vo^ "M I N G E NFRIES LAN DDRENTEy o ? o ojNOORD-''Az.w.DReNteNO POLoeo .y//,thshuisvestinAMSTERDAM^ HILVEOSOMD? V?L UWEZUID->0>>< MAAOOOSTBLUKUK-V/A ^mwesHAND w//My/M?i: ! :. pw^/llilll p^IGE LDOILAND;- - ^ ^\^L/////^^/''///,'EiSV/, NOOQD-'/',=^^}'< UM&UPOQraaan van het Nederlandsch Instituut yoor Vollclvfsling en Stedabouitf en van den yatiefialen WoningAlgemeenen Pfnd fnp PoningbouwvfrfenigingenM/DDEN'LIMBU R GUMSUPC^April 1938 19e Jaargang i|i. % Sgewijd aan het Ndtionale Pld^ UMBUPCVraagt onze nieuweKieurenkaartI}a, op Tornol kunt gij bouwenHet is een oersterke lakverf, die bestand Is tegen alleweersinvloeden; vorst, regen, hitte en zeedampen.Daarom gebruiken zooveel Woningbouwvereeni-gingen en Vereenigingen voor de VolkshuisvestingTORNOLChloorrubberlakverfPIETER SCHOEN EN ZOOM N.V. ZAANDAMN.V. Houthandel A.J.K. GRONDHOUTHAVEN 43 - AMSTERDAMTELEFOON: 41412 (na kantoortijd 22908)Vuren, Grenen en Dennen Bestekhout, Schrooten-delen, platen, battens, ribben, tengels etc. etc.bewerkt en onbewerktJuffers, Oregon-Pine, Triplex enz.Speciaal adres voorBEUKEN- EN EIKEN STAAFVLOERENGoede en ruime sorteering voor, en groote ervaringvan de eischen van den WoningbouwPrompte levering - Concurreerende prijzenBOUWBEDRIJFH.VANSAANEOVERTOOM 266 AMSTERDAM - W.WONINGBOUWVoorWandbekleedingGEBRUIKT deMOSA TEGELEen WERELDmerkEen NEDERLAND5CH merkMuurtegelfabriek MOSAMAASTRICHTLEV/ERING UITSLUITEND DOOR DEN HANDELMonsters op aanvrageTijdschriftvoor Volkshuisvesting en StedebouT^Orgaan van het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw enden Nationalen Woningraad, Algemeenen Bond van WoningbouwvereenigingenRedactie: H. P. J. Bloemers, J. Bommer, Jhr. M.J.I, de Jonge van Ellemeel, Ir. L. S. P. Scheffer,Ir. P. Bakker Schut, Mr. J. Vink, Ir. J. M. A. ZoetmulderAdres Toor Redactie ea Abonnementen : Kloveniersburgwal 70, Amsterdam C, Telefoon 40588Advertenties: Keizersgracht 188, Amsterdam C, Telefoon 49128April 193819e Jaargang No. 4Maandbladhet Gein bij Abcoude 69Twintig InstituutsjarenIn het Februari-nummer van dit tijdschrift memoreerthet Bestuur, dat het op 12 Februari 1.1. twintig jaar gele-den was dat het Instituut werd opgericht. Het bestuurwenscht dit feit in bescheiden mate te herdenken doorhet doen verschijnen van dit bijzondere nummer van hetTijdschrift, dat hoofdzakelijk gewijd zal zijn aan eenonderwerp van zeer algemeene strekking, te weten: hetNationaal Plan.De keuze van dit onderwerp heeft naar mijn overtuigingeen bijna symbolische beteekenis; de overkapping vanhet geheel van stedebouwkundige maatregelen en wen-schen, hetwelk in Nederland de gemoederen bezighoudt.In de twintig jaren van zijn bestaan heeft het Instituutblijk gegeven den snellen polsslag van die twee decen-nia te verstaan. Als wetenschappelijk, niet officieel, cen-trum van studie heeft het niet alleen de belangstellingweten gaande te houden voor tallooze vraagstukken ophet gebied van Volkshuisvesting en Stedebouw, dochheeft het tevens moeizaam gepoogd op dat terrein baan-brekend werk te verrichten.Voor die studie heb ik waardeering; overweging enberaad is het noodzakelijk begin voor ieder handelendat beheersching bedoelt; diepgaande studie is volstrektnoodzakelijk alvorens de Overheid tot dit handelen magovergaan. En zoo zijn dan ook de voorzieningen op hetstuk van Stedebouw en Volkshuisvesting bij voorbaattot mislukking gedoemd, sorteeren althans niet ten voilehet beoogde effect, indien niet door gedegen studie enonderzoekingsarbeid zoo nauwkeurig mogelijk is bena-derd de vermoedelijke ontwikkeling die zich in eenigestreek des lands zal voltrekken. En nog moeilijker wor-den de problemen, indien men zich tot taak stelt hetverkrijgen van een economisch-cultureel compromistusschen de vermoedelijke natuudijke ontwikkelinp vaneen bepaald gebied, en de door eenige overheid alsideaal gewenschte ordening. De synthese derhalve vanhetgeen ongebonden groeit, en wat geordend is te plan-ten, zoo, dat en economisch, en financieel, en juridisch,een geheel wordt verkregen, dat tot profijt van de ge-meenschap strekt en daarnevens het rechtsgevoel be-vredigt van personen en organisaties, wier belangen bijde ordening betrokken zijn.De vraagstukken welke hierbij opduiken zijn van zoo-veel gewicht, de te bewandelen paden zoo epineus, datons land zich gelukkig mag achten, dat het een niet-ambtelijk studie-centrum bezit dat zich blijkens zijntwintigjarige gedragingen bewust heeft getoond van demoeilijkheden, welke op stedebouwkundig gebied nog teoverwinnen zijn.D,3t het Instituut thans een stoute greep doet naar deoverkapping van den onderbouw, versta ik niet zoo, dathet dien onderbouw zoo perfect acht, dat hij de over-kapping kan dragen.Ik zie het eerder zoo, dat men zich bewust is, dat eenharmonisch geheel slechts kan worden verkregen indien/U de bouwmcester zich reeds dadelijk een denkbeeldvormt van de afmetingen en verhoudingen van het gan-sche bouwwerk, dat hij wenscht te zien opgetrokken.Zoo moet naar mijn gevoelen ook de wetgever, de prac-tijk soms volgend, soms voorgaand en leidend, het zien.Dat het Instituut op het reeds twintig jaren ingeslagenpad met succes moge voortschrijden kan niemand lieverwenschen dan steller dezes.De Minister van Binnenlandsche Zaken,AmsterdamHet Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting enStedebouw stelt in het bijzondere nummer van zijn tijd-schrift, dat het ter gelegenheid van zijn twintig-jarigbestaan in het licht doet zien, ,,Het Nationale Plan"aan de orde.De keuze van dit onderwerp is typeerend voor dezeinstelling; zij begeeft zich niet in retrospectieve beschou-wingen; zij verdiept zich niet in hetgeen met haar mede-werking werd tot stand gebracht; zij denkt, zooals ziidit reeds zoo vaak heeft gedaan, aan de toekomst. Zijneemt ook thans initiatief; in dit geval, door tetrachten belangstelling te wekken voor een zaak, welke,naar het mij voorkomt, voor Nederland van groot ge-wicht is: Het Nationale Plan, dat beoogt, de plannen,die op verschillende gebieden worden ontworpen, b.v.voor het aanleggen van wegen en kanalen, het vestigenvan industrieen, in hun onderlingen samenhang te be-zien en met elkander te coordineeren.Het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting enStedebouw betreedt hiermede een nieuw en nog onont-gonnen terrein. Maar het blijft trouw aan zijn verleden,waarin het dank zij de voorlichting, welke het in zijntijdschrift en op vergaderingen en congressen gaf, medehielp, moeilijke problemen tot een oplossing te brengen.Het Instituut sluit een twintig-jarige periode van vrucht-bare werkzaamheid af en luidt door het aan de ordestellen van een nieuw en moeilijk vraagstuk een nieuweperiode in.Moge ook deze er in belangrijke mate toe bijdragen hetinzicht in de problemen van volkshuisvesting en stede-bouw te verdiepen.De Burgemeester van Amsterdam,bespaart U op arbeidsloon metRubbol A-Z !Daardoor is met deze moderneKWALITEITSLAK toch goed-koop onderhoud mogelijk.Vraagt onze uitvoerigebrochure ,,Betere be-scherming door betereMaterialen"RubbolA-ZSIKKENS' LAKFABRIEKEN N.V. GRONINGENAMSTERDAMRO TTERDAM(Mededeelingen buiten verantivoordelijkheid van de redactie)Onderhoud van Verfwerk voor WoningbouwvereenigingenHet onderhoud van het verfwerk is altijd een moeilijkprobleem geweest.De vraag voor alle woningbouwvereenigingen, zoowelin dorpen als in steden is: ,,Hoe onderhouden wij hetverfwerk van onze huizen op de goedkoopste enbeste wijze?"Verschillende studiecommissies zijn hiervoor reeds be-noemd. Maar een goede oplossing te vinden was nieteenvoudig.IDe moeilijkheden w^aarmede men te kampen had,waren o.a. de volgende:1. Het beperkte bedrag, dat voor onderhoud uitge-trokken kan worden.2. Het groote aantal bewoners en kinderen.3. Het verwisselen der huurders, dat vrij dikwjlsvoorkomt.4. De geaardheid der bewoners, enz.Langen tijd heeft men de oplossing trachten te vindenin goedkoope materialen. Dit bleek echter een fiascote zijn, hetgeen achteraf bekeken voor de hand ligt,aangezien de grootste kosten niet de verfmaterialen,maar het arbeidsloon zijn.Gemiddeld bedraagt het arbeidsloon n.l. 70 a 80 %van de totaalkosten van het schilderwerk.Men kwam tot de slotsom dat het beter was eenduurder materiaal te gebruiken, want dan behoefdeniet zoo dikwijls geschilderd te worden, waardoor be-langrijk op arbeidsloon bespaard kon w^orden. Dit waseen stap in de goede richting.Toch was het onderhoud met het duurdere materiaalnog te kostbaar. Daarom trachtte men het in een ver-eenvoudigde werkwijze te zoeken.Men nam daarom proeven op groote schaal o.a. metRubbol A-Z, een synthetisch materiaal. De oude lak-lagen werden niet verwijderd. Het verfwerk werd eerstgereinigd en vetvrij gemaakt, waarna de kale plekkenbijgewerkt werden en vervolgens afgeschuurd metwaterproofschuurpapier en water. Tenslotte werd eenlaag van dit product aangebracht en afgewacht, wathet resultaat zou zijn. Het bleek stootvast te zijn. Hetgewone resultaat, dat zich anders voordoet, n.l. dat delaklaag niet hecht op een dergelijken ondergrond, w^ashier voorkomen.Op deze wijze werd ca. 2/3 van het arbeidsloon be-spaard. Een groot aantal keukens van huizen eenergroote woningbouwvereeniging, die op deze wijze ge-schilderd werden, bleken na 2 % jaar nog in goedenstaat te zijn.UNEEDITWASCHBARE MUURVERF (Nieuw Precede)VOOR BINNEN EN BUITEN OP lEDEREN ONDERGRONDVERFFABRIEKEN N.V. RESINK - HAARLEM - LEIDSCHEVAART 574Dir.Dr.lng. W.MEESTER '%'MUURVERFAMSTELLINUTRECHTTELEFOON 15363GARANTIEGARANTIEGARANTIEGARANTIEGARANTIESTANDGROENSTANDBRUINSTANDROODSTANDZWARTSTANDBLAUWSpeciaal product voor Buitenwerk.HOUDT HET IJZER ROESTVRIJEN BESCHERMT HET HOUT.Wordt 5 JAAR GEGARANDEERDWED. BOONSTOPPEL & ZN.LAK- EN VERNISFABRIEKWADDINXVEEN Tdefoon 50VERF dient ter bescherming en verfraaiing.Onoordeelkundig uitgevoerd verfwerkkan een bron van ellende zijn.?PREMIER? levert voor elk spe-ir ciaal doel de meest geschiktste verf enbovendien de ,,service" waardoor hetwerk viot verlooptN.V. LAK- EN VERFFABRIEK? ?VOORHEEN GEBR. VERHEYLOOSDUINEN (DEN HAAG) TELEF. 396100B, SCHOONWASSENAARSCHEWEG 119 - TELEF. 721724DEN HAAGHYPOTHEKENBOUWCREDIETENONROERENDE GOEDERENADMINISTRATIONFIRMATH. A. DE ROSTERTelefoon 20086Ruysdaelstraat 92-94 ^ AMSTERDAM-ZGevestigd 1874Centrale VerwarmingWarmwatervoorzieningVentilatieBadinrichtin^en enz.Tijdschrift voor Voikshuisvesting en StedebouwAlle stukken, de adverieniien beireffende, ie zenden aan:KEIZERSGRACHTNo.188 - AMSTERDAM (C) - TELEFOON 49128RotterdamMet veel genoegen voldoe ik aan het tot mij gerichteverzoek om een kort woord te schrijven in het bijzon-dere nummer van het tijdschift van het NederlandschInstitjuut voor Volkshuisvesting en Stedebouw, uit tegeven ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van hetInstituut.De arbeid van Uw Instituut heeft altijd mijn bijzonderebelangstelling gehad en voorziet naar mijn meening ineen reeele behoefte.Als verbinding tusschen de verschillende Hchamen, dieeen onderdeel van de Volkshuisvesting of den Stede-bouw behandelen en door het geven van voorHchtingen het verstrekken van inhchtingen omtrent onderwer-pen op dit gebied, verricht Uw Instituut ongetwijfeldbuitengewoon nuttig werk.Ik spreek dan ook de wensch uit, dat Uw Instituut inde toekomst door verruiming van zijn geldmiddelen instaat zal Avorden gesteld zijn verdienstelijken arbeid opdenzelfden voet te blijven voortzetten.De Burgemeester van Rotterdam,'s GravenhageMet veel genoegen voldoe ik aan de tot mij gerichteuitnoodiging om een bijdrage te leveren voor het jubi-leumnummer van het Tijdschrift van het NederlandschInstituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw ter gele-genheid van het 20-jarig bestaan van dit Instituut.In de Residentie bestaat voor alles wat met het grond-en woningvraagstuk direct en indirect verband houdtbij voortduring een onverflauwde belangstelling en daarin de afgeloopen twintig jaren, behalve de volkshuis-vesting, ook de stedebouw -- in den ruimsten zin geno-men -- de voortdurende aandacht van het Instituutheeft gehad, is het begrijpelijk, dat meermalen van zijndeskundige voorlichting geprofiteerd werd. Niet slechtsbij de Overheid, ook bij het publiek wist het Instituutbelangstelling te wekken voor verschillende stedebouw-kundige vraagstukken. Aan zijn propaganda voor hetstreekplan-idee is het ongetwijfeld voor een groot deelte danken, dat er thans geen provincie in den lande is,waar het streekplanwerk voorbij gezien wordt.Gedurende zijn 20-jarig bestaan heeft het Instituut blijkgegeven van een onverzwakte vitaliteit, niettegenstaan-de zijn financien niet aan den druk der tijdsomstandig-heden ontkwamen.De 18 jaargangen van het Tijdschrift, het Gedenkboeken talrijke andere uitgaven zijn een bron van kennis,die onmisbaar is voor ieder, die zich op het gebied vande volkshuisvesting en stedebouw beweegt.Op de jaarlijksche vergaderingen zijn, voorbereid doordeskundige prae-adviezen, bij herhaling onderwerpenbehandeld, die ook voor de gemeente 's-Gravenhage vanhet grootste belang waren. Ik denk hierbij -- mij beper-kende tot onderwerpen, die in de laatste jaren ter sprakekwamen -- onder meer aan het vraagstuk der krot-opruiming, de ordening der woningproductie en hetvraagstuk der ongewilde woningen.Ongetwijfeld zal in de naaste toekomst op het gebied,waarop het Instituut zich beweegt, nog veel nuttig werkkunnen worden verricht.Ik eindig met den wensch uit te spreken, dat het Insti-tuut zich in een bloeiend verder bestaan moge verheu-gen en dat zijn leden -- en daaronder zal, naar ik ver-trouw, ook 's-Gravenhage steeds gerekend kunnen wor-den -- daarvan de vruchten mogen plukken !De Burgemeester van 's-Gravenhage,UtrechtGaarne voldoe ik aan het verzoek, om als Burgemeestervan een der vier groote gemeenten, die bij de oprichtingvan het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvestingen Stedebouw als constitueerende lichamen zijn opge-treden, in dit nummer van het Tijdschrift enkele woor-den te wijden aan de thans twintigjarige werkzaamheidvan het Instituut. Twintig jaar is een betrekkelijk kortetijd in het leven van een organisatie. Maar de jaren van1918 tot heden zijn zoo veelbewogen geweest en zoozwaar van gebeurtenissen op vrijwel elk levensterrein-- en zeker op dat van het Instituut --' dat zij eigenlijkwel dubbel mogen tellen.Op het gebied van de volkshuisvesting is te denken aanden sterken woningnood in het begin van deze periode,leidende tot ingrijpende wettelijke maatregelen en toteen omvangrijken overheidsbouw; daarna aan den ge-leidelijken overgang, via het premiestelsel, naar eennormale voorziening in de woningbehoefte en het her-stel van het particuliere bouwbedrijf; aan de intrede vaneen nieuwe ernstige crisis met als gevolg het strevennaar aanpassing en huurverlaging; ten slotte ook aande ontwrichting op de woningmarkt door overmatigenaanbouw in bepaalde huurklassen; tegenbeeld van denwoningnood bij den aanvang van het twintigjarig tijd-vak.Wat den stedebouw betreft zag deze periode nieuweproblemen rijzen door de enorme ontwikkeling van hetmotorvervoer en de algemeene verbreiding van publiekevoorzieningen als gas, electriciteit, waterleiding, tele-foon, radio, e.d., welke een omw^enteling teweegbrach-ten op verkeersgebied en de positie van het plattelandvolkomen wijzigden. Lintbebouwing, verstrooide bebou-wing, verspreide vestiging van zomerhuisjes ontwikkel-den zich in allerlei deelen van het land tot ernstigeeuvelen. Ook werkverschaffings- en ontginningswerkenkwamen uit stedebouwkundig oogpunt de aandacht 71vragen, terwijl een geheel nieuw en zeer wijd arbeids-veld werd geopend door het totstandkomen van deZuiderzeepolders. Gelukkigerwijze was ook de uitbrei-ding van het stedebouwkundig arsenaal geregeld aan deorde. Sinds 1918 is het uitbreidingsplan geworden toteen gesanctionneerd rechtsmiddel en tevens van stra-tenplan uitgegroeid tot bestemmingsplan. De streek-plangedachte schoot na het Internationaal Stedebouw-congres te Amsterdam in 1924 snel wortel. En thanskomt het denkbeeld van het nationale plan zich aan-melden !Temidden van deze bonte verscheidenheid van snelwisselende omstandigheden heeft het Instituut steedseen centrale plaats ingenomen als verzamelpunt van hen,die zich met studie en regeling op het gebied van volks-huisvesting en stedebouw bezighouden. Door zijn rap-porten en adressen, praeadviezen, vergaderingen, niette vergeten ook door het Tijdschrift, heeft het niet alleengeregeld aandacht laten vallen op wat in elke periodeaan belangrijks voorviel, maar is het meermalen ook eenstuwende kracht geweest. Voorbeelden behoef ik niette noemen; de jaargangen van het Tijdschrift en de lijstvan afzonderlijke publicaties spreken daar voldoendevan.Gaarne geef ik uiting aan den wensch, dat het Instituutin de komende jaren door krachtigen steun van Over-heidslichamen en particuhere belangstellenden in staatzal worden gesteld zijn taak te blijven vervullen en zoomogelijk de vleugels weder lets wijder uit te slaan danden laatsten tijd onder den invloed van de sterke inper-king van het budget kon geschieden !De Burgemeester van Utrecht,72International FederationBoth as a Town Planner and President of the Interna-tional Federation for Housing and Town Planning, Imuch appreciate the honour of being invited to writea few words of congratulation to the NederlandschInstituut on its twentieth anniversary.The influence of the research work and propagandacarried out by the Instituut has spread far beyond theboundaries of Holland and is appreciated by tow^nplanners and housing reformers in all parts of the world.Those who aim at perfection never expect to be satisfiedbut all see in Holland many achievements to admire inthe fields of both housing and planning, and we knowthat these admirable results are largely due to the workand inspiration of the Instituut.The Instituut has been a valuable member of the Fede-ration for many years and in 1924 we held a memorableCongress at Amsterdam.The several visits I have paid to Holland and, inparticular, my personal contacts and friendships withthe Instituut's past secretaries, the late Dr. Hudig andMr. Scheffer, enable me to appreciate something of thegreat debt which the causes of housing and town plan-ning owe to Holland and to the Instituut and itsrepresentatives on the Executive of the Federation.The causes for which the Instituut stands and for whichit does so much practical work are of vital importanceto the health, happiness and welfare of humanity --long may its good work continue.President International Federationfor Housing and Town PlanningEen mijlpaalHet Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting enStedebouw werd opgericht op 12 Februari 1918. Dieoprichting was het eerste directe resultaat van het Na-tionaal Woningcongres te Amsterdam, dat in een twee-daagsche vergadering op sprekende wijze had doenblijken van den nood, waarin men op woninggebiedverkeerde en waar naast den drang naar een krachtigeactie tot opheffing van dien nood in niet mindere matede behoefte aan wetenschappelijke beoefening van hetvolkshuisvestingsvraagstuk tot uiting kwam. En zooontstond het Instituut rechtstreeks uit de woningcrisis,maar kreeg het toch van den aanvang af een permanentkarakter; permanent althans, zoolang er behoefte aanwetenschappelijken arbeid zou bestaan.Het is niet gebruikelijk, na twintig jaar te jubileeren.Er is dus nu ook geen plaats voor een vervolg op het,,Voorwoord" in het Gedenkboek ,,De Woningwet1902--'29", dat door het Instituut bij zijn koperen jubi-leum werd uitgegeven en dat de geschiedenis van die12J/2 J33r uitvoerig weergeeft. Toch bereikt men mettwintig jaren een mijlpaal, waarbij men zich even reken-schap heeft te geven van wat voorbij ging en van watin het vooruitzicht ligt.Zien wij terug op den weg, die sedert de verschijningvan het Gedenkboek werd afgelegd, dan staan wij vrij-wel halverwege stil bij een gebeurtenis, die voor onsInstituut alle andere feiten naar den achtergrond dringt:het overlijden op 18 September 1934 van onzen Secre-taris-Directeur Mr. D. Hudig, den man, van wien deHeer H, P. J. Bloemers in het eerstvolgend nummer vandit tijdschrift schreef, dat ,,niemands werk voor devolkshuisvesting en stedebouw in Nederland van zoover strekkenden invloed is geweest als het zijne". Wijmogen dat nog heden ten dage herhalen: noch in nochbuiten het Instituut is de ledige plaats van Hudig ver-vuld.Zijn heengaan bracht voor het Instituut niet minder daneen crisis, zooals alien, die hebben mogen zien, hoe datwerk geheel door hem werd gedragen, volkomen zullenerkennen. Maar het sprekende besef, dat door zijnheengaan zijn levenswerk niet mocht te gronde gaan,is tot grooten steun geweest van hen, die tot taak had-den, het Instituut als een levend orgaan in stand tehouden. Van het bureau is in den eerstvolgenden tijdeen zeldzame krachtsinspanning gevorderd en wij mo-gen den Heer Drs. H. van der Weyde, Mej. A. C.Kooistra en Mej. J. W. van den Boogert hartelijk dank-baar zijn voor de bizondere toewijding, waarmede zijzich aan die plotseling zoo verzwaarde taak hebbengegeven. Niet minder aan den Heer Ir. L. S. P. Schef-fer, die onmiddellijk bereid bleek, als secretaris-penning-meester op te treden. Hun inspanning is niet vergeefsgeweest. Het Instituut bleef in stand; het eerstvolgendnummer van het tijdschrift, welks redactie Hudig bijnageheel alleen placht te verzorgen, verscheen slechts eenweek te laat.En dan een blik vooruit. Is er nog behoefte aan weten-schappelijk werk op ons gebied en zal ons Instituut instaat zijn, in die behoefte te voorzien?Om met de volkshuisvesting te beginnen; wij hebbeneen periode gehad, waarin velen meenden, dat men inNederland er was, daarbij met trots en ook met zelf-genoegzaamheid wijzende op vele geslaagde woning-complexen. Maar was daarmede het woningvraagstukopgelost? Zij, die onze laatste praeadviezenvergaderingover de leegstaande woningen hebben bijgewoond, heb-ben zich kunnen verbazen over het aantal vragen, datdien dag onopgelost bleef. En is niet de meest-elemen-taire opgaaf in het woningvraagstuk deze: woningen tebouwen, die naar onze meening in alle opzichten voor-zien in datgene, wat wij voor de huisvesting van eengezin gewenscht achten en dan zoodanig, dat die woningrendabel kan worden verhuurd voor dien prijs, dien elkewerkende arbeider redelijkerwijs kan betalen? Hebbenwij dit soms reeds bereikt?In den stedebouw is het zeker niet anders. Die jongewetenschap is nog in de phase van een min of meerstormachtige ontwikkeling, waarin telkens weer nieuwegezichtspunten zich voordoen. Een ontwikkeling, diereeds lang de begrippen ,,stad" en ,,bouwen" heeft over-schreden en den stedebouw heeft doen groeien tot eencoordinatie op sociaal en economisch gebied, waarbij debegrenzing van het vak vervaagt. Dit tijdschriftnummergeeft daarvoor een sprekend bewijs in de artikelen overhet Nationale Plan, een vrijwel nieuw onderwerp, datwij als urgent hebben gevoeld en dat het Instituut, zijntraditie getrouw, dus verplicht was, aan de orde te stel-len. En zoo ontmoeten -- om nog een voorbeeld tegeven -- volkshuisvesting en stedebouw elkaar in hetwerk van onze Zonnecommissie, die tracht aan tegeven, hoe wij in onze steden en in onze woningen hetbest kunnen profiteeren van datgene, wat de natuur onskosteloos schenkt, het zonlicht. De drang naar meerzonlicht is een merkwaardig verschijnsel van onzentijd; daarin te voorzien naar wetenschappelijk gefun-deerde normen, baart heel wat meer zorg, dan die com-missie zich bij den aanvang van haar werk voorstelde.Aan stof voor studie is dus geen gebrek. Zal het Insti-tuut blijvend kunnen voldoen aan de gestelde eischen?Wij mogen met groote erkentelijkheid getuigen, dat erbelangstelling is voor ons Instituut ook in dien zin, datvelen in den lande actief deelnemen aan ons werk. Deopzet, dat het Instituut een wetenschappelijk centrumzou zijn, waarin personen van uiteenloopende politiekeen maatschappelijke inzichten vruchtbaar zouden kun-nen samenwerken tot verbetering van de woningtoe-standen en tot het scheppen van orde in de ontwikke-ling van stad en land, mag geslaagd worden genoemd.En zoowel in Nederland als buiten onze grenzen erkentmen het Instituut als het orgaan, dat den arbeid op hetterrein van de volkshuisvesting en den stedebouw ver-zorgt.En zoo mag dan ons Instituut zijn eenentwintigste jaaringaan in de overtuiging, dat het nog steeds een taakheeft. Moge het in staat blijven, die taak naar behoorente vervullen in het belang van het Nederlandsche volk !M. J. I. de Jonge van Ellemeet,Voorzitter73Waarom een Nationaal Plan voor Nederland ?door Ir. P. Bakker SchutInleidingWanneer ik heden met U de vraag behandel of er vol-doende aanleiding is om aan te dringen op de totstand-koming van een nationaal plan voor Nederland, kunt Umet eenig recht van mij verwachten, dat ik begin met Ueen definitie te geven van hetgeen ik daaronder versta.En dan zou ik U kunnen zeggen: ,,een nationaal planis een plan, waardoor de stedebouwkundige ontwikke-ling van ons land in hoofdlijnen wordt vastgelegd".Vermoedelijk zullen degenen onder U, die met dezematerie vertrouwd zijn, deze definitie niet onjuist, demeesten zelfs wel aannemelijk achten. Ik ben er zelf,eerlijk gezegd, niet tevreden over.Er wordt, dunkt mij, met de woorden ,,stedebouw" en,,stedebouwkundig" wel wat raar omgesprongen. Ste-debouw is de letterlijke vertaling geweest van hetDuitsche ,,Stadtebau". En in den tijd, dat dit woordontstond, ging het inderdaad over steden en het gingover bouiven. In het bekende boekje van Camillo Sit-te, 1) dat omstreeks 1890 het reveil op dit gebied heeftingeluid, ging het uitsluitend over de aesthetische effec-ten in den stedebouw, in het bijzonder bij de plaatsingder openbare gebouwen: een navolging van het schoone,dat de ongeschonden bewaard gebleven stukjes vanmiddeleeuwsche steden ons bieden, werd daarin bepleit.Naarmate de ontwikkeling van de stad onderwerp vannadere studie werd, werd de basis van den stedebouwniet alleen verdiept, maar ook verbreed: niet alleenaesthetische, maar ook hygienische, technische en eco-nomische overwegingen begonnen een steeds grootererol te spelen. Doel werd het ontwerpen van een stads-plan, waarin met al deze factoren zoo goed mogelijk isrekening gehouden en waarin deze tot een harmonischgeheel zijn vervlochten, Niet dus het bouwen zelf washet object van den stedebouw, maar het ontwerpen vaneen plan, dat, mits bebouwd naar de inzichten en be-ginselen van den ontwerper ^-- voor zoover de terrei-nen voor bebouwing zijn aangewezen '-- de totstand-koming van een schoone, gezonde en economisch goedgefundeerde stad zou waarborgen. De stedebouwerbouwt dus niet, maar hij ontwerpt plannen op de doorhem voorbereide en onderzochte grondslagen. En in-dien hij wellicht tevens bouwt, doet hij dit niet als ,,ste-debouwer", maar omdat hij toevalligerwijze tegelijker-tijd architect is.Geleidelijk onderging de materie, waarmede de stede-bouw zich bezighoudt, in de achter ons liggende halveeeuw een aanmerkelijke verruiming. Het werd duidelijk,dat een behoorlijke en systematische uitbreiding niet hetvoorrecht en de phcht is van een stad, maar dat zulksook voor de kleinere nederzetting van evenveel betee-kenis is.Wederom een stap verder was het, toen men begreep,dat niet alleen de uitbreiding van stad en dorp de aan-dacht verdient, maar evenzeer en misschien nog meerde behandeling van de daarbuiten gelegen gebieden.M.a.w. dat het niet alleen noodig is te regelen waar en74 ^) Camillo Sitte: Der Stadtebau nach seinen kiinstlerischen Grund-satzen. Wien, 1889.op welke wijze gebouwd zou worden, maar dat het ookvan beteekenis is, ja zelfs nog belangrijker, welke gebie-den niet bebouwd behooren te worden.Naast en behalve de uitbreidingsplannen van stad endorp kwam zoodoende de drang naar streekplannen,die een ander karakter hebben dan de gemeentelijkeplannen, die daarvan eenerzijds de aanvulhng zijn, maarandererzijds het kader aangeven, waarin de plannenvoor de kleinere gebieden behooren te passen en daar-voor de hoofdlijnen uitstippelen.Sedert het Internationaal Stedebouwkundig Congresvan 1924 is door ons Instituut ernaar gestreefd hetstreekplan-idee instemming te doen vinden en dat stre-ven is in alle deelen van ons land met groeiende instem-ming begroet.Steeds verder zijn wij ons dus bij hetgeen wij nog altijd,,stedebouw" zijn blijven noemen, gaan verwijderen envan het begrip ,,stad ' en van het begrip ,,bouwen". Enin nog sterkere mate zal dit het geval zijn, indien wijten aanzien van het geheele gebied van Nederland eensoortgelijke werkwijze gaan toepassen als thans dooreen streekplan ten aanzien van een groep van gemeen-ten.Indien wij dus het nationaal plan een stedebouwkundigeuiting noemen, is dat een contradictio in terminis. Enhet wordt dunkt mij hoog tijd, dat wij onze nomencla-tuur op dit gebied herzien.In Duitschland heeft men naast den term ,,Stadtebau",dien van ,,Landesplanung" gebezigd, toen het streek-planwerk zich daar inburgerde. En na de machtsaan-vaarding door de machthebbers van het Derde Rijkheeft men een nieuwen term ingevoerd: ,,Raumord-nung", waaronder men alle verrichtingen op dit gebiedsamenvat, dus zoowel nationaal plan en streekplan alsde uitbreiding van stad en dorp. Aan de ,,Raumord-nung" gaat vooraf de ,,Raumforschung", de voorstudievan de grondslagen, waarop de Raumordnung moetberusten.In Engeland heeft men van den aanvang af een juistereterminologie gebezigd en niet gesproken van ,,town-building" maar van ,,town-planning". Maar daarnaastbezigt men den term ,.country-planning" voor landelijkeuitbreidingsplannen, ,,regional-planning" voor streek-plan en ,,national planning" voor het geheel Engelandomvattende plan.In de Vereenigde Staten spreekt men eveneens van,,town-planning"; daarnaast spreekt men van ,,county-planning", min of meer gelijkwaardig aan streekplan.,,State-Planning" heeft betrekking op het plan voor eengeheelen staat -- een gebied op zichzelf telkens velemalen grooter dan Nederland --; ,,Regional-Planning"heeft daar een andere beteekenis dan in Engeland enslaat op het plan voor een combinatie van staten, terwijl,,National-Planning" op het totale gebied der V. S. be-trekking heeft.In de Fransch sprekende landen spreekt men van ,,urba-nisme" wanneer men stedebouw in engeren zin bedoelt,maar daarnaast van ,,plan d'extension", ,,plan directeur"en ,,plan regional". De gezamenlijke verrichtingen opdit gebied vond ik onlangs in een tijdschrift aangeduidals ,,planisme". Ik weet niet of dit een term is die reedsburgerrecht heeft verkregen.Nergens heerscht dus op dit gebied een zoo groote ter-minologische verwarring als ten onzent. Naar het mijvoorkomt, is het hoog tijd, dat wij het kind bij denjuisten naam noemen: het is te gek, dat wij het bestem-men van een landelijk gebied als natuurruimte, eenhandehng, die noch met steden, noch met bouwen ietsheeft uit te staan, zouden bhjven betitelen als een stede-bouwkundige handehng !De heer de Casseres heeft eenige jaren geleden hetwoord planologie gelanceerd. Dit hjkt mij een gelukkigevondst. Het is een algemeene term, waaronder de inaard en wezen zeer verschillende handehngen, waar-mede de z.g. stedebouwer zich pleegt bezig te houden,kunnen worden samengevat. i)Hoe dit zij, ik zou het nationaal plan bij voorkeur alsvolgt ^illen definieeren: ,,een algemeen plan, dat debestemming aangeeft van den Nederlandschen bodemen dat ten doel heeft een harmonische ontwikkeling vanhet oppervlak van ons vaderland langs vooraf uitgeba-kende lijnen te bevorderen".Wettelijke basis der planologieIndien ik mij niet sterk vergis, staan wij thans ten op-zichte van de ontwikkeling van hetgeen wij -- m.i. tenonrechte -- stedebouw zijn blijven noemen, op eenkeerpunt.Er is in ons land een groeiend besef voor de belangrijk-heid van de probleraen op dit gebied. De bestrijdingvan het euvel der lintbebouwing, het onderbrengen vande industrie op de daarvoor meest geschikte plaatsen,het reserveeren van de uit natuurhistorisch oogpunt be-langrijke terreinen, het scheppen van voldoend recrea-tie-terrein, het bewaren van het specifiek karakter vanons Hollandsch landschap, ziedaar slechts enkele vande vele problemen, die de bijzondere aandacht vroegen.Maar steeds weer werd een rationeele gang van zakentegen gehouden door talrijke administratieve beslissin-gen, welke de vraag deden rijzen of men ter plaatse,waar deze plegen te worden voorbereid, zich wel vol-doende rekenschap gaf van de draagwijdte daarvanvoor de toekomst van ons land. Ik behoef slechts tewijzen op de Kon. Besluiten betreffende Haarlem, Heer-len, Hoogkerk, Zegwaart, Zweelo, om de herinneringbij U wakker te roepen aan de talrijke en soms onover-komelijke barrieres, welke in de laatste jaren ,,geno-men" moesten worden.De onvoldoendheid van ons wettelijk apparaat werdhicrdoor helder in het licht gesteld. En het is dan ookeen gelukkig feit, dat de nieuwe Minister van Binnen-landsche Zaken de herziening der Woningwet reedszeer spoedig in uitzicht heeft gesteld. De verwachting isniet te gewaagd, dat bij die herziening in de eerste envoornaamste plaats aandacht gewijd zal worden aan ? 6dier Wet. Die verwachting wordt bevestigd door het-geen de Minister heeft medegedeeld in de Memorie vanAntwoord aan de Eerste Kamer bij de jongste begroo-ting:,,Hij is inderdaad van gevoelen, gelijk die leden meenen,,te beluisteren, dat met een goede Woningwet de ge-,,heele ontwikkeling van stad en land gunstig kan wor-,,den beinvloed.,,Hij ziet geenszins voorbij, dat de thans vigeerende,.wettelijke voorschriften op het stuk van uitbreidings-^) Ik geef althans aan planologie de voorkeur boven ,,planmatigeruimte-ordening", een term, dien een medewerker van het Handels-blad onlangs gebruikte.,,plannen en wat daarmede in meer of minder nauw,,verband samenhangt veel ten goede hebben verricht,,,doch hij kan zich niet onttrekken aan den indruk, dat,,die voorschriften, gezien hunne toepassing in de prac-,,tijk, en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie, zijn,,achtergebleven bij de meer moderne, en door studie,,verdiepte, inzichten inzake den stedebouw en de daar-,,mede samenhangende vraagstukken. Daarom zal, door,,een herziening van de wet moeten worden benaderd,,,dat wetgever en gezond stedebouwkundig inzicht,,elkander vinden, met als gevolg van dien ook een,,zekere ,,natuurlijke" ordening van den woningbouw."Ten aanzien van die natuuriijke ordening ben ik eenigs-zins sceptisch. Maar dit daargelaten, kan niet wordenontkend, dat hier een nieuw en frisch geluid te beluiste-ren valt, dat eenigen moed geeft voor de naaste toe-komst.Het voornaamste en alles beheerschende punt bij dezevoorgenomen herziening is naar het mij voorkomt devraag, of men de noodzakelijke consequentie zal trek-ken uit de geschiedenis der laatste jaren door een be-paiing op te nemen in de Woningwet, die het mogelijkzal maken om voortaan bebouwing alleen tot stand tedoen komen, daar, waar die in overeenstemming is meteen ordelijke, systematische en weloverwogen ontwik-keling, met uitsluiting van alle andere plekken.Indien voldaan wordt aan dezen fundamenteelen eisch,waarop elke planologische ordening gegrond moet zijn,wordt de voorwaarde geschapen voor een meer bevre-digende ontwikkeling dan die, welke in de achter onshggende 36 jaar na de tot standkoming van de Wo-ningwet heeft plaats gehad.Het zal dan mogelijk zijn om ,,de vlucht uit het uitbrei-dingsplan" tegen te gaan, om lintbebouwing en wildebebouwing te weren, maar om andererzijds wel bebou-wing tot stand te doen komen op die plaatsen, waar dietoelaatbaar en gewenscht is.Wanneer Nederland als een geheel gezien wordt, wan-neer gestreefd wordt naar een plan, dat de ontwikkelingvan Nederland voor de eerstvolgende decennia moetbeheerschen, kan een gewijzigde Woningwet van on-schatbare waarde blijken. Aldus gezien, kan de komendeherziening der Woningwet, zelfs indien het nationaleplan daarin niet met zooveel woorden mocht wordengenoemd, toch voor de tot standkoming daarvan beslis-send zijn.Ik zal op de wettelijke regeling hier niet nader ingaan,maar meende toch voor goed verstand der zaak, dezealgemeene opmerking te moeten laten vooraf gaan.De inhoud van het nationale planWanneer wij ernaar streven de bestemming van denNederlandschen bodem vast te leggen op zoodanigewijze, dat een geordend en goed samenhangend geheelontstaat, een geheel, dat de belangen van het Neder-landsche volk zoo goed mogelijk dient, dan is het noodigom de ruimten aan te wijzen die bestemd zijn voor;a. het wonen;b. het werken, dus zoowel handel, industrie en mijn-bouw, als landbouw, tuinbouw en veeteelt;c. natuurruimten in den ruimsten zin, met inbegrip vande recreatiegebieden;d. het verkeer, eveneens in den ruimsten zin, dus spoor-wegen, wegen, waterwegen en luchtverkeer. 75En daarnaast dient het plan het verband te leggen metde voorzieningen, die ten behoeve van het maatschap-pelijk leven onontbeerlijk zijn als watervoorziening,electriciteitsvoorziening, waterafvoer e.d. En verbandte leggen ook met een vraagstuk dat -- helaas ^-- in denlaatsten tijd zich sterker dan ooit naar voren dringt: deverdediging van ons land tegen aanvallen van buiten.De genoemde vier hoofd-functies van het nationale planmoge ik thans -- uiteraard zeer in het kort -- met Ubespreken.De woongebiedenHet spreekt wel vanzelf, dat het nooit doel van eennationaal plan kan zijn in details aard en ligging derwoongebieden te regelen. Of op een bepaalde plek eenarbeiderswijk dan wel een villakwartier moet komen,of de gemeente X zich naar het Zuiden of naar hetWesten zal moeten uitbreiden, dat zijn vragen vanlocalen aard, die door het plaatseiijk uitbreidingsplan,passend in het kader van het streekplan, geregeld zul-len moeten worden.Maar wel zal het nationale plan de richtlijnen moetengeven voor de verdeeling van de bevolking over hetland, de verspreiding van de woongebieden, natuurlijkin verband met de aanwezige middelen van bestaan ende meest waarschijniijke ontwikkeling van deze.Het is noodig om in dezen eenige leiding te geven.Gegeven de kleine oppervlakte van ons land en dediclite opeenhooping der bevolking in sommige deelenervan, kan men zich niet meer de luxe permitteerenGods water over Gods akker te laten loopen. Wij moe-ten ons realiseeren, dat ons land een van de dichtstbevolkte landen van Europa is en dat buitendien dejaanijksche toeneming onzer bevolking '-- al beweegtdie zich ook hier in dalende richting ^ grooter is danergens anders in Europa, Rusland en de Balkanlandenuiigezonderd. Daarom dreigen de misstanden, en uitplanoiogisch en uit economisch oogpunt ernstig te wor-den, indien niet van hoogerhand leiding wordt gegeven.Dit is de eene kant van de medaille.De andere kant is deze: De bevolking van Nederlandzal niet ongeHmiteerd groeien. Wat enkele jaren gele-den nog een volkomen nieuw begrip was, wear menvreemd tegenover stond, wordt thans vrij algemeen alsjuist aanvaard: met een zeer groote mate van waar-schijnlijkheid kan worden verwacht, dat voor het eindedezer eeuw het maximum zal worden bereikt. En dejaarlijksche bevolkingstoeneming, vroeger rond 110.000,thans rond 80.000, zal vermoedelijk in de eerstvolgendedecennia snel dalen. Wanneer er een eind komt aan debevolkingstoeneming, komt er een eind aan de snelletoeneming van het aantal woningen. Niet in dien zin,dat het jaarlijks benoodigd aantal woningen rechtstreeksevenredig zal zijn aan de afnemende jaarlijksche bevol-kingsvermeerdering. Want de gezinnen worden klei-ner, er is dus per 1000 nieuwe inwoners een grootergetal woningen noodig dan vroeger. Maar niettegen-staande die gezinsverdunning en niettegenstaande eenkrotopruiming op groote schaal, die ongetwijfeld in detoekomst te wachten is, zal het aantal jaarlijks benoo-digde woningen geleidelijk verminderen, en daarmedevermindert ook de behoefte aan bouwgrond.Het is dan ook volkomen onjuist en volkomen onrede-76 lijk, indien praktisch alle grond in ons vaderland totbouwgrond wordt gepromoveerd. Ik heb eens als defi-nitie van bouwgrond hooren poneeren: bouwgrond iselk stuk grond, vanwaar men een kerktoren kan zien.En inderdaad, daar heeft het thans veel van. Maardeze verwachtingen der eigenaren kunnen onmogelijkworden verwezenlijkt. Daartoe zou een veel grooteretoeneming der bevolking noodig zijn dan ooit in ons landis te verwachten.Het is dus alleszins rationeel en alleszins verdedigbaar,dat alleen daar woningen worden gebouwd, waar eenverdere opeenhooping der bevolking toelaatbaar is inverband met de economische ontwikkeling, in verbandmet een maximum aan levensgeluk en natuurgenot voorde bewoners zonder schade aan het landschap, mogelijkook in sommige gevallen in verband met eischen vande defensie.En daarom zou ik met nadruk willen betoogen: het isniet noodig, dat de mooie wegen door ons polderland,door hei, bosch en duin worden bedorven door einde-looze rijen burgermanshuisjes. Het is niet noodig, datde randen van onze plassen worden aangevreten doorbebouwing en dat alle buitens worden verkaveld totvilla-parkjes. Het is niet noodig, dat wilde bebouwingwordt toegelaten op allerlei wiilekeurige plaatsen bui-ten de bebouwde kommen, ten koste van abnormaalhooge bedragen aan watervoorziening, rioleering, poli-tietoezicht, reiniging, enz.Maar de groote lijnen, waarlangs de meest logischeverspreiding der bevolking over ons land zou moetengeschieden en de middelen, welke daarvoor zoudenmoeten worden aangewend, kunnen alleen worden aan-gegeven in nationaal verband na bestudeering dezeraangelegenheid door een centrale instantie.De werkgebiedenZeer direct verband met de plaats der woongebiedenhoudt de plaats van de werkgebieden. In het algemeenzullen plaats en omvang van de woonkernen wordenbepaald door aard en omvang der werkgelegenheid.Wil men dus invloed oefenen op de structuur der woon-gebieden, dan zal men moeten beginnen zijn aandachtte richten op het primaire.Wanneer ik hier spreek van werkgebieden dient mennatuurlijk daaronder niet alleen te begrijpen de plaatsenwaar industrieen zijn gevestigd en de havengebieden,waar de handel is geconcentreerd, maar ook de terrei-nen waar veeteelt, akkerbouw, tuinbouw en boschbouwworden uitgeoefend. In dit verband is dus, op eenkleine fractie na, heel Nederland werkgebied, want dewoeste gronden beginnen steeds schaarscher te worden.Maar er is een groot onderscheid: terwijl de landbouwslechts aan een zeer beperkt aantal menschen per halevensonderhoud verschaft, hebben de samenballingender bevolking bijna uitsluitend plaats rondom de in-dustrieele vestigingen en de havencomplexen. Een uit-zondering daarop vormen alleen die centra, waar demenschen zich vestigen, die geheel of tot zekere hoogtevrij zijn in de keuze van hun woonplaats en die hunkeuze dus kunnen bepalen in verband met persoonlijkevoorkeur. Dit zijn echter uitzonderingen: beroepsloozen,gepensionneerden, beoefenaars van de z.g. vrije beroe-pen, enz.Wanneer men de cijfers van de vier in ons land gehou-den beroepstellingen vergelijkt, dan blijkt hoe ontzaglijkiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiilliliiiiiiiliiiiiliiiiiiiiiiiiiililiiiiiiiiiiliiliiiii^1 J. C. J. KNEGT & ZONENi , A^^^^^^^^^^^ ASSURANTIEKANTOOR VAN 1840 1k --^^rUR^^1BRAND ^.mm5k TRANSPORT=sSTORM fnirfiEiGllO **""'''*''''"''"'"' 11 FRAUDE -^ 1llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll^^CORTLEVERKETELSTRAATAMSTERDAMS p ecialiteit inMARMERENSCHOORSTEENMANTELS,,HOLLAND-DEURSLUITINGEN"voor het openen en sluiten van voordeuren vanBOVENWONINGEN(Nederl. Octrooi)MODERNE SPEELTUINTOESTELLENconstructiewerken.CV?AD.DRENTH,GRONINGENCOEHOORNSINGEL 39 TELEFOON 1424De Koning der vervende verf van KoningEDEL-STANDGROEN'/ gaat jaren mee !?EKONOL?voor 't BETERE werkEvert Koning & Co.ZaandamA*A^^.feV*.r^^'.^'o?'MILVBB3lS'l4J/^ A/EOEft-SELMOAfOeDE VEL UWEHOLLANDJZEELANDl .\% NOOOD-*?"??i???L I M B U R 0}|iiiiiiiiiir |,I M/DDEN^a*''0ZU/D-"lAAaTOICnTOverzicht van de streekplangebieden in NederlandLintbebouwing Ringdijk Haarlemmermeerpolder Het fraaie uitzicht dat door de bebou-wing aan het cog wordt onttrokkenLintbebouwing tegenover Sluipwijksche Plassen Reeuwijksche en Sluipwijksche PlassenDicpenheim. Lintbebouwing Diepenheim. Dezelfde weg zonder bebouwing78.4 ? *Duinen nabij den Waalsdorperweg te 's Gravenhage; thans afgegraven en geegaliseerd ten behoeve van den bouw van kazernessnel in de laatste decennia de in de nijverheid werk-zame bevolking is toegenomen: van 650.574 in 1899 tot1.235.912 in 1930, dus bijna verdubbeld in 41 jaar tijds.Daarentegen zijn de in den landbouw werkzamen slechtsvermeerderd van 592.774 tot 655.190.Nog sterker dan de absolute spreken de relatieve cijfers.In 1899 was in de nijverheid werkzaam 33.8 % dertotale beroepsbevolking, in 1930: 38.8 %. Daarentegendaalde het aandeel van de in den landbouw werkzamebevolking van 28.2 % tot 20.6 %. En dat niettegen-staande in ons land de landbouw zeer intensief wordtbeoefend; men denke aan het Westland en de bollen-streek, aan Boskoop en Aalsmeer !In de toekomst is dan ook de Industrie ^ en daarne-vens de handel -- voor de verruiming der arbeidsgele-genheid van veel meer belang dan de landbouw. M.a.w.-- en dat is voor ons onderwerp van overwegende be-teekenis -- de vraag, hoe de toeneming der bevolkingover het land verdeeld zal worden -- hangt in de eersteen voornaamste plaats af van de verdeeling der in-dustrieele vestigingen over het land.Over de vestigingsplaats der industrieen zijn vele dikkeboeken geschreven. Het ligt niet in mijn bedoeling om-- gesteld dat ik er competent toe ware -- een verhan-deling over ,,Standortslehre" te houden. Dat is in ditverband ook niet noodig. Aan de Industrie moet gele-genheid worden gegeven zich vrijelijk te ontwikkelen.Ik besef ten voile het belang van de verdere industriali-satie van ons land in verband met beperking der werk-loosheid. Maar, vrijheid behoeft geen ongebondenheidte beteekenen. Zooals de zaak zich thans heeft ontwik-keld, doet zich op het gebied van industrie-terreinen innog grootere mate de anarchie voor, welke men tenopzichte van terreinen voor woningbouw kan waarne-men. In de meeste gemeenten van ons land is voor eenbelangrijke Industrie elk terrein verkrijgbaar, onver-schillig of het daarvoor, bezien uit een oogpunt vanalgemeen belang, geschikt is of niet en onverschillig ofhet op een uitbreidingsplan voor die bestemming is aan-gewezen of niet. ; , . , " ...Dat is een onhoudbare toestand. En eenige ordeningop dit gebied is zeker niet overbodig. Maar die ordekan alleen geschapen worden in het kader van een na-tionaal plan, na grondige bestudeering van de eischen,waaraan terreinen voor industrieen van verschillendegrootte en van verschillenden aard moeten voldoen.Daarnaast kan de vraag worden gesteld, welke rol voorde ontwikkeling van veeteelt, akkerbouw en tuinbouwis weggelegd, hoe de productie van deze middelen vanbestaan kan worden opgevoerd. Deze kwestie is intweeen te splitsen. In de eerste plaats: hoe kan de pro-ductie per ha nog worden opgevoerd, een vraag vooronze landbouwkundigen, die des te moeilijker te beant-woorden is, omdat ongetwijfeld ons land in dit opzichtniet achteraan komt. Nog belangrijker echter is devraag: hoe kan het aantal hectaren dat voor ontginningAfgraving van duinen onder Wassenaar in 193179in aanmerking komt, worden vermeerderd? Daarbij stuitmen al dadelijk op de moeilijkheid dat in vele gevallende uitbreiding van het agrarisch gebied in conflict komtmet den drang tot behoud van natuurschoon. Een vol-ledige en systematische inventariseering van wat behou-dien dient te blijven is in dit verband noodzakelijk.Niettemin zijn nog tal van inpolderingen en ontginnin-gen mogelijk zonder dat van eenig conflict sprake be-hoeft te zijn. En dan komt hier natuurlijk in de eersteplaats in aanmerking de verdere drooglegging van deZuiderzee en wel in een tempo, dat geevenredigd isaan de belangrijke bevolkingsvermeerdering, welke inde eerstvolgende jaren nog te wachten is in ons land.Het komt mij voor, dat men bezwaarlijk de groote be-teekenis kan onderschatten, welke de toekomstige Zui-derzeepolders hebben voor de economische ontwikke-ling der eerstvolgende decennia. Die beteekenis is drie-ledig: in de eerste plaats een werkverruiming door dedrooglegging zelve als geen ander werk kan verschaf-fen. Daarnaast een vergrooting als op geen anderewijze mogelijk is van onzen agrarischen bodem en dusvan onze agrarische productie, maar ook van de land-bouwende bevolking, die op den nieuwen grond eenduurzaam bestaan vindt. En een aanzienlijke stimulee-ring van onze industrie: men denke slechts aan debouwnijverheid, de landbouwwerktuigen, enz.De inpolderingen hebben dus een beteekenis, die nietalleen wordt beheerscht door een vergelijking tusschenvermoedelijken kostprijs per ha en vermoedelijke op-brengst per ha. Het is geen rekensommetje, maar eennationaal belang van de eerste orde, vooral in dezentijd van, vermoedelijk blijvende, werkloosheid.Van groot belang is in dit verband ook de vraag of hetmogelijk is en zoo ja in hoeverre, om in verband met destructureele wijzigingen in ons economisch leven, in-dustrie en landbouw te combineeren, in dien zin, datarbeiders, die een verkorten arbeidsdag in industrieeleondernemingen werken, hun verderen arbeidstijd inkleine landbouwbedrijfjes productief maken. Deze vraagheeft in 1935 een punt van uitvoerige discussie in onsInstituut uitgemaakt. Persoonlijk verwacht ik van dezepogingen weinig: in een artikel in ons Tijdschrift i) hebik uiteen gezet, dat maatregelen, die voor Duitschlandaanbeveling verdienen, daarom in ons land nog nietgerechtvaardigd zijn.In een voordracht, onlangs door Prof. W. E. Boermanvoor den Stedebouwkundigen Leergang in Delft gehou-den 2) heeft deze de decentralisatie in de industrie enin het bijzonder de ..Kurzschichtensiedlung" uitvoerigbehandeld.Zijn conclusie is ,,dat de moderne ontwikkeling van hetbedrijfswezen en van het verkeerswezen nieuwe per-spectieven opent voor den stedebouw, voor een zekeredecentralisatie van het industrieele apparaat en voor eenin sociaal opzicht toe te juichen decentralisatie van delandsbevolking. De tegenstelling tusschen stad en landwordt daardoor verminderd, evenals die tusschen in-dustrie en landbouw. Bij stedebouw en streekplan zalmet deze tendenzen ernstig rekening moeten wordengehouden".80^) Binnenkolonisatie in Nederland. Jaargang 1935, biz. 85.^) ,,Een en ander over de ontwikkeling van het bedrijfsleven inhaar beteekenis voor den stedebouw", opgenomen in het Tijdschriftvoor Economische Geografie van 15 December 1937.Zonder hier op de kwestie zelf in te gaan, zou ik alleenwillen opmerken, dat deze zaak van zoo verstrekkendeen algemeene beteekenis is, dat die noch binnen hetkader van een gemeentelijk uitbreidingsplan, noch instreekplan-verband kan worden opgelost, doch uitein-delijk slechts na grondige bestudeering door een wel-overwogen nationaal plan.De natuuTruimtenHet behoud van terreinen, die uit een oogpunt van land-schapsschoon, natuurstudie of recreatie waard zijn be-houden te worden, is een zaak, die de laatste jaren bijuitstek de publieke belangstelhng heeft. Het is een onge-lukkige gewoonte, dat wij Nederlanders dikwijls al water in ons eigen land is geschied, verkleind en wat erbuiten onze grenzen gebeurt, door een vergrootglasplegen te zien.Het mag daarom nog wel eens worden gezegd, dat opdit gebied zonder twijfel heel veel is gepraesteerd. De50.000 ha domeingronden vormen een waardevol natio-naal bezit, dat bij de leiding van het Staatsboschbeheerongetwijfeld in goede handen is. Het Nationale Park,,De Hoge Veluwe" is een prachtige bezitting van 6500ha. Het Gooische natuurreservaat van 1600 ha is zoo-wel voor de hoofdstad als voor het Gooi zelf van on-schatbare waarde. De onvolprezen Vereeniging tot be-houd van natuurmonumenten heeft op tal van plaatsenin ons land de waardevolste plekken weten te behou-den. Haar laatste praestatie, de aankoop van ,,De Im-bosch" hgt ons nog versch in het geheugen en stemt teeerder tot dank, omdat daardoor een aaneengeslotennatuurpark langs den Oostelijken Veluwezoom is ver-kregen, dat naar ik meen, thans ongeveer 4000 hagroot is.Voegt men hierbij nog de pogingen van de elf Land-schapsstichtingen waarvan enkele, o.a. de Gelderscheen de Utrechtsche, reeds een zeer actief bestaan leidenen denkt men aan Amsterdam, dat een bosch van 895 hauit den polder toovert, aan Rotterdam, dat zijn plas-gebied tot kern van een parkplan maakte, aan den Haagen Arnhem, die zich met een krans van parken wistente omringen, dan kan men zeer zeker niet beweren dater onverschilligheid heerscht ten aanzien van het na-tuurschoon. Er is op dit gebied in de laatste veertig jaareen grondige verandering in de mentaliteit van onsvolk gekomen. Er is meer belangstelhng en ook meerwaardeering dan voorheen voor ideeele waarden danin de 19e eeuw.En toch.... zijn de noodkreten talrijk. Ik volsta met eenbloemlezing uit de opschriften van artikelen uit onzedagbladen van de laatste maanden:,,Noord-Holland in gevaar. Pleidooi tegen de ontluiste-ring der provincie"....,,Limburg's schoon in gevaar"....,,Het natuurschoon van Warmond bedreigd"....,,Bedreiging van het natuurschoon in Brabant"....,,Noodkreet uit het Geuldal. Algeheele ondergang vanongeevenaard natuurschoon"....,,De Nieuwkoopsche plassen bedreigd"....,,De Pietersberg verdwijnt bijna geheel"....Enz.; deze verzameling is voor uitbreiding vatbaar.Waakzaamheid blijft dus zeker geboden. Maar het is opzichzelf reeds een zeer gelukkig verschijnsel, dat er alarmwordt geslagen ^ en misschien soms ook wel eens tevroeg! '-- wanneer er aanslagen dreigen op hetgeen ons Het verkeervolk beschouwt als een zaak, die bij uitstek van alge-meen belang is.De derde spreker zal dit onderdeel meer in het bijzon-der behandelen; ik zal hierop dus niet uitvoerig ingaan.Slechts wil ik er op wijzen, dat het noodig is, dat hetbehoud der natuurruimten wordt gezien in het kadervan een algemeen plan, waarin alle factoren tegen elkan-der worden afgewogen, omdat hier een bron is voorconflicten van allerlei aard. Een daarvan heb ik zoo-even reeds aangestipt: ontginning en droogmaking ver-sus natuurschoon. Maar er zijn er veel meer!In de eerste plaats is er al een tegenstelling tusschen demenschen der wetenschap, de biologen, eenerzijds, dieterreinen gereserveerd wenschen voor natuurstudie inden ruimsten zin en die dus, volkomen begrijpelijk, dieterreinen niet door derden betreden willen zien, en degroote massa der bevolking andererzijds, die bosch enhei en duin als recreatie-terrein wenscht.Een tegenstelling levert het groote duingebied langs deHollandsche kust, dat dienst doet als waterwingebiedvoor een groot deel der Westelijke provincies en daar-toe zooveel mogelijk afgesloten dient te blijven, opdathet tegen verontreiniging gevrijwaard blijft, maar dattegelijkertijd het aangewezen ontspanningsgebied is vooreen bevolking van een paar millioen, die in de onmid-dellijke nabijheid leeft.Een derde tegenstelling is die tusschen Industrie en be-houd van natuurschoon. Niet zelden wordt de gaafheidvan een streek aangetast door de uiterlijke verschijningvan industrieele opstallen en hunne annexen, maarbuitendien wordt in vele gevallen de rust verstoorddoor het gedreun der machines, de lucht bedorven doorweinig aangename geuren of de beken verontreinigddoor afvalwater. Een groot industriecomplex is zeldeneen verrijking van het landschap, maar beteekent welheel dikwijls de volkomen vernietiging van de charmesdaarvan. Deze factor spreekt te sterker nu er een zekereneiging tot decentralisatie der industrie niet te misken-nen valt, althans voor die takken van nijverheid, voorwelke de arbeidsfactor van overwegende beteekenis is.En door de verbeterde verkeers-mogelijkheden wordtdeze tendenz in belangrijke mate versterkt. Door velenwordt [trouwens doelbewust op decentralisatie der In-dustrie' aangestuurd.Maar het sterkste conflict, de meest voorkomende en hetduidelijkst tot ieder sprekende belangen-tegenstelling istoch wel daar, waar het landschap wordt aangevretendoor den bouw van woningen: groote huizen en kleineoptrekjes, arbeiderswijken en villaparken, wilde bebou-wing en lintbebouwing.Want -- en daar zou ik in het bijzonder den nadruk opwillen leggen -- het gaat niet alleen over het behoudvan enkele uit biologisch of recreatief oogpunt buiten-gemeen waardevolle gebieden, maar vooral over hetbewaren van de gaafheid van het landschap in het alge-meen. Het in veilige handen brengen van eenige tien-duizenden hectaren, welke onze voornaamste natuur-ruimten vormen, is buitengemeen belangrijk, maar hettegengaan van een verdere aantasting van het land-schap door ordening van de bebouwing staat daarbijniet ten achter.Het vierde en niet het minst belangrijke element van hetnationale plan is het verkeer. Ik noem het in de laatsteplaats, omdat het een secundaire functie heeft: het isnooit doel in zichzelf.Dit neemt niet weg, dat juist voor ons land het verkeervan zeer bijzondere beteekenis is: Nederland dankt zijnrelatief gunstige economische ontwikkeling zeker in deeerste plaats aan zijn gunstige ligging ten opzichte vanhet wereldverkeer.Ik zal niet pogen in kort bestek een schets te geven vande ontwikkeling van het verkeer. Ook zonder zulk eenterugblik zult U overtuigd zijn van de geweldige betee-kenis, die de ontwikkeling van het verkeer te water,over den spoorweg, over den weg en door de lucht heeftgehad voor de ontwikkeling onzer nationale samenle-ving en -- wat in het verband met het onderwerp, datons heden bezig houdt, het meest interesseert -- in detoekomst nog hebben zal.De beteekenis van den waterweg en den spoorweg isrelatief afgenomen. Wel zullen deze beide in ons landniet gemist kunnen worden, wel staat men in dit opzichtdikwijls voor verrassingen (ik denk in dit verband o.a.aan de sterke ontwikkeling van de kustvaart in de laat-ste jaren), maar vermoedelijk zullen er weinigen zijn,die een geweldige uitbreiding van onze kanalen enspoorwegen voor de toekomst waarschijnlijk of nood-zakelijk achten. Alles wijst erop, dat de toekomst is aanhet raillooze verkeer over den weg en aan het vliegver-keer, waarbij echter de rol van het laatste voor hetbinnenlandsch vervoer in verband met de kleine afme-tingen van ons land, vermoedelijk ondergeschikt zal zijn.Wanneer we om ons heen zien naar landen met eenmeer ontwikkeld autoverkeer, dan lijdt het geen twijfel,dat we in Nederland eerst aan het begin van deze ont-wikkeling staan. Tot dusverre heeft het wegverkeer zichmoeten ontwikkelen niettegenstaande een gebrekkigwegennet, niettegenstaande een prohibitieve belasting-wetgeving, niettegenstaande de spoorwegen in standgehouden worden met het geld, dat de weggebruikeropbrengt. Die belemmeringen hebben de rationeele ver-keersontwikkeling tijdelijk afgeremd, maar kunnen haarop den duur niet tegenhouden.Een verdere en snelle ontwikkeling van het wegverkeermogen we dus met een aan zekerheid grenzende waar-schijnlijkheid verwachten. Dat impliceert, dat de revo-lutioneerende werking, die het verkeer tot dusverrereeds heeft uitgeoefend op de ontwikkeling van onsvaderland, in de naaste toekomst nog veel sterker zalzijn te constateeren,De spoorweg en de tramweg hebben de afstanden insterke mate verkort, de fiets heeft dat procede voort-gezet, de motorfiets, de auto en de autobus dragen erthans het hunne toe bij om afstanden te overbruggen.Woonplaats en werkplaats zijn, in veel sterkere matedan voorheen, tot zekere hoogte onafhankelijk vanelkaar geworden, maar ook de mogelijkheid om te pro-fiteeren van recreatie en natuurgenot is er veel grooterdoor geworden.De kleine auto, de lichte motorfiets, de saxonette, detandem zullen het verkeer over langen afstand brengenbinnen het bereik van een steeds grooter publiek.Verwacht mag dus worden een steeds toenemende mo- 81Amstel ter hoogte van ,,Amste]rust"82gelijkheid om woonplaats en fabriek, kantoor en werk-plaats te vestigen op elk denkbaar punt. Dat kan enmoet, indien geen centraal georganiseerde leiding wordtgegeven, indien geen streng doorgevoerde ordening vanhet gebruik van den bodem plaats heeft, leiden tot eensteeds grootere verwarring en anarchie, tot een toene-menden chaos in ons reeds zoo dicht bevolkte vader-land. Zeer terecht heeft de Minister van Binnenland-sche Zaken in de rede, waarmede Z.Exc. de Staats-commissie in zake herziening der Woningwet installeer-de, gewaagd van de ,,economisch ontstellende gevol-gen", welke een ,,onbeheerschte ontwikkeling van hetverkeer" moet hebben.De historische ontwikkelingIn 1901 was de Woningwet een voortreffelijke wet.Voor dien tijd was vooral de stedebouwkundige para-graaf een gedurfde poging om tot een betere ontwikke-ling te komen. Maar de toestanden zijn sedert diengrondig veranderd. En onder de factoren, die tot dewijziging van de structuur van ons maatschappelijkleven hebben bijgedragen, neemt de ontwikkeling vanhet moderne verkeer een allereerste plaats in.Juist deze toeneming der verkeersmogelijkheden maakthet noodzakelijk om de hoofdlijnen der tockomstigeontwikkeling te zien in een grooter verband dan moge-lijk is binnen het kader van een gemeente of van eenstreek.Gaat men na hoe de gang van zaken in het verleden isgeweest, dan ziet men, dat er een duidelijke lijn in valtte bespeuren. In de tweede helft der 19e eeuw, toen deuitbreiding onzer steden met kracht losbarstte, kwammen al spoedig tot de ontdekking, dat het niet aangingom de eene straat zonder verband aan de andere telijmen: men begon stratenplannen te ontwerpen. Tegenhet einde dier eeuw bespeurde men, dat men door hieren daar een stratenplan vast te stellen niet een harmo-nische uitbreiding der stad bereikte; men kwam gelei-delijk tot het opstellen van uitbreidingsplannen en deWoningwet van 1901 sanctionneerde dit streven dooreen stedebouwkundige paragraaf, die voor dien tijdtamelijk ver ging.Maar al ras bleek dat ook deze uitbreidingsplannenniet voldoende waren: de stad en haar nabuurgemeen-ten breidden zich ieder op eigen gelegenheid uit en dewederzijdsche uitbreidingen klopten heel dikwijls nietmet elkander: het begrip dat er ook intercommunalesamenhang diende te zijn vond geleidelijk ingang envond in 1921 ook uitdrukking in de Woningwet: hettegenwoordige artikel 44.Waren de uitbreidingsplannen aanvankelijk alleenbedoeld geweest voor de steden en enkele snel groeien-de voorstadsgemeenten, aldra bleek, dat een systema-tische uitbreiding geen prerogatief behoort te zijn vande stad. Vooral toen de vestiging op het land tenge-volge van de moderne ontwikkeling van het verkeersnel in beteekenis toenam werd de behoefte aan uit-breidingsplannen voor zeer vele gemeenten evident. Ditbracht evenwel verschillende gevaren met zich. In deeerste plaats, dat men de behoefte aan uitbreiding gingoverschatten, tengevolge waarvan vele dorpsgemeentenzich een toekomstige positie als wereldstad droomden.Die overmatige expansiezucht was bedenkelijk, omdateen verbrokkelde bebouwing veelal het gevolg is vaneen te groot uitbreidingsgebied. Ook werd hier en daarde vaststelling van een uitbreidingsplan het sein om tebouwen.... buiten dat plan: het was een aanmoedigingtot lintbebouwing langs bestaande wegen; de vlucht uithet uitbreidingsplan was begonnen.Polderlandschap bij BreukelenDit alles leidde ertoe, dat de ontwikkeling van een aan-tal min of meer met elkander samenhangende gemeen-ten in een grooter verband moest worden bezien. Nahet zooeven reeds gememoreerd Internationaal Stede-bouwkundig Congres van 1924, waar het gewestelijkplan of streekplan den hoofdschotel vormde, heeft ---niet in de laatste plaats door de voortdurende propa-ganda van ons Instituut -- het streekplan-idee meer enmeer ingang gevonden. Een wettelijke basis voor hetstreekplan, zij het ook een zeer onvolkomen en weinigbevredigende, werd door de artikelen 45 t/m 50 vande Woningwet in het leven geroepen.Sedert dien is in alle hocken van ons land het streek-planwerk aangevat op zeer verschillende wijzen en opzeer verschillende schaal, in verreweg de meeste ge-vallen buiten de zooeven genoemde Woningwet-artike-len om. Maar overal was het besef levendig, dat deontwikkeling van een streek niet kon worden overge-laten aan het inzicht van een aantal gemeentebesturenmet dikwijls diametraal tegenovergestelde belangen.In de Westelijke provincien werd buitendien door deinstelling van een Vaste Commissie voor de Uitbrei
Reacties