaald op het bedrag, op hetwelk de renteen de aflossing is teruggebracht.ARTIKEL 3Art. 1 is niet van toepassing:a. ten aanzien van vorderingen, welke kunnen voortvloeienuit een crediet, tot zekerheid waarvan, tot een bepaald in de aktegenoemd bedrag, hypotheek is gesteld en geopend door eenebankinstelling, voor welke het verleenen van zoodanige credietenvoor I Juli 1935 tot haar gewonen werkkring behoorde;b. ten aanzien van vorderingen, tot zekerheid waarvan landelijkeigendom in den zin van de Crisis-Landbouwhypotheekwet 1935met hypotheek is bezwaard.? 2. Van wijziging in den rentevoet en voorwaarden van obligatie-leeningen, uitgegeven door grondcredietinstellingen.ARTIKEL 4I, De rentevoet van obligatieleeningen, uitgegeven door in-stellingen, wier bedrijf bij uitsluiting bestaat in het verstrekkenvan crediet op binnen het Koninkrijk zich bevindende onroerendezaken en van daarraede bij algemeenen maatregel van bestuurgelijk te stellen instellingen, wordt bij deze wet teruggebracht tot4 pet. 's jaars. Deze bepaling geldt niet voor leeningen, aangegaanna I Juli 1935.2. Artikel 2, lid i, eerste zin, en lid 2 is van overeenkorastigetoepassing.ARTIKEL 5Aflossingsvoorwaarden van obligatieleeningen, waarvan derente ingevolge het vorig artikel is teruggebracht, worden tengunste van de in dat artikel genoemde instellingen beperkt indien zin, dat aan obligaties in eenig jaar nimmer een grooterbedrag behoeft te worden afgelost, dan in het daaraan vooraf-gaande jaar aan aflossingen op de door die instellingen verstrektegeldleeningen is ontvangen.? 3. Van verlaging van erfpachtscanon.ARTIKEL 61. De pacht verschuldigd ter zake van erfpachtsrecht, gevestigdop gronden, waarop de in artikel 11, onder b, bedoelde gebouwenof gedeelten van gebouwen zich bevinden en welke zijn gelegenin nader door 0ns aan te wijzen gemeenten, wordt bij deze wetteruggebracht tot 80 pet. van de pacht, welke zou gegolden hebben,wanneer de betrokken gronden op i Januari 1931 in erfpachtzouden zijn uitgegeven.2. De meest gereede partij of partijen gezamenlijk kunnenzich wenden tot den kantonrechter, binnen wiens ressort de inerfpacht uitgegeven grond is gelegen, met verzoek de pacht tebepalen, welke op i Januari 1931 zou hebben gegolden, indien opdien datum de grond in erfpacht zou zijn uitgegeven.3. De kantonrechter wint, alvorens te beslissen, het advies invan eene schattingscommissie, welke in de door 0ns overeen-komstig lid i aangewezen gemeenten bij gemeenschappelijke be-schikking van Onze Ministers van Justitie en van Sociale Zakenwordt benoemd. De leden der schattingscommissie zuUen bij denaanvang hunner bediening den eed afleggen, dat zij de hun op-gedragen schatting zullen doen te goeder trouw.4. Artikel 16, lid 2, lid 3 en lid 4, zoomede artikel 17 en artikel18 zijn van overeenkomstige toepassing.ARTIKEL 7Het vorig artikel is niet van toepassing ten aanzien van gronden,welke na i Juli 1935 in erfpacht zijn uitgegeven.? 4. Van verlaging van uit wettelijke voorschriften voortvloeiendelasten, welke drukken op de exploitatie van onroerende goederen,ARTIKEL 8Alle op het tijdstip van de inwerkingtreding dezer wet geldendeverordeningen van de nader door 0ns aan te wijzen gemeentenbetreffende de heffing van belastingen, als bedoeld zijn in deartikelen 275, lid 3, en 277, a, b en I van de gemeentewet ver-vallen met ingang van het belastingjaar, hetwelk in of met 1936aanvangt.ARTIKEL 9In de gemeentewet worden de navoigende wijzigingen aange-bracht:a. het derde lid van artikel 283 wordt gelezen als volgt:,,Het getal der opcenten mag voor geen aanslag hooger zijn dantachtig";b. de tweede volzin van het eerste lid van artikel 285 vervalt.ARTIKEL 10Het bepaalde ouder a van het eerste lid van artikel 6 der wetvan 4 Maart 1935, houdende voorzieningen terzake van gemeente-lijke kosten van werkloosheidszorg, wordt gelezen:,,Het getal der opcenten mag voor geen aanslag hooger zijn danvijf en vijftig."? 5. Van huurverlaging.ARTIKEL IIDeze paragraaf verstaat onder:a. huur en verhuur: iedere overeenkomst, onder welken naamof in welken vorm 00k aangegaan, die ten doel heeft anders danom niet een gebouw ten gebruike te verkrijgen en te verstrekken;b. gebouw: gebouwde eigendommen of gedeelten van ge-bouwde eigendommen, welke uitsluitend of hoofdzakelijk gebruiktworden als woning, winkel, lokaal tot ultstalling dan wel koffie-huis of andere inrichting tot het nuttigen van spijzen of drankentegen betaling, alsraede de daarbij in gebruik zijnde bijgebouwenen gronden, voor zoover zij geheel of gedeeltelijk voor i Juli 1935in gebruik geweest zijn;c. huurprijs: hetgeen in geld of in geldswaarde verschuldigdis krachtens overeenkomst van huur en verhuur, verhoogd methet bedrag of de geldswaarde van hetgeen ten gevolge van bedingten laste van den verhuurder zou zijn en verminderd met hetbedrag of de geldswaarde van hetgeen ten gevolge van beding tenlaste van den verhuurder is, doch zonder dat beding ten lastevan den huurder zou zijn.ARTIKEL 121. De huurprijzen van gebouwen, gelegen in nader door Onsaan te wijzen gemeenten, welke voorkomen in huurovereenkomsten,loopende op den dag, waarop ingevolge artikel 18, lid i, de huur-verlagingen ingaan, worden teruggebracht tot 80 pet. van dehuurwaarde, die zij zouden hebben, gerekend naar het peil derhuurprijzen op i Januari 1931. Overeenkomsten van huur enverhuur van een gebouw, waarop deze wet toepasselijk is, ge-sloten na den dag, waarop ingevolge artikel 18, lid i, de huur-verlagingen ingaan, mogen niet worden aangegaan tegen eenhuurprijs, welke hooger is dan 80 pet. van evengenoemde huur-waarde.2. Als huurwaarde van i Januari 1931 wordt aangenomen hetbedrag van den op dat tijdstip gegolden hebbenden huurprijs.Echter kan tot den inspecteur van de directe belastingen, in wiensdienstkring het gebouw is gelegen, een verzoek worden gerichteen andere huurwaarde vast te stellen, op grond, dat de opI Januari 1931 gegolden hebbende huurprijs niet een juistenmaatstaf voor de in lid i van dit artikel bedoelde huurwaarde op-levert. Het daartoe strekkend verzoek moet, voor wat betreftloopende huurovereenkomsten, worden ingediend door denhuurder of den verhuurder van het gebouw of door beiden ge-zamenlijk, voordat ingevolge artikel 18, lid i, de huurverlagingvoor dat gebouw is ingegaan en, voor wat betreft nieuw te sluitenhuurovereenkomsten, worden ingediend door den verhuurder,voordat de huurovereenkomst is tot stand gekomen.3. Is de bepaling van de huurwaarde van i Januari 1931overeenkomstig den in het vorig lid vervatten regel niet mogelijk,dan stelt op verzoek van den huurder of den verhuurder of vanbeiden gezamenlijk de in lid 2 van dit artikel genoemde inspecteurdie huurwaarde vast. Evenbedoeld verzoek kan eveneens wordengedaan door een persoon, die voornemens is zijn gebouw te ver-huren.ARTIKEL 131. Indien in eene overeenkomst van huur en verhuur betref-fende een gebouw, medebegrepen is de huur en verhuur vanandere zaken, dan bedoeld zijn in artikel 11, onder b, splitst,voorzoover zulks noodzakelijk is voor de richtige toepassing vanartikel 12, lid 2 en lid 3, de in dat artikel genoemde inspecteur opverzoek van den verhuurder den huurprijs naar redelijkheid.2. Indien, in een geval als in het vorig lid voorzien, de huurwordt verlaagd tot 80 pet. van den op i Januari 1931 gegoldenhebbenden huurprijs, kan de verhuurder van het gebouw, voorwat betreft loopende huurovereenkomsten, voordat ingevolgeartikel 18, lid i, de huurverlaging voor dat gebouw is ingegaan envoor wat betreft nieuw te sluiten huurovereenkomsten, voordatde huurovereenkomst is tot stand gekomen, den inspecteur ver-zoeken den huurprijs, op overeenkomstige wijze als in het voriglid bedoeld, naar redelijkheid te splitsen.ARTIKEL 14I. leder der partijen bij eene huurovereenkomst of partijengezamenlijk, zoomede een persoon, die voornemens is als ver-huurder eene huurovereenkomst aan te gaan ten aanzien van eengebouw voor hetwelk voor het belastingjaar 1931 personeelebelasting is geheven, kunnen zich tot den in artikel 12, lid 3,bedoelden inspecteur wenden met verzoek om inlichtingen aan-gaande den op i Januari 1931 gegolden hebbenden huurprijs.De inlichtingen worden schriftelijk verstrekt.ARTIKEL 151. De inspecteur geeft aan verzoeken, bedoeld in artikel 12,lid 2 en lid 3, artikel 13, lid 2, en artikel 14 geen gevolg, dannadat een recht van / i.- ten kantore van den ontvanger derdirecte belastingen is betaald.2. leder verzoek moet den naam en het adres van de weder-partij bij de loopende huurovereenkomst behelzen.3. De inspecteur geeft van bij hem ingevolge artikel 12, lid2, of artikel 13, lid 2, ingekomen verzoeken kennis aan de weder-partij.4. De inspecteur deelt zijne beslissing, gegeven op in artikel12, lid 2 en lid 3, of artikel 13, lid i en lid 2, bedoelde verzoeken,schriftelijk mede aan den huurder en den verhuurder, met dienverstande dat, indien zijne beslissing betreft nog te sluiten huur-overeenkomsten, deze slechts aan den toekomstigen verhuurderwordt medegedeeld.ARTIKEL 161. Van de beslissingen van den inspecteur, bedoeld bij artikel15, lid 4, kan zoowel de huurder als de verhuurder als de persoon,die een beslissing heeft gekregen ten aanzien van een gebouw,hetwelk hij voornemens is te verhuren, gedurende veertien dagenna de dagteekening der mededeeling, bij verzoekschrift in beroepkomen bij den kantonrechter, birmen wiens ressort het gebouwis gelegen.2. De kantonrechter behandelt en beslist de bij hem aan-gebrachte zaken zoo spoedig mogelijk, na beide partijen bij dehuurovereenkomst, onderscheidenlijk den toekomstigen ver-huurder te hebben gehoord, althans behoorlijk te hebben opge-roepen, en het advies van den inspecteur te hebben ingewonnen.3. De kantonrechter deelt beiden partijen bij de huurover-eenkomst, onderscheidenlijk den toekomstigen verhuurder zijnmet redenen omkleede beslissing schriftelijk mede.4. Tegen zijne beslissing is geen rechtsmiddel toegelaten,behoudens cassatie in het belang der wet.ARTIKEL 171. De kantonrechter is bevoegd bij de toepassing van dezewet zoodanige personen op te roepen en al of niet na beeediging,als getuige of deskundige te hooren als hij te zijner voorlichtingnoodig acht. Die personen zijn verplicht te verschijnen en degevorderde voorlichting te geven. Zij worden opgeroepen bijaangeteekenden brief. Aan de verschenen personen wordt ver-goeding toegekend op den voet van het tarief van gerechtskostenin strafzaken. Hun verhoor Jieeft plaats in tegenwoordigheid,althans na oproeping van partijen bij de huurovereenkomst, onder-scheidenlijk den toekomstigen verhuurder.2. Ter zake van de werkzaamheden des kantonrechters inge-volge deze wet worden aan belanghebbenden geen kosten inrekening gebracht; echter kan de kantonrechter, indien hij vanoordeel is, dat zijne tusschenkomst noodeloos is ingeroepen, departij, die dit deed, veroordeelen in de kosten van het gedingtot een bedrag van ten hoogste /10.ARTIKEL 181. De verlaging van den huurprijs, welke voorkomt in loopendeovereenkomsten ten aanzien van gebouwen, welke gelegen zijnin een gemeente, welke is aangewezen bij besluit, gaat in 2 maandenna den dag van de inwerkingtreding van dat besluit.2. In de gevallen, waarin de huurder ingevolge artikel 12,lid 2, den inspecteur verzoekt de huurwaarde vast te stellen, zaleerstgenoemde echter verplicht zijn 80 pet. van den op i Januari1931 gegolden hebbenden huurprijs te betalen, totdat de huurprijsonherroepelijk vaststaat. In alle andere gevallen, waarin de huur-waarde door den inspecteur moet worden vastgesteld of waarinde op I Januari 1931 gegolden hebbende huurprijs door dezenmoet worden opgegeven, zal de huurder verplicht zijn den bij dehuurovereenkomst bedongen huurprijs te betalen, totdat dehuurprijs onherroepelijk vaststaat, onderscheidenlijk door deninspecteur is opgegeven. Hetgeen blijkt te veel te zijn betaaldsedert den dag, waarop ingevolge lid i van dit artikel de huur-verlagingen zijn ingegaan, zal ter keuze van den huurder in min-dering worden gebracht van de volgende huurtermijnen of op eenandere wijze worden terugbetaald.3. De huurprijs in de oorspronkelijke overeenkomst wordtgeacht te zijn bepaald op het bedrag tot hetwelk de huurprijsingevolge deze wet is teruggebracht.ARTIKEL 19De artikelen 11 tot en rnet 18 van deze wet zijn niet van toe-passing ten aanzien van:a. woningen, welke krachtens publiekrechtelijke regeling ofkrachtens een door Onzen Minister van Waterstaat goedgekeurdarbeidsreglement. ter beschikking worden gesteld;b. woningen, als bedoeld zijn in art. 11, ? i der wet op dePersoneele Belasting 1896;c. woningen, welke tegen geen andere prestatie dan hetverrichten van arbeid ten gebruike worden afgestaan;d. woningen, als bedoeld zijn in artikel la van de Crisis-pachtwet 1932;e. woningen, gebouwd met geldelijken steun, krachtens deWoningwet verleend.Slot- en overgangsbepalingen.ARTIKEL 201. Deze wet treedt in werking op een nader door 0ns te bepalendatum.2. Deze wet kan worden aangehaald als Wet tot verlagingvan vaste lasten 1935.ARTIKEL 21Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuurte regelen, wat verder noodig is voor de uitvoering van deze wet.ARTIKEL 221. Partijen kunnen zich niet beroepen op een beding, waarbijeenige bij deze wet aan den huurder of erfpachter toegekendebevoegdheid zou worden uitgesloten of beperkt, ook niet, wanneerzoodanig beding is tot stand gekomen voor de inwerkingtredingdezer wet.2. Nietig is elk beding, waarbij de verhuurder of de grond-eigenaar, een hoogeren huurprijs, onderscheidenlijk een hoogereerfpacht, onder welken naam of in welken vorm ook bedingt,dan volgens deze wet verschuldigd is. Nietig is ook elk beding,waarbij de hypothekaire schuldeischer een hoogere rente ofaflossing onder welken naam of in welken vorm ook bedingt,tenzij zulke bedingen voor i Juli 1935 gebruikelijk waren,ARTIKEL 23Zoodra de omstandigheden toepassing van deze wet niet meernoodzakelijk maken, doch in ieder geval voor i Januari 1938,zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet worden gedaan,waarbij hare intrekking, zoomede hetgeen alsdan ter zake verdernoodig zal blijken, wordt geregeld.MEMORIE VAN TOELICHTINGALGEMEEN GEDEELTEIn de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van wet totverlaging van de openbare uitgaven heeft de Regeering uiteen-gezet, waarom het noodzakelijk is, dat de uitgaven der publiekehuishouding in overeenstemming worden gebracht met hetverminderd volksinkomen. Dit is niet alleen noodig om budge-taire moeilijkheden met alle gevolgen van dien te voorkomen,doch ook om den ongunstigen invloed, die van een te hoog opge-voerd peil der publieke uitgaven op het geheele economischleven pleegt uit te gaan, op te heffen.De Regeering heeft daarbij aanstonds doen uitkomen, dat hetvolstrekt niet voldoende zou zijn, indien deze aanpassing alleenplaats greep op het terrein van het overheidshuishouden. Ookop het terrein daar buiten is die aanpassing volstrekt noodzake-lijk. Het bewerkstelligen eener aanpassing is in de eerste plaatsde taak van hen, die daarbij rechtstreeks zijn betrokken. Daar-om was de aanpassing op het terrein der overheidshuishoudingde primaire taak van de Overheid, al haa zij zich daarnaast afte vragen, of door haar het een en ander zou kunnen wordenverricht om de aanpassing op het terrein der maatschappelijkeverhoudingen te bevorderen. Meermalen werd er daarbij opgewezen, dat het bevorderen eener geleidelijke aanpassing maat-regelen met zich moet brengen van zeer verschillenden aard.Soms moet de Overheid remmend optreden als zonder haaringrijpen de aanpassing te snel zou gaan. Een andere maal zalzij moeten stimuleeren, omdat anders de zaak zich in al te tragengang zou voltrekken. Bij dit alles heeft zij er zich steeds reken-schap van te geven, dat juist, omdat zij hier staat voor het uit-gebreide terrein van maatschappelijke verhoudingen van denmeest onderscheiden en den meest ingewikkelden aard, hethaar plicht is zorgvuldig te overwegen, welke gevolgen een in-grijpen harerzijds zal kunnen hebben, opdat voorkomen worde,dat door dit ingrijpen grooter kwaad zal worden aangericht.Deze overwegingen moet zij vooral laten gelden, waar zij staattegenover het probleem, dat men tegenwoordig dat van de vastelasten pleegt te noemen. Het is niet zoo heel eenvoudig vast testellen, wat men in het algemeen onder deze vaste lasten ver-staat. De ondergeteekenden gelooven echter niet zoover mis tetasten, indien zij als hun meening uitspreken, dat men vooralbedoelt kapitaallasten en door de Overheid zelve opgelegdelasten, die voor het intreden van den crisistoestand in overeen-stemming waren met de rentabiliteit van de bedrijven en dewaarde van de eigendommen, waarop deze lasten rusten. Doorde sterke vermindering van die rentabiliteit en die waarde zijndeze lasten, reeds waar zij onveranderd bleven, een veel zwaar-deren druk gaan uitoefenen. In het bijzonder op het stuk deroverheidslasten heeft het echter hier en daar moeten voorko-men, dat in verband met den toestand van de publieke financiende lasten zelfs moesten worden verzwaard. Het vraagstuk dervaste lasten is daarom mede een vraagstuk van beperking deroverheidsuitgaven;naar mate deze meer mogelijk zal zijn, zullen deoverheidslasten kunnen worden verminderd. Hier blijft de Over-heid zich zuiver op haar eigen terrein bewegen en behoeft voorschadelijke gevolgen van haar politiek geen vrees te bestaan.Veel moeilijker is de zaak van de vaste lasten, die niet zijnopgelegd door de Overheid, doch die voortspruiten uit de privaterechtsverhoudingen. Een verlaging van deze vaste lasten bijde wet beteekent immers een wettelijk ingrijpen in burgerrech-telijke verhoudingen. In de Memorie van Toelichting op hetontwerp van de Crisislandbouwhypotheekwet 1935, had deRegeering reeds gelegenheid er op te wijzen, dat een dergelijkingrijpen in de tegenwoordige tijdsomstandigheden onvermij-delijk kan zijn, waar het gaat om contracten met een meer duur-zame besteraming. Deze contracten moeten thans worden uit-gevoerd onder geheel andere omstandigheden dan die, onderwelke zij werden gesloten. Het brengen van wijziging in diecontracten, op de wijze als ook in het onderhavige ontwerp ge-schiedt, is te beschouwen als een verdere toepassing van hetbeginsel, dat aan artikel 1374 Burgerlijk Wetboek ten grondslag ligt.Laatstgenoemd artikel toch bepaalt zich er toe den regel testellen, dat bij de uitvoering van overeenkomsten de goede trouwmoet worden betracht.Het onderhavig wetsontwerp nu -- gelijk trouwens reedsde Crisispachtwet en de evengenoemde Crisislandbouwhypo-theekwet 1935 voordien -- gaat een stap verder en grijpt in inovereenkomsten, omdat de instandhouding van de onder ganschandere omstandigheden gesloten overeenkomsten zou zijn instrijd met de redelijkheid en billijkheid.Bij maatregelen als de onderhavige, die -- mils met beleiden op het juiste oogenblik genomen -- van een groote en goedebeteekenis kunnen zijn, komt het er echter vooral op aan hetjuiste oogenblik te kiezen. WiUen schadelijke gevolgen uitblijven,dan moet de publieke opinie voor den maatregel rijp zijn. Gaatde Overheid te vroeg op dit terrein ingrijpen, dan kunnen gemak-kelijk gevolgen intreden, die erger zijn dan de kwaal, die menmet het gekozen middel wenscht te bestrijden. Om dezelfdereden kan men hier niet een algemeenen maatregel nemen, uniformwerkende over de geheele linie. Men heeft terdege te onder-scheiden tusschen de verschillende soorten van rechtsverhou-dingen, somtijds zelfs tusschen de verschillende individueelegevallen en men heeft voorts zijn maatregelen zoo te kiezen, datzij zich zooveel mogelijk aansluiten bij het bestaande rechtsstelsel.Van dit beginsel uitgaande heeft de wetgever in de afgeloopenjaren reeds onderscheidene maatregelen getroffen. In dit verbandkan gewezen worden op de wettelijke regelingen betreffende deobligatieleeningen buiten trustverband en de mogelijkheid vanakkoord buiten faillissement. Elk op hun wijze hebben dezemaatregelen de strekking om het individueele bedrijf of denindividueelen schuldenaar die te zwaar onder den last zijnervaste verplichtingen gebukt gaat, de gelegenheid te geven zichweder op te richten. Deze maatregelen hebben reeds de moge-lijkheid van zekere verlichting geboden. Het is niet onmogelijk,dat zij voor het beoogde doel nog niet voldoende zullen blijkenen de Regeering zal niet aarzelen, indien dit het geval blijkt, tendezen verdere stappen te doen.Een bijzondere plaats onder de vaste lasten nemen de lasten in,op onroerende goederen drukkende, die den eigenaar van dit on-roerend goed in economischen zin verplichten een gedeelte van deopbrengst af te staan aan hem, die den eigenaar destijds hetnoodige geld heeft geleend, om zich dat onroerend goed te kun-nen verschaffen. Dat bij het treffen van maatregelen op dit ter-rein voorzichtigheid plicht is, spreekt alweder vanzelf. Onbe-kookt ingrijpen zou hier gemakkehjk kunnen leiden tot een ver-nietiging van het hypothekair crediet, met alle gevolgen vandien. Met betrekking tot deze hypothekaire lasten is er een nietonbelangrijk verschil in de positie van de Overheid tegenover delandelijke eigendojnmen en het overig onroerend bezit. Ten aan-zien van de landelijke eigendommen staat de zaak -- het werdreeds opgemerkt in de Memorie van Toelichting bij het ontwerpder Crisislandbouwhypotheekwet -- zoo, dat de Overheid doorhaar steunmaatregelen bewerkt, dat wegens landelijke eigen-dommen nog hypotheekrente of pacht kan worden betaald intal van gevallen, waarin dit, had de Overheid geen steunmaat-regelen genomen, onmogelijk zou zijn. Dit rechtvaardigt, datde Overheid op dit terrein maatregelen treft, opdat de land-bouwsteun, bedoeld om het landbouwbedrijf in stand te houden,zijn doel niet voorbij schiet door een onevenredige bijdrage teverzekeren aan personen, die dit bedrijf niet uitoefenen.Anders staat het met de hypothekaire lasten voor het overigonroerend bezit, kort samen te vatten als het huizenbezit. Vansteun door de Overheid is hier geen sprake. Een verlichtingder lasten is echter ook hier onvermijdelijk. De Regeering meentdeze te kunnen verkrijgen, zonder werkelijke gevaren voor hethypothekair crediet in het leven te roepen, indien zij de rente,die de hypothekaire crediteur ontvangt, in het algemeen terug-brengt tot vi^at de rente van onze Staatspapieren is geworden.Die rente is niet volstrekt stabiel, zij gaat op en neer met denkoers van onze Staatsschuld, welke laatste uiteraard afhankelijkis van zekere fluctuaties op de geldmarkt, doch de Regeeringmeent niet zoover mis te tasten, indien zij het percentage van 4neemt als het rustpunt, waaromheen thans die rente schoramelt.Wanneer zij dus de rente, die de belegger op hypothekair credietontvangt op 4 pet. stelt, dan brengt zij dien belegger in het alge-meen in dezelfde omstandigheid, waarin hij verkeert, die inNederlandsche Staatspapieren belegd heeft. Deze maatregel isZeker niet zoo ingrijpend, dat daarvan verstoring van het hypothe-kair crediet behoeft te worden gevreesd.Men heeft hierbij in het oog te vatten, dat hypothekair credietin economischen zin gegeven wordt in tweeerlei vorm. Er wordtcrediet gegeven in den vorm van een rechtstreeksche hypothekairegeldleening en er wordt crediet gegeven in den vorm van beleg-ging in pandbrieven. De pandbrief moge in juridischen zin geenrechtstreeksch verhaal geven op het onderpand, in economischenzin vertoont hij overeenkomst mat de rechtstreeksche hypothekairegeldleening. Daarbij is in het algemeen de toestand deze, dat derente van de rechtstreeksche hypothekaire leening eenigszinshooger ligt dan die van den pandbrief. Aan dit verschil zal bijhet treffen der bij dit ontwerp beoogde maatregelen de handmoeten worden gehouden, hetgeen beteekent dat de rente derpandbrieven zal moeten worden gesteld op 4 pet., terwijl de rentevan de rechtstreeksche hypothekiire leening lets hooger zal moetenworden bepaald en wel zooveel hooger als het normale verschiltusschen de pandbriefrente en de rente van de hypothekaireleening, dat onze hypotheekbanken in acht plegen te nemen enwelk verschil in het ontwerp op 3/4 pet. is gesteld.De ondergeteekenden zien niet voorbij, dat men voor zooge-naamde tweede en verdere hypotheken met het oog op het daar-aan verbonden risico een hoogere rente pleegt te bedingen.Het vastleggen van een dergelijke hoogere rente is echter indit ontwerp niet geschied. Alle hypothekaire leeningen -- metuitzondering van de een geheel ander karakter dragende zoo-genaamde crediethypotheken -- worden teruggebracht tot derente van 4'''4pct. Daarvoor pleiten verschillende motieven. Wilmen de lasten op het huizenbezit inderdaad verminderen, danmoet men ook de tweede hypotheken, die veelal een veel zwaar-deren druk uitoefenen dan de eerste wel in de regeling betrekken.Bovendien is het niet doenlijk een goede grens te trekken tusschende eerste en de verdere hypotheken. Juridisch is de grens tusschenbeide scherp genoeg. Economisch echter kan de tweede hypotheek,die gerangschikt is achter een eerste hypotheek van een zeer laagbedrag, zeer goed het karakter eener eerste hypotheek dragen.Voor wie de vraag mochten opwerpen, of de Regeering meentte kunnen volstaan met de hier voorgeschreven renteverminde-ring en of zij niet meent, dat nadere maatregelen moeten wordengetroffeu om hen, die aldus minder rente zullen ontvangen vanop hen rustende verplichtingen te ontheffen, merken de onder-geteekenden op, dat hun het treffen van maatregelen hier voor-alsnog niet noodzakelijk voorkomt. Hoofdgevolg van het ont-werp zal zijn, dat de beleggers in hypothekair crediet in dezelfdepositie komen te verkeeren als zij, die in de afgeloopen jaren hunNederlandsche Staatspapieren hebben geconverteerd. Aangenomenmig worden, dat zoo goed als men zich op de gevolgen van dezeconversie heeft weten in te stellen, dit evenzeer mogelijk zal zijnmet de rentevermindering, die door dit ontwerp zal wordenvoorgeschreven. Natuurlijk zullen hier en daar wel eenige moeilijk-heden rijzen, doch deze zijn bij de onderhavige materie nooitgeheel te voorkomen.De hypothekiire debiteur kan behalve door de verplichtingtot rentebetaling ook te zwaar gedrukt worden door de verplich-ting tot jaarlijksche aflossing op de hoofdsom. Het ontwerpopent de gelegenheid om in de gevallen, waarin daaraan be-hoefte bestaat, die verplichte aflossing te verminderen tot i pet.van de hoofdsom per jaar.Het ontwerp baseert zich op de vermindering der jaarlijkscheverplichtingen in zake rente en aflossing en laat de hoofdsomongem^eid, De druk, dien de debiteur voelt, is toch die vande jaarlijksche rente en aflossing; wordt deze druk verminderd,dan is voorshsnds verlichting verkregen. Dit is mede de reden,waarom aan het wetsontwerp een tijdelijk karakter wordt ge-geven. Zouden immers de omstandigheden zoo veranderen, datde druk der oude leeningen niet meer als hinderlijk zou wordengevoeld, of dat de mogelijkheid zou kamen te bestaan om metaflossing der oude leeningen nieuwe op billijker voorwaarden tesluiten, dan zou aan den getroffen tijdelijken maatregel wedereen einde kunnen worden gemaakt.Behalve het vraagstuk der hypothekaire lasten wordt in hetontwerp betrokken dat van den erfpachtscanon. Economischdraagt het recht van den erfpachtsheer in vele opzichten het-zelfde karakter als het recht van hypotheek. Hij, die grond inerfpacht ontvangt, verkeert in soortgelijke positie sis een kooper,die de geheele koopsom aan zijn verkooper schuldig blijft en hemdaarvoor een jaarlijksche rente betaalt. Dezelfde motieven, diedringen tot een vermindering van de jaarlijksche lasten bijhypothekaire leeningen, dringen daarom tot een verminderingvan den erfpachtscanon. Als maatstaf voor die verminderingkiest het ontwerp een canon, die ligt op een niveau, dat zich 20 pet.beneden het niveau van 1931 bevindt. Dit percentage van 20 isgekozen, omdat het in het algemeen weergeeft de verminderingvan den rentestand sedert laatstgemeld jaar. Canons, berekendin 1931 naar een rentestand van 5 pet., worden aldus her-rekend naar een rente van 4 pet. Ook deze maatregel is bedoeldals tijdelijk. De loop der omstandigheden zal moeten uitwijzen,hoe lang hij zal moeten blijven gehandhaafd.Het ontwerp betrekt in zijn regeling ook de materie der huren.Over het algemeen zijn de huren reeds zeer belangrijk gedaald.Voor vele woningen ligt het huurniveau reeds aanzienlijk lagerdan 80 pet. van het niveau van 1931. Niet voor alle woningen isdit echter het geval. Daarbij doet zich de omstandigheid voor,dat de huurdaling in een aantal gemeenten het minst ver heeftdoorgewerkt in de woningen van lage huurprijzen, die wordenbewoond door de minst draagkrachtige groepen der bevolking.Dit heeft voor het aanpassingsproces een zeer nadeelig gevolg,omdat verlichting van kosten van levensonderhoud wellicht voorniemand 200 noodzakelijk is als voor hen, wier inkomsten hetgeringst zijn. De Regeering heeft daarom gemeend dit procesvan huurdaling te moeten bevorderen door voor te schrijven, datde huren niet zullen mogen liggen boven 80 pet. van het niveauvan 1931. Deze maatregel zal alleen behoeven te worden toe-gepast in die gemeenten, waarin daarvoor aanleiding bestaat.Er zijn talrijke gemeenten, waarvoor hij niet noodig is, omdatde huurdaling zich over de geheele lijn voldoende heeft voltrok-ken. Er zijn er ook, waar hij achterwege kan blijven, omdat hethuurniveau van 1931, vergeleken met de huren uit een vroegertijdperk -- b.v. met de jaren voor den oorlog -- volstrekt nietabnormaal hoog mag worden genoemd.Tot zoover, wat de voorschriften van het ontwerp betreft,die betrekking hebben op de lasten, die voortspruiten uit eenprivaatrechtelijke rechtsverhouding. Daarnaast wijdt het ont-werp zijn aandacht aan de publieke lasten. Tot deze lasten be-hooren vooral die, welke opgelegd worden door de gemeente-besturen. De Rijksbelastingheffer heeft in het algemeen de zake-lijke lasten op het onroerend goed niet verzwaard. De grond-belasting , die overigens voor 3/4 gedeelte wordt geheven tenbate van de gemeentebesturen, wordt nog steeds geheven naarnormen, lang voor den oorlog vastgesteld, en is, voor zoover het5Rijk aangaat, niet anders verhoogd dan met de 20 opcenten,die -- thans alleen nog van de gebouwde eigendommen geheven --in 1914 werden ingevoerd voor het Leeningfonds. Veel zwaar-der is de druk der gemeentelijke lasten in den vorm van ver-hoogde opcenten op de grondbelasting, straatgeld, assurantie-belasting, precario en dergelijke. Verlaging van deze lasten hangtten nauwste samen met de financieele positie der betrokkengemeente. De wetgever kan haar daarom niet dwingend over degeheele lijn gaan voorschrijven. Hier zal ieder geval afzonderlijkonder het oog zijn te zien. Ten einde de gemeentebesturen teverplichten aan dit vraagstuk hun aandacht te schenken, bepaalthet ontwerp, dat de desbetreffende verordeningen met ingangvan het eerstvolgend belastingjaar zullen komen te vervallen.De gemeenten zullen die verordeningen dus opnieuw moetenvaststellen. Zij zullen die vaststelling ongewijzigd kunnen doenplaats hebben, indien zij meenen, dat vermindering dezer lastenin hun gemeente niet noodig is, of dat de financieele positie diebelet. Het goedkeuringsrecht der Kroon opent dan de gelegen-heid, om wanneer zulks de Regeering wenschelijk mocht vor-komen, met de betrokken gemeenten in overleg te treden overde vraag, of ,en zoo ja, welke wijzigingen hier kunnen worden aan-gebracht. Uiteraard zal bij een dergelijk overleg, vs^aarin vanzelf-sprekend 00k het College van Gedeputeerde Staten zal worden be-trokken, mede aandacht moeten worden gewijd aan de finan-cieele consequenties, die aan wijziging voor de betrokken ge-meente zullen zijn verbonden.ARTIKELEN? I. Van verlaging van hypotheekrente, zoomede van wijzigingin de verplichtingen tot overeengekomen periodieke aflossing.ARTIKEL IHierboven in het algemeen gedeelte der toelichting is reedsuiteengezet, dat en waarom bij deze wet de rente van hypotheken(zoowel de eerste als die van lageren rang) verlaagd wordt tothet percentage van 4'/4pct. Dit rentepencentage, gelijk reeds werdopgemerkt, werd gekozen ten einde de grondcredietinstellingen,wier schuldbrieven overeenkomstig art. 4 door een algemeenewettelijke conversie tot het 4 pet. type worden teruggebracht, eenvoldoende marge voor de uitoefening van haar bedrijf te laten.De rentevoet wordt ,,teruggebracht" tot 4V4 pct., d.w.Z. eenrente, bij overeenkomst gesteld op meer dan 4^/4 pet., wordt ver-vangen door een van 4^/4 pct. Een bij overeenkomst bedongenlagere rente blijft uiteraard ongewijzigd.De Regeering is van meening, dat de terugbrenging vari af-lossing moet beperkt blijven tot die gevallen, waarin de debiteurdie verlichting bepaaldelijk behoeft. Is hij, hetzij omdat de exploi-tatie van het verbonden goed zulks nog toelaat, hetzij om redenenvan persoonlijke gegoedheid in staat de overeengekomen aflossingte betalen, dan is het gewenscht dat hij dit blijft doen. De kanton-reehter kan echter bij de verlaging van aflossing nooit gaan onderI pct. van de oorspronkelijke hoofdsom.ARTIKEL 3Door het sub a bepaalde worden aan de werking dezer wetonttrokken de door hypotheek gedekte credieten, verleend doorbankinstellingen, tot wier bedrijf het verleenen van zoodanigecredieten voor i Juli 1935 behoorde. Waar de rente dezer credie-ten afhankelijk is van het varieerend disconto van de Nederland-sche Bank, is het practisch onmogelijk genoemde eredietinstel-lingen te binden aan een vast rentepercentage.Ad b. De vorderingen welker onderpand bestaat in landelijkeigendom als genoemd in de Crisis-Landbouwhypotheekwet i935>vinden hare eigen regeling in genoemde wet.? 2. Van wijzigingen in den rentevoet en voorwaarden van obli-gatieleeningen, uitgegeven door grondcredietinstellingen.ARTIKELEN 4 EN 5De wet geeft de bevoegdheid op bij algemeenen maatregelvan bestuur gelijk te stellen instellingen de bepalingen van deartikelen 4 en 5 van toepassing te verklaren.Voor de verdere toelichting op deze artikelen moge wordenverwezen naar het algemeen gedeelte der Toelichting.? 3. Van verlaging van erfpachtscanon.ARTIKELEN 6 EN 7Teneinde als erfpachter verlaging van canon deelachtig teworden is de vervuUing van twee voorwaarden vereischt. Teneerste moet de zich op den erfpachtsgrond bevindende opstalbestaan in een gebouw als bedoeld in art. ii, sub b. En voortsmoet de grond gelegen zijn in een bepaalde bij Koninklijk besluitaangewezen gemeente.Voor de verdere toelichting zij ook te dezen verwezen naar hetalgemeen gedeelte der toelichting.? 4. Van verlaging van uit wettelijke voorschriften voortvloeiendelasten, welke drukken op de exploitatie van onroerende goederen.ARTIKELEN 8, 9 EN 10Met artikel 8 wordt beoogd de gemeentebesturen te nood-zaken bedoelde zakelijke belastingen opnieuw te overwegen,opdat daarbij met het doel van dit wetsontwerp zooveel moge-lijk rekening kan worden gehouden. De gemeentebesturen kun-nen zorgen, dat tijdig de opnieuw vastgestelde verordeningenter Koninklijke goedkeuring zijn ingezonden.In de wettelijke regelen betreffende de gemeentelijke belas-tingen is aan de heffing van opcenten op de grondbelasting voor-rang toegekend boven de heffing van opcenten op de personeelebelasting en op de gemeentefondsbelasting.Artikel 2B5 der Gemeentewet houdt te dien aanzien in, datopcenten op de personeele belasting boven het bedrag vantachtig eerst mogen worden geheven, indien de opcenten op degrondbelasting tot het maximum, bedoeld in artikel 278, -- teweten tachtig voor de gebouwde en twintig voor de ongebouwdeeigendommen -- zijn opgevoerd.Artikel 283 dier wet bepaalt, dat het getal der opcenten opde gemeentefondsbelasting voor geen aanslag hooger mag zijndan het getal opcenten, dat in de gemeente geheven wordt opde hoofdsom van de grondbelasting op de gebouwde eigen-dommen.Het verband is, zooals in 1929 door den toenmaligen Ministervan Financien bij de beraadslaging in de Tweede Kamer over hetontwerp van wet tot herziening van de financieele verhoudingtusschen het Rijk en de gemeenten ten aanzien van de rangordetusschen opcenten op de grondbelasting en op de gemeentefonds-belasting werd opgemerkt, opzettelijk gelegd, teneinde het zake-lijk element in de gemeentelijke belastingheffing meer dan totdusverre naar voren te brengen, d. w. z. haar meer te doen aan-sluiten aan de vaste outillage der gemeente.Er is thans, nu zich omstandigheden voordoen, welke hetnood-zakelijk maken, dat door de Overheid bijzondere maatregelenworden genomen ter verlaging van de vaste lasten, alle aan-leiding het verband tusschen de grondbelasting eenerzijds ende personeele en fondsbelasting anderzijds tijdelijk weg te nemen.Als gevolg hiervan zal voor vele gemeenten de gelegenheid ont-staan een verlaging van de opcenten op de grondbelasting tecompenseeren met een verhooging van de personeele belastingof van de opcenten op de gemeentefondsbelasting.De wijziging, welke artikel 6 van de wet van 4 Maart 1935,houdende voorzieningen terzake van gemeentelijke kosten vanwerkloosheidszorg {Staatsblad n". 76) voor de jaren 1935 en1936 in artikel 283 der Gemeentewet heeft aangebracht, maaktehet noodig naast een wijziging van de betrokken artikelen derGemeentewet ook een wijziging in dit wetsartikel voor te stellen.? 5. Van huurverlaging.ARTIKEL 12Artikel 12 bevat het beginsel, dat in huurovereenkomsten,loopende op den dag, waarop de huurverlagingen overeenkomstigart. 18, lid I, zijn ingegaan, in bij K.B. aan te wijzen gemeenten,de huurprijzen van gebouwen worden verlaagd tot 80 pct. vande huurwaarde, welke die gebouwen zouden hebben, gerekendnaar het peil van de huurprijzen op i Januari 1931 en dat nadat tijdstip te sluiten overeenkomsten niet tegen een hoogerenhuurprijs mogen worden aangegaan.In lid 2 en lid 3 wordt nader uitgewerkt, op welke wijze dehuurwaarde van i Januari 1931 wordt berekend. Voorgesteldwordt de regel, dat de op i Januari 1931 in het concrete gevalbetaalde huurprijs aangemerkt wordt als de huurwaarde vanI Januari 1931. Zelfs indien partijen in onderling overleg eenhuurprijs hooger dan 80 pct. van den huurprijs 1931 vaststellen,kan de huurder, met toepassing van art. 22, lid 2, te alien tijdede nietigheid van het beding voor het meerdere dan bedoelde80 pct. inroepen.Intusschen gelden op bovengenoemden regel twee uitzonde-ringen. In de eerste plaats kan de verhuurder of de huurder zicher op beroepen, dat het huis in zijn tegenwoordigen toestand in1931 een anderen huurprijs zou hebben opgebracht, dan waarvoorhet in feite in 1931 verhuurd is geweest, zoodat de werkelijkgegolden hebbende huurprijs van 1931 een onjuisten maatstafoplevert voor de berekening van het bedrag, hetwelk het ge-bouw had kunnen opleveren, berekend naar het peil der huur-prijzen op i Januari 1931. De verhuurder kan b.v. den werke-lijken huurprijs 1931 als te laag beschouwen, omdat sedert hethuis aanzienhjk is verbeterd, b.v. door aanleg van centrale ver-warming als anderszins. Van den anderen kant kan de huurderde juistheid van den huurprijs 1931 als maatstaf voor de huur-waarde 1931 betwisten, op grond, dat het huis na 1931 in ver-vallen toestand is geraakt. Wil een der partijen, hetzij een nieuweovereenkomst sluiten, hetzij omtrent verlaging in een loopendcontract uit hoofde van verbetering of verslechtering van hetperceel, overeenkomen op een basis afwijkend van 80 pet.van den huurprijs 1931, dan kunnen zij zulks rechtsgeldig doen,mits zij de tusschenkomst van den inspecteur van de directebelastingen inroepen.In de tweede plaats zal de werkelijke huurprijs 1931 niet kunnenworden aangemerkt als huurwaarde 1931, indien vaststelling vanden werkelijken huurprijs 1931 niet mogelijk is, derhalve bij ge-breke van een huurprijs 1931, omdat het gebouw in 1931 niet be-stond of niet verhuurd was, of omdat de huurprijs 1931 niet isvast te stellen, daar noch huurder noch verhuurder genoegzaam.gegevens daarover heeft, noch de inspecteur in staat is, ingevolgcart. 4 daarover inlichtingen te geven, daar het gebouw in 1931niet in de personeele belasting was aangeslagen.In het eerste uitzonderingsgeval kan tot den inspecteur eenverzoek worden gericht om, in afwijking van den werkelijk ge-golden hebbenden huurprijs 1931, de huurwaarde 1931 vast testellen. Dit verzoek moet echter, voor zoover het betreft eenloopende huurovereenkomst (d. i. een overeenkomst geslotenvoor den dag, waarop de huurverlagingen ingaan), worden in-gediend, voordat de huurverlaging intreedt. Gaat de termijnongebruikt voorbij, dan moet dus de verhuurder genoegen nemenmet 80 pet. van den werkelijken huurprijs in 1931. Afwijkendebedingen tusschen partijen onderling zijn nietig; omgekeerdis de huurder, die verzuimd heeft de beslissing van den inspec-teur in te roepen om een huurprijs lager dan 80 pet. van den huur-prijs 1931 vast te stellen, verplicht bedoelde 80 pet. te betalen,met dien verstande, dat een overeenkomst tusschen partijenonderlmg over een lager bedrag in rechte onaantastbaar is. Opden dag, waarop ingevolge art. 18, lid i, in een bepaalde ge-meente de huurverlagingen voor de loopende eontraeten ingaan,staat dus vast, dat automatisch de huurprijzen van alle gebouwen,waarop de wet van toepassing is, zijn verlaagd tot 80 pet. vanden huurprijs 1931, voor zoover die gebouwen op i Januari1931 waren verhuurd tegen een bekenden huurprijs en voor zoo-ver partijen den huurprijs 1931 als ,,juisten maatstaf" hebbenerkend, blijkens het feit, dat zij den hun gegeven termijn om zichop de onjuistheid te beroepen, ongebruikt voorbij hebben latengaan.Verhuurders, die ingevolge art. 12, lid i, j". art. 22, lid 2, bij hetsluiten van een nieuwe overeenkomst, op straffe van nietigheidvoor het meerdere, niet een hoogeren huurprijs mogen vragen dan80 pet. van den werkelijk betaalden huurprijs 1931, kunnen deninspecteur verzoeken een hoogere huurwaarde te bepalen dan denhuurprijs 1931, op grond van de aangebrachte verbeteringen. Indit geval is de termijn van indiening van het verzoek beperktin dien zin, dat het verzoek niet meer kan worden gedaan,wanneer eenmaal de nieuwe huur is tot stand gekomen.M. a. w. door het sluiten van de nieuwe overeenkomst tegen eenhuurprijs van 80 pet. van den huurprijs 1931 is verwerkt hetberoep op het feit, dat laatstgenoemde huurprijs niet kan gel-den als juiste maatstaf voor de huurwaarde 1931. Zulks is 00kalleszins billijk te achten; de verhuurder heeft een huis aan-geboden tegen een bepaalden huurprijs, welke weliswaar lageris dan wat hij met het oog op sedert 1931 aangebrachte ver-beteringen had kunnen vragen, maar waarin hij zijnerzijds blij-kens het aangaan der overeenkomst heeft berust, en welke isaanvaard door den huurder. Deze wet beoogt te voorkomen dathuren op een te hooge basis worden gesloten en bedreigt metnietigheid bedingen, waarbij de verhuurder een hoogeren danden wettelijken huurprijs vordert. Huurprijzen, welke lager zijndan hetgeen volgens de wet mag worden gevorderd laat de wetuiteraard ongemoeid. Den aspirant-huurder is in dit geval nietde bevoegheid gegeven bij den inspecteur te vragen om vast-stelling van een lageren prijs dan 80 pet. van den huurprijs 1931,op grond van aehteruitgang in waarde. Het kwam toch onprac-tisch voor om ieder, die zich aankondigt als aspirant-huurdervan een gebouw, de bevoegdheid te geven den inspecteur teadieeren met een verzoek om vaststelling van de huur van datgebouw op lager dan 80 pet. van den huurprijs, terwijl wellichtachteraf zou blijken, dat de verhuurder of in het geheel nietwilde verhuren of dien bepaalden persoon niet als huurder wenseh-te. En die bevoegheid scheen 00k niet noodig; een aspirant-huurder kan aan den verhuurder vragen, welken prijs hij vooreen bepaald gebouw vraagt. Vindt de aspirant-huurder de ge-vraagde huursom te hoog en stelt de verhuurder prijs erop dienbepaalden persoon als huurder te krijgen, dan kan de verhuurderden inspecteur vragen om vaststelling van een prijs, die de huur-waarde 1931 beter benadert dan de werkelijke huurprijs 1931kan doen. De verhuurder kan dan ter bevrediging van den as-pirant-huurder hem de beslissing van den inspecteur overleggen.De bevoegheid om in een nieuw te sluiten huurovereenkomst eenhuurprijs op te nemen, welke hooger is dan 80 pet. van den huur-prijs 1931 staat, gelijk gezegd, den aspirant-verhuurder opentot het tot stand komen van de nieuwe huur. Dat wil dus zeggen,dat, indien bij een loopende huurovereenkomst is betaald 80pet. van den huurprijs 1931, omdat de verhuurder verzuimdheeft aan te voeren, dat die maatstaf onjuist was, de verhuurderna afloop van de huur een nieuwe overeenkomst met denzelf-den huurder of een anderen huurder kan aangaan tegen een hoogerehuur, indien hij voor het sluiten van die nieuwe overeenkomst detusschenkomst van den inspecteur heeft ingeroepen en dezeheeft beslist, dat inderdaad de verbeterde toestand van het ge-bouw recht geeft op een hoogere huur. Hetzelfde geldt, indienna afloop van een huurovereenkomst verbeteringen door den ver-huurder worden aangebraeht. Ook dan kan de verhuurder, al-vorens een nieuw contract aan te gaan, den inspecteur verzoekente beslissen, dat een hoogere huurprijs dan 80 pet. van de huur-waarde mag worden gevraagd.De tweede uitzondering op den regel, dat als huurwaardewordt aangemerkt de huurprijs 1931, bestrijkt gelijk boven isgezegd, de gevallen, waarin in 1931 het gebouw niet bestond ofniet verhuurd was, of de werkelijke huurprijs 1931 thans nietmeer is vast te stellen. De wet gaat ervan uit, dat de huurprijs,welke voor gebouwen van deze categorie mag worden gevraagdmet object mag zijn voor overleg tusschen partijen, doeh datde huurprijs sleehts vaststaat, indien hij van hoogerhand is vast-gesteld. Beide partijen kunnen het initiatief nemen tot het doenvaststellen van dien huurprijs. Het verzoek daartoe is in dezegevallen aan geen termijn gebonden en zulks onverschillig ofhet betreft loopende, dan wel nieuwe huureontraeten. Gaanpartijen derhalve in onderling overleg tot verlaging over, of latenzij alles bij het oude of sluiten zij onder vigueur van deze weteen meuwe overeenkomst zonder te doen vaststellen, welkehuurprijs voor het gebouw geldt, dan kan te alien tijde alsnogden mspecteur worden verzocht den huurprijs vast te stellen.Intussehen zal de verhuurder, die zijn belang goed begrijpt, welzoo spoedig mogelijk in de onderhavige gevallen de beslissingvan den mspecteur uitlokken. Immers bepaalt hij in onderlingoverleg met zijn huurder of aanstaanden huurder een huurprijsb.v. voor een in 1931 nog niet gebouwd huis, dan loopt hij allekwade kansen. Blijkt het overeengekomen bedrag lager dan hijhad mogen vragen, dan toch kan hij daartegen niet meer op-komen, omdat den verhuurder geen beroep op nietigheid istoegestaan van bedingen, te zijnen ongunste afwijkend van het-geen volgens de wet versehuldigd is. Heeft hij daarentegen eeni-gen tijd een te hooge huurprijs geincasseerd, dan kan dehuurder te alien tijde laten vaststellen, welke huurprijs volgensde wet versehuldigd is en met een beroep op art. 32, lid 2, het te-veel betaalde terugvorderen, zoowel wanneer het betreft hemtoekomende huurverlaging in een loopend contract, als wan-neer de huurder bij het sluiten van een nieuw contract in eente hoogen huurprijs heeft toegestemd. Doch ook voor den huur-der is het van belang, dat vaststelling door den inspecteur vande huurwaarde 1931 zoo spoedig mogelijk gesehiedt. Immers,voor de categorie van gebouwen, waarvoor de huurwaarde 1931door den inspecteur, eventueel met beroep op den kantonreehtermoet worden vastgesteld, bevat artikel 18, lid 2, het voorschriftvoor den huurder, dat hij den overeengekomen huurprijs moetbetalen, totdat onherroepelijk vaststaat wat van hooger handals de versehuldigde verlaagde huurprijs wordt beschouwd.Het slot van artikel 12 bevat de bepaling, dat iemand, die eenhuis te verhuren heeft en die zich wenscht te houden aan hetverbod om een huurovereenkomst aan te gaan tegen een huur-prijs hooger dan 80 pet. van de huurwaarde 1931, zich kanwenden tot den inspecteur, opdat deze vaststelle, wat volgensde wet voor het te verhuren huis als huurprijs mag worden ge-vraagd. De verhuurder, die een huurovereenkomst slult op debasis van de beslissing van den inspecteur is gevrijwaard vooreen later beroep van den huurder, die de nietigheid zou willeninroepen van den overeengekomen huurprijs. Iramers, een be-slissing van den inspecteur, eventueel gecorrigeerd of bevestigddoor den kantonrechter, dat een bepaald huis tegen een zekerbedrag mag worden verhuurd, werkt tegen iederen volgendenhuurder, evenals trouwens een beslissing verkregen tegen eenbepaalden huurder, als zijnde eigenlijk een beslissing over dehuurwaarde 1931 van het huis in quaestie, bindend is tegenoveriederen opvolgenden huurder,ARTIKEL 13Dit artiicel heeft betrekking op gevallen, waarin in de overeen-komst voor een prijs zijn verhuurd een gebouw in den zin vanartikel 11 onder b met b.v. meubilair of met een gebouw, het-welk niet is een gebouw in den zin van artikel 11 onder b.Het eerste lid draagt den inspecteur, wiens tusschenkomstingevolge artikel 12, lid 3, wordt ingeroepen, op, vast te stellen,welk gedeelte van den overeengekomen huurprijs in zijn geheelof -- in de gevallen, waarin overeenkomstig artikel 12, lid 2, deinspecteur te maken krijgt met den werkelijk gegolden hebben-den huurprijs 1931 --, welk gedeelte van den huurprijs igjiin zijn geheel moet worden geacht te zijn de huurprijs voor hetgebouw alleen, De inspecteur past de splitsing slechts toe, indiende verhuurder, in wiens belang de splitsing is, daarom vraagt.Doch ook in de gevallen, waarin vaststaat, dat de huur moetworden teruggebracht tot 80 pet. van den huurprijs 1931, zoo-dat dus overigens de partijen de tusschenkomst van den inspec-teur zouden kunnen ontberen, kan de moeilijkheid van de split-sing de hulp van den inspecteur noodzakelijk maken. Het tweedelid treft eene voorziening voor dat geval. Daar de splitsing vaneen in een som bepaalden huurprijs in tweeen en wel in huur-prijs voor gebouw en huurprijs voor het tegelijk gehuurde, zoo-als gezegd, werkt in het voordeel van den verhuurder, is slechtsaan dezen de bevoegheid gegeven de splitsing te verzoeken.Betreft het geval huurverlaging van een loopend contract, danmoet de splitsing verzocht worden voordat de huurverlagingingaat; wil de verhuurder weten, wat hij bij een nieuw te sluitencontract mag vragen voor een huis met meubilair, hetwelk in1931 voor een prijs verhuurd was, dan moet hij voor het sluitenvan het contract den huurprijs 1931 van het gebouw laten vast-stellen. Laat de verhuurder zulks na, dan is hiervan het gevolg,dat de huurverlaging in'een loopend contract bedraagt 20 pet.van den totalen huurprijs 1931 en dat een nieuw contract tegenniet hoogeren huurprijs dan 80 pet. van den totalen huurprijs1931 mag worden gesloten. Practisch komt dit hierop neer, datde verhuurder, die verzuimt splitsing te vragen, de 20 pet. huur-verlaging voor loopende en nieuwe eontraeten ziet toegepast ookop het meubilair of gebouw, dat voor een prijs is verhuurd methet gebouw in den zin van art. 11 onder b.ARTIKEL 14Is een woning op i Januari 1931 verhuurd geweest, doch zijngenoegzame gegevens omtrent den werkelijken huurprijs bij departijen niet voorhanden, dan kan de huurder of verhuurder oftoekomstige verhuurder den inspecteur vragen hen in te lichtenaangaande den werkeUjken huurprijs 1931. Blijkt die huurprijsuit de den inspecteur ten dienste staande gegevens niet, omdathet perceel in 1931 niet in de personeele belasting was aange-slagen, dan beslist de inspecteur ingevolge art. 12, lid 2, watgeacht moet worden te zijn de huurwaarde 1931 van het betrok-ken perceel.ARTIKEL 15Voor een verzoek ingevolge art. 13, lid i, hetwelk is een onder-deel van een verzoek ingevolge art. 12, lid 2 of lid ^, is niet afzonderlijk een recht van / i.- versehuldigd.Lid 3 draagt den inspecteur op van verzoeken, welke slechtsgedurende een beperkten tijd ontvankelijk zijn (art. 12, lid 3en 13, lid 3), de wederpartij te verwittigen. Zulks is voorge-schreven, opdat de wederpartij zijn rechten of verplichtingenkenne, waarop dergelijke verzoeken van invloed kunnen zijn. Deinspecteur zal uit den aard der zaak de bedoelde kennisgeving metbekwamen spoed verrichten.ARTIKEL 16Van alle beslissingen van den inspecteur staat gedurende 14dagen beroep op den kantonrechter open. Ook toekomstige ver-huurders hebben toegang tot den kantonrechter (vgl. toeliehtingslot ad art. 13).ARTIKEL 18Alle verlagingen in loopende huurcontracten aangaande ge-bouwen, gelegen in een gemeente, welke bij K.B. is aangewezen,gaan in twee maanden, nadat het K.B. is in werking getreden.Zulks is de regel, welken het eerste lid van art. 18 stelt.Intusschen bepaalt het tweede lid, welk bedrag de huurdervoorloopig zal betalen in gevallen, waarin de betalingsverplich-ting om de een of andere reden nog niet vaststaat op den dag,waarop sedert de inwerkingtreding van het K.B. twee maandenzijn verloopen. Hier valt te onderseheiden: Staat de verpliehtingvan een huurder, die opponeert tegen 80 pet. van den werkelijkenhuurprijs 1931, als zijnde dit in verband met den slechten toe-stand van het gebouw te hoog, niet vast op den dag, dat in degemeente, waarin dat gebouw ligt, de huurverlagingen in hetalgemeen ingaan, dan betaalt hij tot nader order 80 pet. van denwerkelijken huurprijs 1931. In alle andere gevallen, waarin nogeen dubium is, op het oogenblik, waarop de huurverlagingen inde gemeente in het algemeen ingaan, betaalt de huurder voor-loopig den eontraetueel vastgestelden huurprijs.Uit een en ander volgt, dat in de gevallen, waarin de beslissin-gen van den inspecteur, al of niet bevestigd of gecorrigeerd doorden kantonrechter, reeds bekend zijn binnen twee maanden na deinwerkingtreding van het K.B. ook voor die gevallen de huur-verlaging eerst ingaat op den dag, welken het eerste lid voor hetingaan van huurverlagingen in het algemeen aanwijst. Vallen debeslissingen later dan twee maanden na het K.B. dan raoetenin de onderscheidene gevallen de in het tweede lid genoemdebedragen voorloopig worden betaald, doch de uiteindelijke be-slissingen hebben terugwerkende kracht.Uit lid 3, evenals art. 3, lid 2, volgt dat, indien derden zichhebben garant gesteld of hebben mede verbonden voor de na-koming van de contraetueele verplichtingen van den debiteur,de verplichtingen van genoemde derden gewijzigd worden metde verplichtingen van den hoofdschuldenaar.ARTIKEL 22Art. 4, lid 3, der Huuropzeggingswet heeft voor dit artikeltot voorbeeld gestrekt, onder toevoeging van de uitdrukkelijkebepaling, dat ook op bedingen voor deze wet, waarbij het gebruikmaken van bij een latere wet gegeven bevoegdheid zou zijn afge-sneden, geen beroep kan worden gedaan.Het tweede lid waarborgt den debiteuren, -- ook dengenen,die overeenkomsten sluiten, na de inwerkingtreding dezer wetvoor zoover deze zgn. nieuwe overeenkomsten onder hare werkingvallen -- dat zij niet meer behoeven te betalen dan zij ingevolgede bepalingen dezer wet versehuldigd zijn.MAANDBLAD 16^ JAAROANG N^. 7/8 JULI-AUGUSTUS 1035TIJDSCHRIFT VOOR VOLKSHUISVESTINGEN STEDEBOUWORGAAN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUT VOOR VOLKSHUISVESTING ENSTEDEBOUW EN DEN NATIONALEN WONINGRAADALGEMEENEN BOND VAN WONINGBOUWVEREENIOINGENREDACTIE: H. P. J. BLOEMERS, J. BOM-MER, J. DouwES JR., JHR. M. J. I. DEJONGE VAN ELLEMEET, Ir. L. S.P. SCHEFFER,IR. P. BARKER SCHUT, IR. J. M. A. ZOET-MULDERVASTE MEDEWERKERS: J. W. BOSSENBROEK,G. A. M. DE BRUYN, IR. A. KEPPLER, MR.J. KRUSEMAN, JHR. A. H. OP TENNooRT, M. VRIJENHOEK, L. VAN DERWAL, D. E. WENTINKADRES DER REDACTIE ENADMINISTRATEICLOVENIERSBUHGWALYO, AMSTERDAM CPOSTREKENING NO. 29080REDACTIE VAN DE RDBRIEK,,UIT DEN KRING DER BOUW-VEREENIGINGEN",,HET NIEUWE HUIS" (KAMERS 181-182)RoELOF HARTPLEIN4- AMSTERDAM z-- ADVERTENTIES --V. MUNSTEH'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJHAARLEMMERWEG B 378 - A'DAM WABONNEMENTSPRIJS f 8.-DE LEDEN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUTVOOR VOLKSHUISVESTING EN STEDEBOUW(LIDMAATSCHAP VOOR PHYSIEKE LEDEN f 7.50)EN DE LEDEN VAN DEN NATIONALENWONINGRAAD ONTVANGEN HET BLADKOSTELOOSLOSSE NUMMERS f i.-INHOUD: Officieele Mededeelingen -- Een complex woningen voor de N.V. de Centrale Arbeiders Verzekerings- enDepositobank en de Woningbouwvereeniging ,,Eendracht" te Rotterdam door Ir. J. H. van den Broek -- De Elementender Stad en het Streekplanwerk in Duitschland door Dr. Ing. P. A. Rappaport -- Verslag van de 22Ste jaarlijkscheledenvergadering van den Nationalen Woningraad, A.B.v.W., op Vrijdag en Zaterdag, 28 en 29 Juni 1935, in ,,MusisSacrum" te Arnhem (I) -- De vermeerdering van den woningvoorraad en de aanwas der bevolking in 1934 in debelangrijkste gemeenten van ons land -- Binnenland -- Uit den Kring der Bouwvereenigingen -- Buitenland --Overzicht van tijdschriften -- Boekbespreking -- Nieuwe aanwinsten van de bibliotheek -- Rechtspraak.BIJLAGE: Ontwerp van wet inzake bijzondere maatregelen ter verkrijging van verlaging van sommige vaste lastenen van huren.OFFICIEELE MEDEDEELINGENNATIONALE WONINGRAADBESTUUROp de jongste ledenvergadering van den NationalenWoningraad werden de periodiek aftredende bestuurs-leden, de Heeren R. Boomsma, R. Dorresteyn en H.Zwang, herkozen. In plaats van wijlen Mr. D. Hudigwerd gekozen de Heer M. A. Reinalda te Haarlem,ADVIEZEN EN INLICHTINGENDoor het secretariaat van den Woningraad werdenvan I April tot en met 30 Juni j.l. adviezen en inlichtingengegeven over de volgende onderwerpen:Huurcontract ........Huurinning ..........Huurregeling ........OnderhoudRechtspositie personeelStatuten ............VoorschotacteZuiveringDiversen2I15637IIITotaal 62AannemerAdministratieAnnuiteit ....Architect ....Assurantie ..Batige saldiBelastingen ..BouwplanBouwterreinExploitatierekening .I26I2245IIEEN COMPLEX WONINGEN VOOR DEN.V. DE CENTRALE ARBEIDERS VERZE-KERINGS- EN DEPOSITOBANK EN DEWONINGBOUWVEREENIGING ,,EEN-DRACHT" TE ROTTERDAMI. OUDE PLANNENDe Woningbouwvereeniging ,,Eendracht" te Rotter-dam had sinds jarenlang plannen in voorbereiding vooreen complex volkswoningen, waarvan zij het hoofdtypereeds in haar jubileumnummer 1930 publiceerde.Behalve aan eenige bizondere kenmerken van hetwoningtype werd in die oude plannen 00k aandachti2e ARTIKELENSTADAfb. I. Gedeelte van het uitbreidingsplan BlijdorpAfb. 2- Situatie van het woonblok aan het parkJjI -,L_.-tti.gewijd aan het plan van de woonwijk. Ofschoon het ineen bestaand stadsplan niet doenlijk is, onmiddellijknieuwe principes volledig te verwe^enlijken, kon doorhet wijzigen van eenige straten in de^e richting toch ietsworden bereikt.Met name had onze aandacht:a. de orienteering van de woningen in blokken, diezooveel mogeUjk in Noord-Zuidrichting lagen, zoodatde Oost- en Westgevels van de woning elk voldoendezonbeschijning hadden;b. het vervangen van de benedenhuis-tuintjes doorgemeenschappelijke siertuinen, hetgeen aan de werkingvan het complex ten goede zou komen en het aspect?ou verbeteren;c. het openlaten van deze siertuinen aan den Zuidkant,zoodat de zon er ruim in zou kunnen doordringen ende hoekwoningen aan deze zijde met hun slechtbezonde achtergevels zouden vervallen;d. het voorzien in een goede gelegenheid voor het bergenvan fietsen en kinderwagens. Deze dachten wij onder-gebracht in de geprojecteerde onderverdiepingen, waarzij practischer liggen dan op zolders.Hierin was het gedeelte, grenzende aan den tuin,ingericht als overdekte speelgelegenheid voor dekinderen, waar ook de groote wasch zou kunnen wor-den gedaan.Intusschen moesten deze plannen, toen er te Rotterdamin het algemeen geen garantie voor Woningwetwoningenkon worden verkregen, worden opgegeven.Nu waren deze plannen, ofschoon de huurprijs slechts/ 6.30 per week voor het normaaltype bedroeg, met een,,self-supporting" exploitatie-rekening opgezet en boven-dien met een conservatievere afschrijvingspolitiek danmet een 50-jarige annuiteit mogelijk is.De Eendracht en ondergeteekende hadden daaruit deovertuiging behouden, dat, indien slechts het noodigekapitaal kon worden gevonden, de verwezenlijking dezerplannen toch nog mogelijk moest zijn.2. HEX PLAN BLIJDORPWij vatten deze plannen dan ook in Mei 1933 weer op,toen na de uitgifte der gronden in den Bergpolder voorparticulieren bouw, terreinen in de middenstandswijkBlijdorp nog beschikbaar bleken. Hiervoor werd een planop kleine schaal ontworpen (84 woningen) en de N.V. deCentrale Arbeiders Verzekerings- en Depositobankbereid gevonden het noodige kapitaal te verschaffen.In verband met de beleggingspolitiek van ,,de Centrale"t-f^ 1 StEl^Afb. 3. DoorsnedeARTIKELENkon dit kapitaal niet als bouwcrediet of hypotheek wordenverstrekt. Ten slotte werd voor de transactie deze vormgevonden, dat de Centrale het complex voor eigenrekening zou doen bouwen, en de exploitatie opdroegaan de woningbouwvereeniging ,,Eendracht", die na20 jaren het recht verkreeg, indien dit haar bij een gun-stige conjunctuur mogelijk zou djn, het complex metmachtname van de toegepaste afschrijvingen over tenemen.Nu was het plan inmiddels sterk van karakter ver-anderd.De grond in het plan Blijdorp kostte / 32.- per m^,hetgeen uitkwam op rond /1800.- per woning en het zou eenonmogelijk te verwezenlijken illusie zijn geweest, om indeze midderistandswijk onder deze omstandighedenvolkswoningen tegen lage huren te kunnen bouwen.Tenslotte werd dus besloten om in dit complex niette streven naar een minimalen huurprijs, doch het geheelin karakter en kwaliteit uit te voeren als demonstratie enpropaganda voor een goed georganiseerd wooncomplex,waarin aan de eischen van goed wonen alle aandacht wasgeschonken.127Afb. 4. Speelgalerij met beigpiaaisenSITUATIEHet terrein (zie afb. i, gedeelte van het uitbreidingsplanBlijdorp), waarover wij de beschikking hadden, grenstmet den N.O. kant aan den 70 m breeden hoofdweg,en met de Zuid-Westzijde aan het park Blijdorp, hetgeeneen bizondere aantrekkelijkheid was. Voor het overigewas de orienteering niet erg gunstig en daar kon ook inhet sinds lang vastgestelde uitbreidingsplan, waarineigenlijk met moderne pr
Reacties