Hoe zien jonge professionals de toekomst van Nederland? Welke rol meten zich zichzelf aan om deze toekomst mede vorm te geven? Jutta Hinterleitner gaat daarover in gesprek met drie jonge ontwerpers: Arvid de Haan, Romke Lap en Marina Vane-Samveljan. Zij volgen een opleiding aan de Academie van Bouwkunst Rotterdam. Of hebben de opleiding onlangs afgerond. Over persoonlijke fascinaties, drijfveren en een wereld waarin niet groei, maar welzijn het voornaamste doel is.
Arvid de Haan volgt de opleiding stedenbouw naast zijn werk bij Kokon Architectuur en Stedenbouw. Op de vraag hoe hij Nederland in 2050 voor zich ziet, vertelt hij over een wereld waarin stad en landschap met elkaar zijn vervlochten en waar natuur en water onderdeel uitmaken van de leefomgeving. Circulariteit, het bewust omgaan met de kringlopen van materialen, is daarbij een belangrijke bouwsteen. “En dat mag gewoon zichtbaar zijn; juist dan ontstaat op basis van lokaal geproduceerde, hergebruikte bouwcomponenten een heel nieuwe esthetiek.” Belangrijk vindt hij ook de inbreng van bewoners en gebruikers. Zij moeten vanuit vrijheid en creativiteit hun leefomgeving kunnen aanpassen. De ontwikkeling van Het Hof van Cartesius in het Werkspoorkwartier in Utrecht ziet hij als een goed voorbeeld waar zoiets al is gerealiseerd.
Romke Lap studeert architectuur en werkt bij Powerhouse Company. Zij meent dat het heel belangrijk is, dat architectuur en stedenbouw samen optrekken. Het één kan niet zonder het ander bestaan. “In mijn visie op de stad in 2050 is er sprake van een plek waar werken en wonen samengaan en waar ontmoeting centraal staat. De bestaande bouwopgave is een inpassingsopgave, een reactie op en een dialoog met het bestaande.” In de ideale toekomst van Romke Lap wordt ontwerpkracht ingezet om de uitdagingen die voor ons liggen op gebied van hergebruik, renovatie, klimaatadaptatie en energiegebruik tot meerwaarde te maken voor de samenleving.
Marina Vane-Samveljan, in januari van dit jaar afgestudeerd als stedenbouwkundige en werkzaam als adviseur wonen bij de provincie Zuid-Holland, kleurt de stad van over 25 jaar in met beelden van een geïntensiveerde, levendige stad. Een stad met hoge woonkwaliteit en veel woonplezier, en daar tegenover staat een open en natuurlijk landschap waarin ook de wateropgave veel ruimte krijgt. Méér stad dus en méér landschap, met het contrast tussen beide als kwaliteit.
Wat kunnen jullie doen om deze visies werkelijkheid te laten worden? Wat ligt er binnen jullie circle of influence? Marina Samveljan werkt zoals gezegd voor de overheid. Provincies zijn bezig met beleid; beleidsmakers hebben een andere invloed op onze leefwereld, dan ontwerpers. En voor individuele ambtenaren is het nog niet zo makkelijk om in een grote ambtelijke organisatie hun stem te laten horen. “Het is heel spannend om uit te vinden hoe beslissingen worden genomen, en daar als ambtenaar een weg in te vinden. Het is aan de bestuurders om besluiten te nemen, maar de ambtelijke organisatie kan het verschil maken door bestuurders te informeren en te overtuigen. De visionaire blik van de ontwerper kan hierin heel erg helpen. De verbeelding van een mogelijke ruimtelijke inrichting, een schets in tekst en beeld die een bestuurder meeneemt in verschillende denkrichtingen – dat is de kracht van de ontwerper.”
De twee jonge ontwerpers zien een rol voor zichzelf in het stellen van vragen over ingesleten routines. Waarom worden de dingen zo gedaan als ze worden gedaan? “Als je goed begrijpt hoe het proces werkt, kun je er ook invloed op uitoefenen. Die invloed is vaak beperkt, want het is toch de opdrachtgever die de kaders aangeeft waarbinnen een ontwerp ontstaat. In woningbouw gaat het al snel over aantallen en weinig meer dan dat, en circulair ontwerpen en bouwen is nog altijd een niche in plaats van common ground. De meer traditionele opdrachtgevers gaan voor de veilige opties”, concludeert Arvid de Haan. “Ontwikkelaars redeneren vanuit een andere wereld met andere belangen, dan hoe wij jonge ontwerpers de wereld zien”, benadrukt hij. Maar een jonge ontwerper kan de grenzen opzoeken en proberen die grenzen op te rekken. Bijvoorbeeld door referenties laten zien van binnen- en buitenlandse projecten waar het al wel is gelukt iets anders of nieuws te realiseren, zo dat opdrachtgevers worden geprikkeld om na te denken over andere oplossingen. “Samen gaan kijken werkt nog beter”, aldus De Haan.
Ook passeert de vraag of de jonge ontwerpers van vandaag andere keuzes maken, dan de ontwerpers van een eerdere generatie. De deelnemers aan het gesprek zien dat projecten complexer worden, omdat de Rijk, provincies en gemeenten steeds meer eisen en voorwaarden stellen. Denk aan de aangescherpte eisen voor de omgang met bodem en water, ecologie, mobiliteit of samenwerking met omwonenden. Daardoor duren projecten nog langer en wordt de opdracht van de ontwerpers - en in het verlengde daarvan het hele vakgebied - breder. De jonge generatie meent dat het belangrijk is deze thema’s te omarmen en in het ontwerp te integreren, en is ook bereid daar hun tanden in te zetten.
Als voorbeeld dient de woningbouwopgave. Op uitleglocaties wordt er ‘doorgestempeld’ met vrijstaande woningen, tweekappers, rijwoningen en appartementen. In de steden overheersen kleine studio’s, vaak zonder balkon en van minimale kwaliteit. Beide bewegingen leveren, aldus de ontwerpers, niet de toekomstbestendige woningvoorraad op die we zo hard nodig hebben, maar borduren voort op ingesleten routines en - neem de studio’s – op profijt denken. Romke Lap vindt het zorgelijk dat een hele generatie dat een hele generatie haar wooncarrière start in studio’s van 20 m2; waar je vrienden niet durft uit te nodigen omdat het bed in de woonkamer staat. Jonge mensen wonen niet op die manier omdat ze dat graag willen. “Als je zo woont, ga je bijvoorbeeld geen gezin starten en zet je misschien wel heel veel andere dingen die in je leven spelen, in de pauzestand.” Volgens de jonge ontwerpers verliezen we uit het oog waar we het voor doen: kwaliteit van leven, flexibiliteit, doorstroming en zorg dragen voor alle lagen van de samenleving.
Een ander voorbeeld voor een onderwerp dat de jonge generatie graag anders zou doen, heeft betrekking op de stedenbouwkundige kaders. Gemeenten kunnen heel dwingend zijn in de eisen of beperkingen die zij stellen. “Je zou vaak betere of interessantere dingen willen doen, maar er is een bouwenveloppe die iets toestaat, en van die ruimte wordt maximaal gebruik gemaakt door de ontwikkelaar. Waarom komen we altijd uit op het maximum qua profijt, en niet op het maximum qua kwaliteit? Kun je niet het gedachtengoed van Jane Jacobs of Jan Gehl als stedenbouwkundige randvoorwaarde gebruiken?”, vraagt Arvid de Haan zich af. “Zorg ervoor dat mensen elkaar in de ogen kunnen kijken zorg ervoor dat het minder anoniem wordt.”
De Haan vertelt dat hij ook in zijn persoonlijke leven onderzoekt hoe het anders kan. Hij repareert waar mogelijk de spullen die kapot gaan, doet inkopen bij de kringloopwinkel en ontdekt daar prachtige spullen van ouderwetse kwaliteit. Voorbij iedere mode. Ook is hij niet in het bezit van een eigen auto. “Maar binnen een architectonische of stedenbouwkundige opdracht is het niet alleen je eigen houding die telt, je werkt met een netwerk van betrokkenen. Gezien de architect of stedenbouwkundige vaak de spin in het web is tussen al die verschillende partijen, kun je wel zoeken naar synergie tussen partijen. En kun je met een beetje lef en geluk misschien wel iets nieuws voor elkaar krijgen.”
Voor de jonge ontwerpers voelen werk en academie soms als twee werelden. Binnen de context van hun werk leren ze de traditionele en zakelijke kant van het vak, binnen de academie is er ruimte om persoonlijke fascinaties te verkennen en is het mogelijk eigen interesses te ontwikkelen. “Je kunt er dingen uitproberen die je op je werkt niet kunt doen. Maar omdat alle studenten met een been in de praktijk staan, kunnen ze hun vrije denkoefeningen relateren aan de praktijk. De academie biedt de experimenteerruimte waarbinnen je kunt onderzoeken welke kant je op zou kunnen ontwikkelen in je beroepspraktijk”, aldus Romke Lap.
Op de vraag hoe het ontwerpend onderzoek binnen de academie verbonden kan worden met de wereld erbuiten, ontstaat een gesprek over governance. De jonge ontwerpers weten onvoldoende hoe besluiten worden genomen. Wat wordt er allemaal besproken en vastgelegd voordat een uitvraag op de tafel van de architect of stedenbouwkundige belandt? Welke invloed heeft de ambtenaar waar de ontwerper mee aan tafel zit? Wat is de rol van de wethouder? Er wordt gewezen op de Tilburgse D66-wethouder Bas van der Pol, die een positieve invloed heeft op de ruimtelijke planvorming binnen zijn gemeente. Hij zet zich in voor verbinding tussen ruimtelijke, sociale en economische stadsontwikkeling. Doordat hij de taal spreekt van ontwerper én van de politiek, lukt hem dat aardig. Maar wat gebeurt er als zijn ambtstermijn erop zit? Voor een junior-ontwerper is het nog niet zo eenvoudig om de grotere lijnen van de governance te bevatten, te begrijpen waar een project onderdeel van uitmaakt. “Maar om zaadjes voor een betere wereld te kunnen planten, moet je dit allemaal wel begrijpen”, aldus Samveljan.
Het gesprek gaat terug naar de beginvraag: wat is de stip op de horizon? Wat wil je bereiken gedurende de komende 25 jaar? De jonge ontwerpers zien een toekomstbestendige architectuur en stedenbouw voor zich voor een toekomstbestendige samenleving. Dat zijn grote woorden waar grote vraagstukken onder liggen, en diepgaande maatschappelijke gesprekken: over hoe we met elkaar omgaan, wat we normaal vinden in bijvoorbeeld in de omgang met gescheiden gezinnen, (arbeids-)migranten, vluchtelingen of studenten. Maar ook over eigendom en beeldvorming – als wonen een statussymbool is en geen dienst, is het bijna onmogelijk het ‘los te maken’ en anders in te richten.
Zij zien ook een andere vorm van economie voor zich, die anders omgaat met waarden. Een economie die waarden zoals natuur, gezondheid of sociale interactie meetelt en waarin niet groei het voornaamste doel is maar welzijn. Maatschappelijke waarde boven financiËle waarde dus, en als het dan toch in geld uit te drukken moet zijn, dan moet je minder voordelige keuzes beprijzen. Meer te weten komen over bijvoorbeeld alternatieve vormen van grondexploitatie zou helpen om er als ontwerper invloed op te kunnen hebben. Ook zou het fijn zijn makkelijker te kunnen leren van projecten en onderzoeken die al zijn gedaan, binnen en buiten de academie. Deze zijn voor een deel wel te vinden, maar niet goed gegroepeerd en ontsloten.
Het is niet hun bedoeling alles op z’n kop te zetten, verzekeren de ontwerpers. Maar het is belangrijk om het denken los te schudden en om met een stukje van een grotere gedachte misschien iets teweeg te brengen. Ontwerpkracht is daarbij de sleutel. Laten zien hoe iets zou kunnen worden, overtuigingskracht vanuit de verbeelding. “Je zit als ontwerper toch langer op je plek dan de politici die om de vier jaar wisselen”, zegt Marina Samveljan. Geduld hebben en proberen langzaam iets te veranderen, daar zijn goede ontwerpers voor nodig en daar zien zij ook een rol in weggelegd voor zichzelf.
Jutta Hinterleitner is expert op gebied van ontwerpend onderzoek en visievorming voor complexe ruimtelijke vraagstukken. Ook is zij redacteur van Ruimte + Wonen. Volgend semester start zij als curator stedenbouw aan de Academie van Bouwkunst Rotterdam. Voor een periode van drie jaar krijgt zij op deze nieuwe positie de ruimte om persoonlijk onderzoek te koppelen aan het onderwijs. Haar doel is de werelden buiten en binnen de opleiding steviger met elkaar te verbinden.
Reacties