30DOOR SAKO MUSTERD, URBAN GEOGRAPHY, UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,FENNE PINKSTER, URBAN GEOGRAPHY, UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,MAARTEN VAN HAM, OTB RESEARCH INSTITUTE FOR THE BUILTENVIRONMENT, TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT, REINOUT KLEINHANS, OTBRESEARCH INSTITUTE FOR THE BUILT ENVIRONMENT, TECHNISCHE UNIVERSITEITDELFTIIn het april nummer van het Tijdschrift voor de Volkshuisvestingbeweren Ted Reininga en Sander Gerritsen (CPB) dat `GoedNederlands Onderzoek naar Buurteffecten Ontbreekt'. De auteursgeven daarmee blijk van een zeer beperkte opvatting van wat `goed'onderzoek is en wijzen al het onderzoek dat geen (quasi-)experi-mentele opzet heeft bij voorbaat af. Aangezien onderzoek met een derge-lijke opzet zeldzaam is (om goede redenen) verwijzen ze op deze manierhet merendeel van het bestaande economische en sociaalwetenschappelij-ke onderzoek naar de prullenbak. Wij laten in dit artikel zien dat op deargumentatie van Reininga en Gerritsen het nodige af te dingen valt.De auteurs hebben in hun reactie gelijk in die zin dat goed onderzoeknaar buurteffecten moeilijk is en zeer hoge eisen stelt aan de data waar-mee gewerkt wordt. Wel is het misleidend om naar twee gedateerdeNederlandse publicaties te verwijzen om de bewering te staven dat goedNederlands onderzoek naar buurteffecten ontbreekt. Deze beweringdoet enerzijds tekort aan onderzoek dat door Nederlanders elders is ver-richt en waarvan de uitkomsten ook betekenis hebben voor deNederlandse context; ze doet anderzijds tekort aan recent grootschaligkwantitatief onderzoek dat in Nederland is verricht. En last but not least:ze doet tekort aan het rijke kwalitatieve onderzoek naar buurteffectendat in ons land is verricht.De door de auteurs aangehaalde publicaties (1999 en 2003) betreffen ver-slagen van de allereerste stappen die in Nederland op dit terrein werdengezet (door de onderzoeksgroep van Musterd) en omvatten de eerste watgrootschaliger buurteffectanalyses in Nederland. Deze analyses werdendeels met behulp van het Regionaal Inkomensonderzoek (RIO) van hetCBS uitgevoerd. Met het RIO, dat slechts twee meetmomenten kende,kon een beperkte longitudinale analyse worden uitgevoerd. Op datmoment was het een enorme stap voorwaarts in het buurteffectenon-derzoek, maar er viel nog een boel te verbeteren.Het ontbreken, destijds, van voldoende kennis over buurteffecten en vanrijkere longitudinale data in Nederland heeft geleid tot drie reacties.Allereerst het opzetten en uitvoeren van omvangrijk kwantitatief onder-zoek in andere contexten, zoals Zweden (o.a. Andersson et al. 2007; Galsteret al. 2008, 2010; Musterd et al. 2008, 2012a) en Schotland (o.a. Van Ham &Manley 2010). In al deze onderzoeken werd expliciet aandacht geschonkenaan het vraagstuk van selectie en de invloed van ongemeten variabelen,gebruik makend van de panelstructuren. Deze onderzoeken bouwdenbovendien voort op de meest actuele beschikbare theorie, waarin depotenti?le verklaringen voor de afhankelijke variabelen (veelal een vormvan sociale mobiliteit) in de beschouwing werden betrokken.Ten tweede is dit type onderzoek in zijn meest recente vorm ook uitge-voerd met gegevens van het Sociaal Statistisch Bestand (Musterd et al2012b). Hoewel het bestand nog niet zijn meest ideale vorm heeft gekre-gen (vooral gegevens over onderwijsniveaus kunnen nog verbeterd wor-den), bieden ook de resultaten van die onderzoeken al de nodige inzich-ten. Daarnaast zijn er interessante gecombineerde buurt- en schoolef-fectstudies uitgevoerd op basis van het longitudinale VOCL bestand,gekoppeld aan buurtinformatie (Sykes 2011).De CPB-auteurs hebben wel een punt als ze zeggen dat ook met het meestgeavanceerde longitudinale onderzoek selectie-bias nog steeds niet is uit-gesloten. Dit is echter geen nieuw punt. Veel buurteffecten onderzoekerszijn zich zeer bewust van het selectieprobleem (zie o.a. Van Ham et al.2012; Doff 2010; Sykes 2011; Pinkster te verschijnen). Maar de gesuggereer-de way-out, via (quasi) experimenteel onderzoek, is evenmin vrij van kri-tiek. In theorie is experimenteel onderzoek de `golden standard', maar inde praktijk is een zuiver experimentele opzet ook niet zonder problemen.Ook bij de MTO-experimenten in de VS en in de HOPE VI programma's iser sprake van selectie en de auteurs vergeten te vermelden dat beide uit-voerig zijn bekritiseerd. Kandidaten werden doorgaans geselecteerd opbepaalde kenmerken alvorens hen in de experimentgroep dan wel contro-legroep te plaatsen (Johnson et al. 2002); ook is het van belang hoe dewoningen en buurten die deel uitmaken van het experiment geselecteerdzijn; daarnaast, en dat is een probleem inherent aan sociaal wetenschap-pelijke experimenten, blijken veel huishoudens, zelfs als ze zuiver randombij de experimenten betrokken zouden zijn, al weer spoedig na de verhui-zing opnieuw naar een andere, of zelfs weer de oude buurt te verhuizen.Voor degenen die blijven, maar ook voor degenen die doorverhuizen,geldt dat het hier opnieuw om selectie gaat. Misschien blijven de meestgemotiveerden er wel wonen en anderen niet? De groepen in het MTO-programma die alleen een huursubsidie ontvingen en geen mobiliteitsad-vies, konden kiezen uit vele buurten (en ze deden dat ook); zelfs de groepdie wel begeleid werd kon kiezen tussen bepaalde buurten. SampsonTIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 3 JUNI 2012ANALYSEGOED NEDERLANDS ONDERZOEK NAAR BUURTEFFECTEN ONTBREEKT, SCHREVEN TED REININGA ENSANDER GERRITSEN (CPB) IN HET VORIGE TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING.VOLGENS SAKOMUSTERD, FENNE PINKSTER, MAARTEN VAN HAM EN REINOUT KLEINHANS LIGT DAT IETS ANDERS.KWANTITATIEF EN KWALITATIEFBUURTEFFECTENONDERZOEK31TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 3 JUNI 2012ANALYSE(2008) heeft daarnaast gewezen op het ontbreken van inzicht in hoe langmen werd blootgesteld aan een bepaalde omgeving en hoe dat doorwerktin de nieuwe omgeving waaraan men maar kort is blootgesteld.Desondanks is er in de afgelopen jaren in het buitenland, maar ook inNederland, veel voortgang geboekt (door empirisch onderzoek en doorhet verbeteren van theoretische modellen) in het beter begrijpen vanbuurtselectieprocessen en hoe selectie een invloed heeft op het metenvan buurteffecten (Hedman et al., 2011; van Ham et al., 2012). Reiningaen Gerritsen gaan hier geheel aan voorbij.Maar belangrijker nog is, en dat is de derde reactie, dat de auteurs in hetCPB-rapport (Gerritsen & Reininga 2011) geen aandacht besteden aan hetgedegen kwalitatieve onderzoek op het gebied van de betekenis van debuurt en de sociale mechanismen die ten grondslag (kunnen) liggen aanbuurteffecten, zoals de proefschriften van Noordhoff (2008), Pinkster(2009) en Van Eijk (2010), of naar eerder onderzoek van Blokland (2003).Deze studies tonen aan dat in arme buurten processen worden waargeno-men die een belemmering kunnen vormen voor de sociale mobiliteit vanbewoners en die gefaciliteerd worden door nabijheid en door de informelesociale en formele institutionele structuur van de buurt (Van den Berg,2009; Van Eijk 2010; De Jong, 2007; Noordhoff, 2008; Pinkster 2009). Hetgaat hier bijvoorbeeld om negatieve socialiseringsprocessen; of om hetweliswaar snel toegespeeld krijgen van werk, maar daardoor op een doodspoor belanden van betrokkenen. Dat het nog niet is gelukt om deze alle-daagse processen met statistische analyses te vangen, heeft onder anderete maken met de complexiteit van deze processen (Pinkster, te verschij-nen). Van belang daarbij is hoogstwaarschijnlijk dat de processen ver-schillen per buurt, omdat arme buurten niet alleen verschillen op basisvan sociale samenstelling, maar ook op basis van de voorzieningenstruc-tuur, gebouwde omgeving, kwaliteit van de openbare ruimte en dergelij-ke. Daarnaast zijn deze processen groepsafhankelijk: niet alle bewonerszijn bij deze processen betrokken. En zelfs binnen bepaalde groepen (bij-voorbeeld naar herkomst) zullen zich verschillen voordoen op basis vansociodemografische kenmerken zoals leeftijd. Hoe geavanceerd de kwan-titatieve analyses van buurteffecten ook mogen worden, ze zullen vrijwelzeker niet de hierboven beschreven complexiteit van sociale mechanis-men kunnen ontrafelen of zelfs maar duiden. Kwalitatief onderzoek blijftessentieel en daarbinnen zien we ook steeds meer vernieuwende metho-den om bepaalde valkuilen te ontwijken (zie ook de oproep van Small enFeldman, 2012, om kwalitatief en kwantitatief onderzoek te combineren).Het idee dat je selectieprocessen moet proberen weg te controleren,zoals de auteurs voorstellen, is mogelijk zelfs een verkeerde gedachten-lijn (van Ham et al., 2012). In de werkelijkheid is er immers altijd sprakevan (buurt)selectie en het selectieproces is op zichzelf ook van belang.Waarom komen sommige huishoudens in kansarme wijken terecht enandere niet? Buurtprocessen en individuele ontwikkelingen en gedra-gingen zouden wel eens een veel sterkere wederzijdse relatie kunnenhebben dan in onderzoek vaak wordt verondersteld. Een nieuw artikelvan Hedman en Galster (forthcoming) laat zien dat wanneer je w?l voorselectie controleert, het buurteffect eerder groter wordt dan kleiner!Tot slot, de CPB-auteurs hanteren in onze ogen een zeer rigide maatstafvoor onderzoek, die is gestoeld op een heel specifieke ontologie enmethodologie, waarbij je controleert voor variabelen en selectie inplaats van deze in hun complexiteit in eigen context te bestuderen. Hunmanier van onderzoek doen, is er slechts ??n, die weliswaar de moeitewaard is, maar niet zaligmakend. Een dialoog tussen verschillend typenonderzoek, zowel kwalitatief als kwantitatief, en verschillende weten-schappelijke disciplines biedt meer perspectief. Een betere kennisnamevan het uitgevoerde onderzoek helpt daar zeker bij.ReferentiesAndersson, R., Musterd, S., Galster, G. and Kauppinen, T. (2007) What Mix Matters?Exploring the Relationships between Individual's Incomes and Different Measures oftheir Neighbourhood Context. Housing Studies, 22 (5), pp. 637-660.Berg, M. van den (2009) Changing Urban Networks and Gossip. Moroccan MigrantWomen's Networks in the Dutch Welfare State. In: Duyvendak, J.W., F. Hendriks, M. vanNiekerk (eds.) City in sight. Dutch dealings with urban change. Amsterdam : AmsterdamUniversity Press, pp. 173-190.Blokland, T. (2003) Urban Bonds. Cambridge: Polity Press.Doff, W. (2010) Puzzling neighbourhood effects. Spatial selection, ethnic concentrationand neighbourhood impacts. Amsterdam: IOS Press.Eijk, G. van (2010) Unequal networks. spatial segregation, relationships and inequality inthe city. Amsterdam: IOS Press.Galster, G., Andersson, R. & Musterd, S. (2010) Who Is Affected by NeighbourhoodIncome Mix? Gender, Age, Family, Employment and Income Differences. Urban Studies.47(14), pp. 2915-2944.Galster, G., Andersson, R., Musterd S., and Kauppinen, T. (2008). Does NeighborhoodIncome Mix Affect Earnings of Adults? New Evidence from Sweden. Journal of UrbanEconomics. 63, pp. 858-870.Gerritsen, S. & Reininga, T. (2011) Buurteffecten in perspectief. CPB Policy Brief 2011/08.Den Haag: Centraal Planbureau.Hedman L., van Ham M. and Manley D. (2011) Neighbourhood choice and neighbourhoodreproduction. Environment and Planning A 43, pp. 1381-1399.Hedman L. & G. Galster (forthcoming) "Neighborhood Income Sorting and the Effects ofNeighborhood Income Mix on Income: A Holistic Empirical Exploration," Urban Studies.Johnson, M. P., Ladd, H. F. & Ludwig, J. (2002) The benefits and costs of residential mobi-lity programs for the poor, Housing Studies, 17, pp. 125?138.Jong, J. D. de (2007) Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delin-quent groepsgedrag van 'marokkaanse' jongens. Amsterdam: Aksant.Musterd, S., Andersson, R., Galster, G. and Kauppinen, T. (2008) Are Immigrants' EarningsInfluenced by the Characteristics of their Neighbours? Environment and Planning A. 40,pp. 785-805.Musterd, S., G. Galster & R. Andersson (2012a) Temporal dimensions and measurementof neighbourhood effects. Environment and Planning A 44 (3) pp. 605 ? 627.Musterd, S., Vos, S. de, Das, M. & Latten, J.J. (2012b). Neighbourhood Composition andEconomic Prospects: A Longitudinal Study in the Netherlands. Tijdschrift voorEconomische en Sociale Geografie, 103(1), pp. 85-100.Noordhoff, F. (2008) Persistent poverty in the Netherlands. Amsterdam: Vossiuspers UvAPinkster, F. M. (2009) Living in concentrated poverty Amsterdam: Dissertation Universiteitvan Amsterdam.Pinkster, F. M. (te verschijnen) Neighbourhood effects as indirect effects: evidence froma Dutch case study on the significance of neighborhood for employment trajectories,International Journal of Urban and Regional Research.Sampson, R. (2008) Moving to inequality: Neighborhood effects and experiments meetsocial structure." American Journal of Sociology 114(1), pp. 189-231.Small, M. L., &, Feldman, J. (2012) Ethnographic Evidence, Heterogeneity, andNeighbourhood Effects after Moving To Opportunity. In M. van Ham, D. Manley, N. Bailey,L. Simpson & D. Maclennan (Eds.), Neighbourhood Effects Research: New Perspectives.Dordrecht: Springer.Sykes, B. (2011) Spatial Order and Social Position; Neighbourhoods, Schools andEducational Inequality. Dissertation. University of Amsterdam.van Ham M. & Manley, D. (2010) The Effect of Neighborhood Housing Tenure Mix onLabor Market Outcomes: A Longitudinal Investigation of Neighborhood Effects. Journalof Economic Geography 10, pp. 257?282.van Ham M., Manley D., Bailey N., Simpson L. & Maclennan D. (eds) (2012)Neighbourhood Effects Research: New Perspectives. Springer: Dordrecht.
Reacties