74eJAARGANG1993 NUMMER sStedebouw _VolkshuisvestingHEEFT RIJK BELEIDVOOR VERSTEDELIJKINGLANDELIJK GEBIED?PLANNING WINKELS OPNIEUWTER DISCUSSIERUIMTELIJKE INVESTERINGENWIE BETAALT GROOT-SCHALIGEINFRASTRUCTUUR?Bewoners bepalen eigen huisindelingDoor het opkomen van andere samenlevingsvor-men, emancipatie en individualisering is een be-hoefte ontstaan naar nieuwe woonvormen. In hetboek Vormgeven aan flexibele woonwensenwordt op illustratieve wijze uitgelegd hoe aan dezenieuwe vraag kan worden voldaan.De traditionele gezinswoning voldoet steeds min-der en vandaag de dag wil de consument de moge-lijkheid hebben zelf zijn huis in te delen. Dat wil zeg-gen kunnen kiezen uit verschillende vormen van in-deling, zelf bepalen wat er in huis komt en waar hetkomt.Het boek behandelt het Espritconcept. Dit concepthoudt in dat de toekomstige bewoner van een wo-ning kan kiezen uit een volledig pakket van inbouw-produkten waarmee deze een indeling naar eigenwens kan realiseren. Deze inbouwprodukten zijnstekkerklaar, dus wijziging in de indeling is eenvou-dig te realiseren. Zelfs geldt dit voor het sanitair ende keuken. Om dit mogelijk te maken zijn produk-ten ontwikkeld als demontabele wandsystemen,verplaatsbare noppenvloeren en inplugproduktenvoor elektra en water.Vormgeven aan flexibele woonwensenArthur 0. Eger, Rene van Riggelen, Harm van Triest.100 pagina's. Geheel in kleur. Hard Cover.Groot formaat (24x32 cm). Prijs /60,10 incl. BTWISBN 90 6155 459 4.mmDELWELUITGEVERIJBestellingen en nadere informatie:DELWEL Uitgeverij B.V Postbus 19110,2500 CC 's-Gravenhage. TeL 070 - 362 48 00, Fax 070 - 360 54 36Ook in de boekhandel verkrijgbaar.DELWEL: VAN HUIS UIT INFORMATIEFStedebouw enVolkshuisvestingInhoudDENKRAAMDijkversterking vraagt om continuiteitJ. KuiperARTIKELENHeeft Rijk beleid voor verstedelijkinglandelijk gebied?L.M. van den BergOnze Groene Ruimte wordt ondanks gele,bruine en blauwe koersen, op veel plaatsenvoor zuivere woondoeleinden gebruikt envoor onverwachte vormen van bedrijvigheid.Met deze functies kunnen we explicieteromgaan.12 Functionele hierarchic opnieuw terdiscussie].Th. GantvoortIs bet plannen van winkelcentra volgens func-tit)nele hierarchie nog wel van deze tijd?19 STOUT STUKJE /.P.C. Vert .. , ,20 Ruimtelijke investeringenL.A.deKlerkDe laatste jaren worden ruimtelijke investe-ringsplannen steeds vaker voorzien van betadjectief "strategiscb".Heeft deze toevoeging meerwaarde of verbultbet de noodzaak om keuzes te maken?26 Grootschalige infrastructuur:wie betaalt wat?P.R.A.Terpstra 'Nieuwe grootscbalige infrastructurele projec-ten kunnen door gebrek aan publieke midde-len niet meer op de vertrouwde manier wordengefinancierd. De oplossing Ujkt (mede)-financiering door de private sector. Dit leidtechter tot een directe confrontatie tussen tweesterk verscbiUende organisaties.30 VAKGENOTEN :;H. vanderCammen ...SIGNALENPLANOLOGIE ^ 31 IJ-oevers; vervolgverhaal!C.W. Wali van Lohuizen33 Dorp aan bet WolderwijdJ.A.vanAntwerpenVOLKSHUISVESTING , .,37 Vastgelopen volksbuisvestingsbeleid inVerenigde StatenH. Priemus40 Woonwagens verbuizen naar woning-corporatiesJ. Landkroon43 UIT DE RAROINGEZONDEN45 CascO'pIanconceptPouderoyenCompagnons .. ,PUBLIKATIES45 Boekbesprekingen '48 UNIVERSITARIA74ejaargang 1993nummer 4Orgaan van liet NederlandsInstituut voor RuimtelijkeOrdening en VolkshiuisvestingEen uitgave vanDELWEL Uitgeverij B.V. insamenwerking met het NIROVVerschijnt zes maal per jaarRedactie:Ir. J. BrouwerIr. H. DekkerMr. A.Ch. FortgensDr. H.J.M. GoverdeIr. P.C. GroenDrs. R. te GrotenhuisMr.ir. A.W. HartmanMw.drs. I.T. KlaasenIr. W. RehDrs. P.W.A. VeldMw.mr. Y. de VriesIr. H. WestraRedactiesecretariaat:Drs. R. te Grotenhuis1. Steenhoff-BoogersRedactie, administratie enpublikaties ter recensie;Mauritskade 21,2514 HD Den Haagtelefoon 070 - 346 96 52Richtlijnen voor auteurs:Auteurs van artikelen en boek-besprekingen kunnen op hetredactiesecretariaat "Richtlij-nen voor auteurs aanvragen".Advertentie-exploitatie:DELWEL Uitgeverij B.v.Alexanderstraat 26Postbus 191102500 CC 's-Gravenhagetelefoon 070 - 362 48 00telefax 070 - 360 54 36Advertentieverkoop:Eric Noordamtelefoon 070-362 48 00Vormgeving:Arie]. LandmanUitgeverDrs. A.F. Westerhofaangesloten bijNOTU-groep vak-1 vAKTuoscHWFTEN ! tijdscHriftenAfbeelding omslagHoge concentraties agrarische gebou-wen gecomhineerd met burgerhebou-wing leiden tot verstedelijkte land-schappen (Aalsmeer) (foto KLMAerocarts)Stedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer 4BOUWKOSTENMANAGEMENTDe garantie voor een efficiente beheersing van bouwkostenfetefts*otO*orfseBOiiKOSTENMANAGEMENTprT.^^'T'l.Bouwkostenmanagement houdt in dat investeringen wordenafgewogen tegen de levenscyclus en de exploitatiekosten vaneen gebouw.De bouwkostenmanager richt zich in zijn werkzaamheden ophet geldaspect: het realiseren van iiet project binnen het ge-stelde budget. Door in iedere fase van het project de conse-quenties van wensen en eisen inzichtelijk te maken, kan een ef-ficiente beheersing van bouwkosten worden bereikt.De specialist, of deze nou architect, aannemer of adviseur is,vindt in het eerste deel van het boek de principes van bouw-kostenmanagement behandeld. Aan de hand van praktischevoorbeeldcases wordt per fase van het bouwproces duidelijkwelke maatregelen moet worden getroffen. Het tweede deelwerkt tot in detail de belangrijkste onderwerpen uit in een serievan dossiers.De samenstelling van Bouwkostenmanagement is in handenvan Berenschot Osborne, Management Consultants voor huis-vesting, bouw- en industrieprojecten. Adviseurs met jarenlan-ge ervaring beschrijven uitvoerig wat de rol van de bouwkos-tenmanager in het bouwproces is.Beknopte InhoudsopgaveDeel I Bouwkosten in het bouwprocesFasering bouwproces, Orientatie, Projectdefinitie, Ontwerp, Bestek en aanbesteding, Uitvoering, IngebruiknameGebruik.Deel 11 DossiersHuisvestingsvraagstukken en het ondernemingsbeleid, Investeringskosten van gebouwen, Exploitatiekosten vangebouwen, Terminologie vloeroppervlakte van gebouwen, Kengetallen, Financieringsvormen, Beleggen in onroe-rend goed, Grondprijs, De elementenmethode. Reserves, Contracting plan, Waarde-analyse, Bestekken, Aanbeste-dingsvormen, De hoeveelhedenstaat. Procedure meer/minderwerk, Indexering, Termijnbetalingsregelingen, Kos-tenanalyse.BOUWKOSTENMANAGEMENTISBN 90 6155 411 X, 208 pag., ing. prijs / 62,00 incl. BTWVoor bestellingen en nadere informatie:DELWEL Uitgeverij B.V,Postbus 19110, 2500 CC 's-Gravenhage.Tel.: 070-362 48 00, Fax 070-360 56 06.DELWELUITGEVERIOok verkrijgbaar via de boekhandelDELWEL: VAN HUlS UIT INFORMATIEFDijkversterkingvraagt om continuiteitD,6 beslissing is gevallen, de storm is geluwd, zijn er toch nogzorgen?De aanhevelingen van de Commissie Becht (1977) regeldenvoornamelijk het conflict tussen de verzwaring en de be-staande waardevolle elementen langs de dijk. Deze elementenwerden al of niet gespaard. De tracering en de vorm van hetdijklichaam, lagen in die tijd in handen van technici.In reactie op protesten is in de dijkverzwaring Weurt-Deest(1976) extra geld uitgegeven om twee tegenover elkaar gele-gen dijkhuizen te sparen. De oude dijk bleef intact en er werdin de uiterwaard om een van de dijkhuizen been een nieuwedijk gelegd. Juist de samenhang, in dit geval het contrast tus-sen de dijkhuizen op de dijk en de openheid van de uiterwaard,is daardoor verdwenen. Deze lokale oplossing domineert overde rechtlijnige traceprincipes van dat dijktra-ject en daarmee is de ruimtelijke continuiteitvan de dijk aangetast.Feddes en Halenbeek (1988) schreven "het isverrassend te moeten constateren dat de hui-dige dijkverzwaringsronde, als het grootstelandelijk gecoordineerde dijkversterkings-project uit de Nederlandse waterstaatsge-schiedenis, juist tot een overdaad aan ruimtelijke variatieleidt. Soms zelfs tot zoveel variatie dat de herkenbaarheid vande dijk verdwijnt en er geen begrijpelijke samenhang is tussende dijk en andere landschapselementen". Daarentegen is juistook veel variatie langs rechtgetrokken dijkvakken verdwenendoordat huizen, beplanting en andere cultuurhistorische ele-menten zijn afgebroken.De brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat aan deTweede Kamer over de Voortgang rivierdijkversterkin-gen', is 4 mei 1993 aangenomen. Het advies van de Commis-sie Boertien is hiermee grotendeels overgenomen. De Com-missie adviseert onder andere een opener planprocedure in debeginperiode, door een provinciaal beleidsplan dijkverster-king te maken. Potman (1993 in Waterschapsbelangen) om-schrijft dit beleidsplan als een visie, met als doel "het vastleg-gen van uitgangspunten voor de rivierdijkversterking langs deriviertakken en het verschaffen van globaal inzicht in de func-ties en waarden die in het geding zijn en die kunnen wordenbeinvloed door rivierdijkversterking". In dit plan zou volgensPotman "nog geen voorschot genomen moeten worden op deinvuUing van dijktraces en dijkvormen op het niveau van dedijkvakken".Wat mij betreft zou het provinciale beleidsplan juist wel per ri-viertak een concept voor het trace en het dijklichaam moetenbevatten, ontworpen door een Provinciale Dijkbouwmeester,die langdurig betrokken blijft bij de vormgeving van de bijbe-horende dijktrajecten en dijkvakken. Dit biedt meet kans datlokale ontwerpoplossingen voor bijzondere problemen danondergeschikt blijven aan het concept per riviertak.Deze aanbeveling komt overeen met de bedoeling van appen-dix A, dijkverbetering als ontwerpopgave, in deelrapport 4van de Commissie Boertien. Een Dijkbouwmeester zou een ge-degen ontwerpopleiding op verschillende planningsniveausmoeten hebben, ervaring hebben met planvorming in het Ri-vierengebied en met effecten van dijkversterkingen. De Dijk-bouwmeester zou het streven moeten hebben zich langdurigmet de dijkversterking van die riviertak bezig te houden. Steldat er tien ontwerpers aan deze eisen voldoen, dan zitten zijnog niet op de plek waar straks de haastklus binnenkomt.Andere voorstellen van de Commissie, zoalseen M.E.R.-procedure, een integratie van dedijkversterking met andere projecten terweerszijde van de dijk, een steeds aan denieuwste technieken aangepaste Leidraad bijhet ontwerpen, en 20% meer geld, leveren opzich geen garantie dat voldoende tijd aan eenintegrale ontwerpbenadering besteed kanworden, integendeel.Ik pleit voor het ruim de tijd geven aan de Dijkbouwmeesterom "selectief te sparen" en "uitgekiend te ontwerpen" en omruimtelijk een geheel te maken van de in twee perioden ont-stane dijkvakken, van voor en na de Commissie Boertien. An-ders zuUen de dijken ongelukkigerwijs blijven getuigen vansnelle veranderingen in inzichten, misschien te snel voor eendijk en de ruimtelijke kwaliteiten van het rivierenlandschap.Ir. J. Kuiper,Universitair docentaan de Vakgroep Ruimtelijke PlanvormingLandbouwuniversiteit, Wageningen.'ZieKamerstukl8106.Stedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer 4Heeft Rijk beleid voorverstedelijkinglandelijk gebied?Hoe groen is onze Groene Ruimte? Veel metafori-sche kleurnuances zw ^^ aangebracht, onderandere de gele, bruine en blauwe koers, maar op dekleuren rood en paars rust vooralsnog eentahoe.Toch weten we dat onze groene ruimte deelseen planologische reservefunctie vervult en ook opveelplekken voor zuivere woondoeleinden enonverwachte vormen van hedrijvigheid wordt ge-bruikt. Met deze functies zouden we explicieter omkunnengaan.Dr. L. M. van denBergDLO-Staring Centrum,Wageningen.Het artikel is geschreven na-mens de Contact CommissieOnderzoek Stadsrandzones(CCOS) van de NationaleRaad voor LandbouwkundigOnderzoek.In oktober 1992 bracht de regering de NotaLandschap, de Nota Landinrichting in de jarennegentig en het Structuurschema GroeneRuimte uit. In de Nota Landschap is het rijks-beleid vastgelegd ter bevordering van "de instand-houding, het herstel en de ontwikkehng vaneen kwaUtatief hoogwaardig landschap". Deandere twee documenten zijn een beleidsvoor-nemen en een ontwerp-Planologische Kernbeshs-sing (p.k.b.), waarin het landschapsbeleid medeverankerd is. Daarover kon tot medio februari in-spraak plaatsvinden.Een van de groepen die van deze mogeUjkheid ge-bruik gemaakt hebben is de Contact CommissieOnderzoek Stadsrandzones (ccos)^ In deze voorStedebouw en Volkshuisvesting bewerkte in-spraakreactie gaat de aandacht uit naar de wijze,waarop in de drie documenten wordt omgegaanmet verstedeUjkingsprocessen in het landelijk ge-bied. Bij lezing is het wellicht handig de be-treffende documenten bij de hand te hebben.VerstedelijkingVan oudsher worden bij het proces van verstede-lijking drie vormen onderscheiden: mentale,functionele enfysieke verstedelijking. Bij mentaleverstedelijking gaat het om de mate waarin een sa-menleving zich normen en waarden heeft aange-meten, die doorgaans met de stad worden geasso-cieerd. Mede door het intensief gebruik vantransport- en communicatiemiddelen is dit in heelNederland in hoge tot zeer hoge mate het geval.De Nota Landschap is hier op bladzijde 21 heelduidelijk over: 'Er is in Nederland sprake van een"mentaal verstedelijkte" samenleving' en: 'Het ge-hele Nederlandse landschap draagt duidelijk hetstempel van een stedelijke cultuur'. In ieder gevalworden verschillen in mentale verstedelijkingbinnen Nederland niet van belang geacht voor deruimtelijke planvorming.Bij functionele verstedelijking gaat het om veran-deringen in het gebruik (de functie) van de ruim-te. Meestal gaat die gepaard met fysieke verstede-lijking, soms ook "morfologische" verstedelijkinggenoemd: er vindt woningbouw plaats of er wor-den bedrijfsterreinen aangelegd. Maar functioneleverstedelijking kan ook zonder fysieke verstedelij-king plaatsvinden. Dit is bijvoorbeeld aan de orde,waar boerderijen hun agrarische functie verliezenen uitsluitend voor woondoeleinden, opslag ofhe-drijvigheid worden gebruikt. Over deze relatief"verborgen" vormen van verstedelijking reppende groene nota's nauwelijks: zie daartoe de sum-miere bespreking op bladzijde 113 van het Struc-tuurschema Groene Ruimte.Hier staat dat 'de nieuwe bestemming dient te pas-sen binnen het ruimtelijk beleid voor het be-treffende gebied', zonder dat dit Structuurschemaaanknopingspunten biedt voor een dergelijk be-leid. Hiermee wordt voorbijgegaan aan het feit.Stedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer4dat er in Nederland diverse landelijke gebiedenzijn aan te wijzen, waarin het aantal bebouwdeerven zonder agrarische (of andere groene) functiedat van de reguliere land-, tuin- en bosbouw over-treft (Van den Berg et al., 1991).Het zou voor het gemeentelijk en provinciaal be-leid heel plezierig zijn als er van rijkswege duide-lijke Liitspraken werden gedaan over wonen enniet-agrarische bedrijvigheid in landelijke gebie-den. Voor de nodige nuancering kan daarbij aan-gesloten worden hij de vier koersen voor lande-lijke gebieden, of bij een van de vele andere ge-biedsindelingen die in de groene nota's wordenaangebracht. Hierbij zouden kaarten van Neder-land goed van pas komen, waaruit de regionaleverscheidenheid aan bebouwingsdichtheden (fy-sieke verstedelijking) en functionele verstedelij-king in onze groene ruimte naar voren komt.De rest van dit artikel gaat vooral over de beleids-uitspraken in de drie genoemde nota's ten aanzienvan de fysieke verstedelijking van het landelijk ge-bied in Nederland. In de vele commentaren dietot nu toe verschenen zijn, is hieraan relatief wei-nig aandacht besteed.Nota LandschapIn de Nota Landschap wordt uitgegaan van elflandschapstypen, waarvan er een "verstedelijktlandschap" wordt genoemd (kaart 2 in de Nota, opbladzijde 18). Zoeken we vervolgens in het be-treffende hoofdstuk "Analyse van het NederlandseLandschap" naar een definitie van dit begrip, danontmoeten we in plaats daarvan de term "over-gangszone tussen stedelijk en landelijk gebied"(biz. 40), nader onderverdeeld in de feitelijkestadsrand, de overgangszone in engere zin en (opregionaal niveau) de interstedelijke ruimte.Over daze overgangszones worden in de NotaLandschap diverse wetenswaardige dingen gezegd:ze "vormen het vestigingsmilieu voor allerlei vor-men van grondgebruik die om uiteenlopende re-denen niet binnen de bebouwde kom gesitueerdkunnen worden"; ze fungeren als "het directe uit-loopgebied van de stad"; "de investeringen in hetagrarische grondgebruik lopen als gevolg van deplanologische onzekerheid vaak terug"; "verdrin-ging van zwakkere door sterkere (veelal stede-lijke) functies en voorzieningen is typerend" en ineen aantal met name genoemde gebieden is "delandschappelijke kwaliteit onvoldoende" (blad-zijden41-42).Nietteminblijventweebelangrijkevragen onbeantwoord:1. Waarop is de begrenzing van het "verstedelijktlandschap" gebaseerd? Waarom wordt bijvoor-beeld de bufferzone Amsterdam-Haarlem nage-C=^ Steden (bron: Nota Landschap)Verstedelijkt landschap(bron: Nota Landschap)Stedenring Centraal Nederland(Bron: 4e Nota R.O.)noeg geheel tot "verstedelijkt landschap" gere-kend en Midden Delfland niet? Waarom de strookGorinchem-Dordrecht wel en Arnhem-Nijme-gen niet? Utrecht-Amersfoort wel en Almelo-Enschedeniet?2. Hoe moeten we ons de overgangszone en inter-stedelijke ruimte op de kaart voorstellen? Is dit nuwel of niet hetzelfde als het "verstedelijkt land-schap"? Er zal wel ergens een maximum afstandtussen de betrokken steden in het spel zijn, al danniet varierend met de omvang van die steden. Ofgaat het evenzeer om de interstedelijke ruimte tus-sen Groningen en Assen als om die tussen Rotter-dam en Zoetermeer?Verstedelijkte landschappenHet "(fysiek) verstedelijkte landschap" is belang-rijke en problematisch genoeg om langs globale,maar meetbare (en daarmee reproduceerbare encontroleerbare) lijnen te worden afgebakend. Devolgende ingredienten lijken hierbij van belangen ten dele ook direct toepasbaar:Figuur 1. Begrenzing van deverstedelijkte landschappen isin de nota Landschap verwar-rend en arbitrair.Bron: SC-DLO.1De CCOS bestaat uit circa 15onderzoekers en beieidsme-dewerkers, die zich vanuitverschillend perspectief in-tensief met de problematiekvan de stadsrandzone bezighouden. Onlangs heeft deCCOS een uitgebreide biblio-grafie samengesteld (An-dersson et al., 1993) en op22 oktober aanstaande orga-niseert ze een werkconferen-tie met het titel "Stadsrand-zones als Strijdtoneel".Stedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer 4Verstedelijking landelijk gebiedRijk wil mee^werken aanontwikkelinggroen-structuur inbebouwdekom- de mate waarin stedelijke en landelijke functiesin een gebied door elkaar voorkomen (bijvoor-beeld vast te stellen aan de hand van de CBS-Bo-demstatistiek per kaartvierkant van 500 x 500 m);- de mate waarin de stedelijke bebouwing vanuiteen gebied zichtbaar is (vergelijk de methode vanNicolai (1971) of het informatiesysteem land-schapsbeeld (Burroughetal., 1982);- het percentage bebouwd oppervlak per kaart-vierkant, inclusief agrarische bebouwing, zoalskassen, varkensschuren en kippenhokken;- de mate waarin er een "stedelijke schaduw" overeen gebied hangt in de zin van een planologischeaanduiding in vigerend streek- en/of bestem-mingsplan (een aanzet tot kwantificering daarvanis te vinden in Van den Berg en IJkelenstam,1986). Betrekken van deze dimensie bij het geheelimpliceert een zeer ruime definitie van landschap,maar is het overwegen waard.Dat in het analytische hoofdstuk van de NotaLandschap het apart onderscheiden landschaps-type "steden" verder buiten beschouwing blijft,valt te billijken. Alleen is op de betreffende kaarteen onduidelijke selectie van steden gemaakt, dietoegelicht had moeten worden. De schaal van dekaart laat zeker toe dat steden als Zoetermeer,Woerden en Alphen a/d Rijn getoond worden. Enwaarom Sneek bijvoorbeeld wel, maar Oss niet?Zo'n keuze werkt nu eenmaal door op het ruimte-lijk beleid. Zo bUjft Alphen a/d Rijn op de Beleids-kaart Landschap deel uitmaken van het GroeneHart (dat wil zeggen het valt buiten de "Steden-ring Centraal Nederland", waarover aanstondsmeer), terwijl deze stad zich al jaren presenteertmet de dubbelzinnige geuzennaam "hartverove-rend"!Ontwikkelingen in het landschapNa de analyse komen in de Nota Landschap de teverwachten ontwikkelingen in het landschap aande orde. Hier worden de stedelijke knooppuntenen stadsgewesten even genoemd, maar beperkt debespreking zich verder tot het ontwikkelingsper-spectief van een 'Stedenring Centraal-Neder-land', waarop de verstedelijking zich zal concentre-ren, en een bijbehorende Centrale Open Ruimte/Groene Hart, waarheen geen uitstraling mag op-treden(blz. 57).In de Nota wordt deze stedenring in kaart gebracht(biz. 56), maar de begrenzing lijkt arbritair en inniets op die van het "verstedelijkt landschap" {ziefiguur I, hlz- 5). Op bladzijde 69 zegt de Nota: 'Deovergang stad-land, de afronding van de verstede-lijking en de bufferzones tussen steden vragen veelaandacht, met name in de Stedenring'. Dit geldt(op biz. 71) ook voor de versterking van de Inter-nationale glastuinbouwcentra in West-Neder-land, welke 'noodzaakt tot landschappelijk ver-antwoorde inpassing'. Hier is dus werk aan de win-kel, al biedt de Nota verder weinig houvast overhet gewenste resultaat. 'Afronding van de verste-delijking' zal bijvoorbeeld niet aan de orde zijn,waar juist mogelijkheden moeten worden gescha-pen voor toekomstige stadsuitleg.Op bladzijde 74 wordt aangegeven hoe de "op-vangcapaciteit" van het Nederlandse landschapvoor nieuwe ontwikkelingen is bepaald. Dit ge-schiedde aan de hand van een confrontatie van deaard, intensiteit en verwachte effecten van allebeschreven ontwikkelingen op de kwaliteit vanhet landschap en het al of niet samenvallen vandie ontwikkelingen met de karakteristieke op-bouw en bestaande kwaliteit van het landschap.Dit leidt tot 17 aandachtsgebieden, waarin de op-vangcapaciteiten zonder extra maatregelen vanlandschapsbouwkundige aard onvoldoende zouzijn (kaart 16 op biz. 76 van de Nota).Het grootste van deze aandachtsgebieden is deRandstad, ditmaal voor het gemak inclusief hetGroene Hart getekend. Andere aandachtsgebie-den, waarin de verstedelijking expliciet of impli-ciet een belangrijke rol speelt, zijn: Twente, Arn-hem-Nijmegen, de Maasvlakte-ljsselmonde, deKanaalzone Sas van Gent-Terneuzen, Midden-Brabant en de Stedenband Zuid-Limburg. Voordeze gebieden worden geen concrete oplossings-richtingen aangeboden. In plaats daarvan wordtin hoofdstuk 6 de algemeen toepasbare casco-be-nadering geintroduceerd en uitgelegd: in eenraamwerk van "laagdynamische functies" (waar-onder ecologische verbindingszones) worden "ge-bruiksruimten" geconcipieerd, waarin de hoogdy-namische functies, zoals landbouw, wonen enbedrijvigheid, tot ontplooiing kunnen komen.LandschapsbeleidVervolgens komt de Nota Landschap tot de hoofd-lijnen van een landschapsbeleid, waarbij eennieuw begrip wordt geintroduceerd: het "Natio-naal Landschapspatroon", ter vervanging van de"Nationale Landschapsparken" en "Grote Land-schappelijke Eenheden" uit eerdere rijksnota's.Hierin spelen stedelijke elementen of verstedelij-kingsprocessen nu eens helemaal geen rol. Welblijkt op de beleidskaart van de Nota Landschaphet Nationaal Landschapspatroon op sommigeplaatsen (met name in de Mijnstreek en de Rand-stad) met het verstedelijkt landschap samen tevallen. Dit betekent onder andere (bladzijde 99):- 'extra zorg voor de landschapskwaliteit in deStedenring Centraal Nederland';- 'goede kansen om tegelijk ecologische relaties teherstellen en een aantrekkelijk en goed functio-nerend interstedelijk landschap te ontwikkelen';- 'landschapsstructuren in het overgangsgebiedkunnen worden benut om doorgaande verbin-Stedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer4dingen tussen stad en landschap te creeren';- 'visievorming op een samenhangende ontwikke-ling van stad en landschap in de Stedenring essen-tieel';- 'aangeven hoe planvorming voor stadsontwik-keUng (waaronder het stedeUjk groen) en plan-vorming in het buitengebied beter op elkaar kun-nen worden afgestemd'.Deze mooie gedachten leveren helaas geen con-crete uitspraken per aandachtsgebied op, maar ge-lukkig wel weer per landschapstype. Voor het type"overgang stedelijk-landelijk gebied" zijn dit er opbladzijde 111 van de Nota Landschap drie:- 'benutten van de structurerende werking vanlandschapselementen en -patronen voor de vor-ming van een stabiel raamwerk waarbinnen stede-lijke functies zich kunnen ontwikkelen';- 'benutten van lineaire elementen in de land-schapsstructuur om doorgaande verbindingen inhet overgangsgebied te creeren. Bundeling vangroene functies aan elementen, als waterlopen endijken';- 'aandacht voor de mogelijkheid om door con-centratie van groene functies verstedelijking testuren'.Al met al laat de Nota Landschap zien dat de over-heid speciale aandacht wenst te geven aan de ont-wikkelingen in verstedelijkte landschappen, c.q.de overgangszones tussen stad en land, c.q. inter-stedelijke ruimten, c.q. de Stedenring CentraalNederland, c.q. de Randstad (al dan niet met in-begrip van het Groene Hart), c.q. stadsgewesten,c.q. verstedelijkte "aandachtsgebieden", liefst nogin samenhang met een Nationaal Landschapspa-troon. De oogst aan concrete vertalingen van dieaandacht in ontwerp- of inrichtingsprincipes isbeperkt tot een "casco-benadering": laag-dynami-sche raamwerken rond hoog-dynamische ge-bruiksruimten. Het is jammer, dat onduidelijkheidis geschapen over de aard, ligging en omvang vande gebieden, waar landschapsplanning iets met defysieke verstedelijking moet doen. Enige opscho-ning en duidelijke definiering van de begrippenlijkt dringend gewenst.Landinrichting in jaren negentigOver de Nota "Landinrichting in de jaren negen-tig" kunnen we wat de verstedelijking betreft kortzijn: die is daar heel summier over. Het instrumen-tarium van de Landinrichting zal worden ingezetvoor "een evenwichtige benadering van de func-ties van een gebied", dat wil zeggen van een lande-lijk gebied (biz. VI). In de praktijk gaat het daarbijvooral om de functies land- en tuinbouw, natuur,openluchtrecreatie en bos, en andere beplantings-elementen. Ook in deze Nota komt de woonfunc-Herinrkhting met bijzonderedoelstelling? (foto: Rijswijk,A.]. Landman)tie en bedrijvigheidsfunctie van landelijke gebie-den als zodanig in het geheel niet aande orde.Met landinrichting wordt beoogd de landschappe-lijke kwaliteit, de milieukwaliteit en de leefbaar-heid van een gebied te verbeteren. De noodzaakwordt onderkend om voor complexe inrichtings-opgaven met een niet-agrarisch hoofddoel eenspeciaal instrument in het leven te roepen: "herin-richting met een bijzondere doelstelling (HDB)".Dit zal in ieder geval worden ingezet "voor derealisatie van strategische groenprojecten, zoalsnatuurontwikkelingsprojecten en randstadgroen-structuurprojecten" (biz. Vll). Op bladzijden 31-32 wordt nader ingegaan op dit nieuwe instru-ment.Het is duidelijk gericht op een snelle realiseringvan een niet-agrarisch hoofddoel met de minsteschade voor de achterblijvende agrarische bedrij-ven. Grondverwerving voor de niet-agrarischefunctie is naar verwachting de spil waaromheendeze vorm van herinrichting draait. Onderdelenvan de Randstadgroenstructuur vormen een be-langrijke reden om de HDB in te zetten. Met deze"contramal van de verstedelijking" zitten we dichttegen de verstedelijkingsproblematiek aan.Het is jammer, dat de Nota met een stapje verder isgegaan en aangeeft op welke wijze dit nieuwe in-strument kan worden ingezet om in bepaalde lan-delijke gebieden een ofmeet stedelijke functies totstand te brengen. Het leuke daarvan is, dat de be-trokkenen daarmee weer eens een waardever-Rijk zietgroen-structurenals contramalvan stadStedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer4Verstedelijking landelijk gebiedGroen Nota^shanterenstruisvogel'politiek voorwoonfunctielandelijkwoongebiedmeerdering van hun grond zou kunnen wordenaangeboden, in plaats van vergoedingen voorwaardeverlies ten gevolge van natuurontwikke-ling en bosaanleg. In stadsrandzones kan de "bij-zondere doelstelling" bijvoorbeeld een bedrijven-park zijn, of een nieuwe woonwijk. Elders in hetlandelijk gebied zou men kunnen denken aan deaanleg van landgoedachtige woon- en werkmi-lieus met recreatiefaciliteiten.Soms is het volgens de opstellers moeilijk hetjuiste landinrichtingsinstrument te kiezen. Ditgeldt volgens de Nota "vooral in gebieden met eengrote (planologische) dynamiek" (bladzijde 35).In dergelijke gebieden, die vaak rondom stedenaangetroffen zullen worden, zou dan eerst een"raamplan voor landinrichting" kunnen wordenopgesteld. Komen dan eindelijk de DienstenStadsontwikkeling en Landinrichting samen omde tafel?Kortom, de Ontwerp-Nota "Landinrichting in dejaren negentig" lijkt geschreven met de rug naarde stad. Dat is nergens voor nodig en kan door eenverdere uitbouw van het instrument "herinrich-ting met bijzondere doelstelling" in de regerings-beslissing over deze Nota worden gecorrigeerd.Structuurschema Groene RuinateIn het Structuurschema worden heel veel bouw-stenen samengebracht tot een voornemen voor'ruimtelijk beleid van het Rijk voor een aantalfuncties van het landelijk gebied. Het betreft con-crete uitspraken over land- en tuinbouw, natuur,landschap, openluchtrecreatie, toerisme, bos-bouw en visserij en de samenhang tussen deze sec-toren. Voor de periode tot en met het jaar 2000 isaangegeven op welke wijze en met welke middelendit ruimtelijk beleid wordt gerealiseerd. Tevenswordt een doorkijk gegeven naar het jaar 2010'(bladzijde 5).De Nota Landschap en de Ontwerp-nota "Land-inrichting in de jaren negentig" zijn voorbeeldenvan deze bouwstenen. Het Structuurschema is eenco-produktie van de Ministeries van LNV en VROM.Veel aandacht wordt onder meer gegeven aan deRandstadgroenstructuur. Het Structuurschemagaat de Nota Ruimtelijk Kader Randstadgroen-structuur uit 1985 dan ook vervangen.Aandacht voor sectorenAparte aandacht krijgen de glastuinbouw, de bol-lenteelt, de boomteelt en (helaas in veel minderemate) de intensieve veehouderij, die in geconcen-treerde vorm een bijdrage leveren aan de fysiekeverstedelijking (het "volbouwen") van Neder-land). De voordelen van het bewaren van de hui-dige geconcentreerde vestigingen van intensieveveehouderij worden groter geacht dan de nadelen(bladzijde 81).Ook bij de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingvan de glastuinbouw wordt geconcentreerde vesti-ging van nieuwe bedrijven nagestreefd (bladzijde85). De "Glazen Stad" in het ZuidhoUands Glas-district zal verder worden verdicht, vernieuwd enenigszins uitgebreid, maar in 2010 is daar naar ver-wachting een tekort van 600 ha. Op bladzijde 88wordt erkend dat in een aantal gebieden de glas-tuinbouw zal moeten wijken voor verstedelijking.Dit geldt niet alleen in de Randstad, maar ook bijVenlo en Lent. Er wordt gestreefd naar een actieveaanpak van het verplaatsingsproces en een be-trokkenheid van de betreffende tuinders vanafeen vroegtijdig stadium. Het instrument "Herin-richting met een Bijzondere Doelstelling" wordtin dit verband echter (nog) niet genoemd.Voor de boomteelt wordt een areaalgroei verwachtvan 1,5% per jaar, waarbij het areaal onder glas zaltoenemen van circa 50 ha nu tot 120 a 200 ha in2010, grotendeels rondom Boskoop. Daarnaastwordt de provincies gevraagd groeiruimte te bie-den aan de regionale boomteeltcentra Zundert,Opheusden, Noord-Limburg, Oost-Groningen,Flevoland en de BoUenstreek. Ook hier moetenkassen en plastic tunnels gebouwd kunnen wor-den (bladzijde 94).Rond Boskoop wordt voor de boomteelt al voorhet jaar 2000 een ruimtetekort verwacht van 350ha. Zonder de aanwijzing van uitbreidingsgebie-den zal dit tekort oplopen tot 600 ha in het jaar2010. Hoewel dit gebied deel uitmaakt van hetGroene Hart zal het door dergelijke ontwikkelin-gen in visueel-morfologische zin sterk verstedelij-ken: nieuwe glasopstanden, bedrijfswoningen enloodsen. Is dit niet in strijd met de uitgangspuntenvan het beleid ten aanzien van het Groene Hart?Wat de bloembollenteelt betreft zullen naar ver-wachting vooral in de traditionele centra voorpermanente boUenteelt de ruimtetekorten tot hetjaar 2010 enorm oplopen. Het gaat hier om tekor-ten van 1400 ha voor de Bollenstreek/Zuid-Ken-nemerland, 400 ha voor Noord-Kennemerland en2000 ha voor het Noordelijk Zandgebied vanNoord-HoUand (bladzijde 90). Deze tekortenworden grotendeels geweten aan plannen vooreen ecologische hoofdstructuur in deze gebiedenen in het geheel niet aan stadsuitbreidingen. In deanalyse wordt niet gerept over het al dan niet toe-nemen van bedrijfsgebouwen voor de boUenteelt.Het beleid richt zich op spreiding van deze teelten,onder andere naar de Haarlemmermeer (500 haextra), de Wieringermeer (800 ha in eerste instan-tie), Flevoland en Zeeland. In dit verband zou eenanalyse van het toeristisch potentieel van de bol-lenteelt in geconcentreerde dan wel gespreidevorm, met of zonder een sterke toename van hetStedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer4aantal loodsen, in deze Nota op z'n plaats zijn ge-weest.Al met al kan gesteld worden dat het Structuur-schema meer inzicht zou moeten bieden in demorfologische verstedelijking, die gepaard gaatmet de uitbreiding en concentratie van de diverseintensieve teelten. De landschappelijke inpassinghiervan, dan wel opname in stedelijke bedrijfster-reinen, vormt een enorme uitdaging voor de plan-vorming.Recreatie en de P.K.B.Afgezien van de Randstadgroenstructuur en deland- en tuinbouw ontwikkelt het Structuursche-ma apart beleid voor veenweidegebieden, waarde-voUe cultuurlandschappen, de zandgebieden inZuid- en Oost-Nederland, de watergebieden("Nat Nederland"), de ecologische hoofdstruc-tuur, alsmede beleidslijnen voor afstemming enuitvoering. Het geheel wordt compact weergege-ven in een Planologische Kernbeslissing van 80bladzijden.Tussen de trend-analyserende hoofdstukken en dePKB zit hier en daar wel wat wrijving. Zo komen inde analyse recreatie en toerisme niet apart aan deorde, maar in de PKB wel (paragraaf 3.3: bladzij-den 155-159). Relaties met "de stad" worden in dePKB onder bos, Randstadgroenstructuur en Open-luchtrecreatie & Toerisme besproken, in de ana-lyse alleen expliciet onder Randstadgroenstruc-tuur (biz. 35-6). Niettemin staan er in de Nota weleen paar belangrijke opmerkingen over de groeneruimte in en om de stad. Er is nu sprake van een'strategic afstemmen wonen en recreeren in ver-stedelijkte gebieden' (biz. 156) en een 'strategicuitbreiding van recreatiemogelijkheden in de ver-stedelijkte gebieden' (biz. 157). Hoe deze strate-gieen omgaan met plannen voor nieuwe bouwlo-caties wordt helaas niet gemeld. Om te stimulerendat binnen verstedelijkte gebieden, 66k in decompacte stad, groen- en recreatievoorzieningenzullen worden opgenomen zal het Rijk 'zijn exper-tise op het gebied van recreatie en toerisme tendienste stellen van gemeenten' (biz. 156).Uitbreiding van de recreatiemogelijkheden wordtvooral gezocht in het kader van het Randstad-groenstructuurbeleid, maar ook in de onlangs ge-reedgekomen Nadere Uitwerking Groene Hart(1992). Daarnaast zal "uitbreiding van het bosare-aal in verstedelijkte gebieden, zowel binnen alsbuiten het werkingsgebied van de Randstadgroen-structuur, primair gericht zijn op het opheffen vandagrecreatieve tekorten dan wel het vergrotenvan dagrecreatieve mogelijkheden" (biz. 160.)Landschap en de PKBWat het landschap betreft staat op bladzijde 162:'het Rijk onderscheidt in het Nederlandse land-schap negen landschapstypen'. In de Nota Land-schap waren dat er nog elf, maar nu zijn de 'verste-delijkte landschappen' en de "steden" geheel ver-dwenen! Gelukkig is er op bladzijde 165 wel letsvan een "strategic landschappelijke kwaliteit Ste-denring", waarmee: 'het Rijk zal bevorderen datmet situering, vormgeving en inrichting van bos-en recreatiegebieden aantrekkelijke overgangentussen stad en landschap worden gemaakt en instand gehouden. Aan de functionele en ecologi-sche samenhang tussen stad en buitengebied -waaronder het Groene Hart - kan worden bijge-dragen, onder meer door verbindingen tot stand tebrengen met ge'isoleerd liggende natuurgebieden.Dit beleid wordt ondersteund met studies naarontwikkelingsmogelijkheden van natuur en land-schap in de Stedenring'.Werk aan de winkel dus, en zo te zien in grote vrij-heid, want meer zegt het Structuurschema niet opdit punt.RandstadgroenstructuurDieper gaat de PKB in op de Randstadgroenstruc-tuur (biz. 173-5). De oude doelstellingen hiervanblijven gehandhaafd: veiligstellen van het lande-lijk gebied, geleding ter ondersteuning van deruimtelijke structuur van het stedelijk gebied, enopnemen van stedelijke functies die in de groeneruimte een plaats kunnen krijgen. De verdere ont-wikkeling van de Randstadgroenstructuur zal nutot na het jaar 2000 worden voortgezet en moetbijdragen aan 'het creeren van een in internatio-naal opzicht wervend woon- en werkklimaat'.Verder wordt de doelstelling verbreed met nadruk-kelijke aandacht voor 'het ecologisch functione-Fysieke verstedelijking doora^arische sector (de bedrijvenworden steeds groter) (foto:ReekenlVROM)duidelijkeuitsprakenvan Rijknodig overtoenemendeagrarischebebouwingin groeneruimteStedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer 4Verstedelijking landelijk gebiedNaam zoekgebied Oppervlaktenatuur-(ha) voor:"privaterecreatie/bos ontwikkeling financiering" totaalZoetermeer-Zuidplas 1600 50 450 2100Noordelijke Vechtstreek 600 380 - 980Eiland van Dordrecht-Sliedrechtse Biesbosch 400 750 _ 1150Haarlemmermeer 1600 ^ - 1600Utrecht e.o. 800 150 - 950Landgoederenzone-Haaglanden 900 150 - 1050Bron: Structuurschema Groene Ruimte, 1992: 278-288.Tabel 1. Globale invullingvan 6 zoekgebieden voor deRandstadgroenstructuur'.6 van de 16 "StrategischeGroenprojecten" in het Struc-tuurschema Groene Ruimte.ren van de Randstad' en wordt het werkgebiedverruimd met Almere. 'Het beleid spitst zich toeop het reaUseren van aaneengesloten groengebie-den met een gezamenUjke oppervlakte van circa7000 ha. Grote groengebieden zijn multifunctio-nele gebieden, met een omvang van 1000 tot 2000ha, die grotendeels bestaan uit bos, natuur- en re-creatieterreinen'.De Nota zegt "grotendeels". Zou dat echt beteke-nen dat er ook ruimte in deze groengebieden over-blijft voor een aantal kasbedrijven, woongebiedjesen andere agrarische of niet-agrarische bedrijven?Uit tabel 1 blijkt, dat dit slechts voor een van de zesgroengebieden (Zoetermeer-Zuidplas) opgaat. Ofis in de andere gebieden gewoon vergeten daar-over lets te zeggen? Laat de Nota in haar defini-tieve versie over die andere functies (bijvoorbeeldals hergebruik of in plaats van agrarische bedrijfs-gebouwen die door de stichting van het groenge-bied hun functie verliezen) vooral duidelijker zijn!In de toelichting op onderdelen van de PKB wordtvanaf bladzijde 278 voor elk van deze projecteneen toekomstbeeld geschetst. Voor Zoetermeer-Zuidplas blijkt dat 'bebouwing en glastuinbouw inde structuur zijn ingepast, waardoor de rommeligeaanblik die het gebied had, is veranderd in eenduidelijke overgang van het stedelijk gebied naarhet landelijke Groene Hart'.We zijn benieuwd.Het Groengebied Noordelijke Vechtstreek bijWeesp zal er heel anders uitzien: er zal een 'aan-trekkelijke vervlechting van open gebied en bos-sen ontstaan' en het maakt deel uit van de ecolo-gische infrastructuur. Er zuUen recreatieve ver-bindingen worden aangelegd met het stadsgewestAmsterdam en in de nabijheid van de nieuwe wo-ningbouwlocatie in het IJmeer zuUen aanvuUendemogelijkheden voor oeverrecreatie worden ge-schapen.Voor het Eiland van Dordrecht wordt in aanslui-ting op de Biesbosch een grootschalig moeras- enbosgebied gerealiseerd.In de Haarlemmermeer wordt een keten van bos-gebieden afgewisseld met landbouwgebieden. Hetgroengebied sluit aan op de nieuwe woongebiedenin de Haarlemmermeer, op het recreatiegebiedSpaarnwoude, op de "groene vingers" van Amster-dam en met een natuurbos in het zuiden eveneensop het plassen- en veenweidegebied.Voor Utrecht en omstreken zal vooral het nieuwestedelijk gebied aan de westzijde "op harmonieuzewijze van het landelijk gebied gescheiden" wor-den. Aansluitend aan de nieuwe woonwijken zul-len enkele grootschalige multifunctionele bos-gebieden worden aangelegd. Ten slotte is inde Landgoederenzone-Haaglanden het toekomst-beeld een versterking van de ecologische verbin-dingszone tussen de Horsten bij Wassenaar en debossen rond Zoetermeer. 'Het gebied vormt eenkrachtige contramal van de stedelijke functies inde nabije omgeving'.Het zijn ambitieuze plannen, die ongetwijfeld bijde agrariers in deze gebieden op veel tegenstand enhoge schadevergoedingen zuUen stuiten.Waardevolle cultuurlandschappenNa de Randstadgroenstructuur komen in de PKB de10 "Waardevolle cultuurlandschappen" aan deorde. Hoewel sommige daarvan (Noord-Drenthe,Noordoost Twente, Midden-Brabant en in zekerezin ook Waterland) duidelijk met verstedelij-kingsprocessen te maken hebben, rept de Notadaar met geen woord over. Hetzelfde geldt voor de"Zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland" methun concentraties van intensieve veehouderij ende te bouwen "installaties voor grootschaligemestverwerking" (biz. 178) en voor "Nat Neder-land", waar veel oevers in trek zijn voor woning-functies. Daarover wordt niets gezegd, terwijl deNota wel allerlei zoneringen beoogt voor de wa-teroever- en verblijfsrecreatie.Is het bijvoorbeeld niet vreemd, dat voor hetFriese Merengebied over een uitbreidingsmoge-lijkheid met 4250 vaste ligplaatsen wordt gespro-ken (biz. 181) zonder een woord over nieuwewoonfuncties en bedrijvigheid?ConclusieIn het bovenstaande is enerzijds samengevat water in de drie Groene Nota's gezegd wordt over rela-ties met "de stad" en over verstedelijkingsproces-sen in het landelijk gebied. Dit blijkt niet veel tezijn, maar wel een aantal belangrijke zaken te om-vatten: de rijksoverheid wil meewerken aan be-houd, aanpassing en ontwikkeling van groenstruc-turen binnen de bebouwde kom. Ze beschouwtStedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer4veel groenstructuren als afronding en contramalvan (bestaande en nieuwe) stedelijke gebieden enwil bijdragen aan een "in internationaal opzichtwervend woon- en werkmilieu". Dit is ieder gevalwel wat, maar nog lang niet genoeg. In dit artikelis aangegeven welke beleidsuitspraken over dezematerie nog meer gewenst zijn. Deze laatste wor-den hieronder samengevat:1. Waarom hanteren de Groene Nota's voor defeitelijke woonfunctie van landelijke gebiedeneen struisvogelpolitiek? Dit geldt enerzijds voorvoormalige agrarische bedrijfsgebouwen, hetzijna verbouwing, hetzij na sloop in ruil voor eenaantrekkelijker gebouw, liefst van kleinere om-vang. Anderzijds geldt dit ook voor andere be-boLiwingslinten buiten de dorpen, de "nieuwelandbouwgoederen" waarover soms wordt ge-rept, of zelfs voor "goudkustjes" in de rand vanbestaande bossen of op waardevolle oevers inruil voor (of ter financiering van) nieuwe bos-en natuurgebieden. De Groene Nota's zullen al-lereerst bet feit moeten erkennen, dat landelijkegebieden ook een woonfunctie hebben. Vervolgensmoet daar zo snel mogelijk een beleid voor wor-den geformuleerd!2. Hetzelfde geldt voor de niet-agrarische bedrij-vigheid in bet landelijk gebied. Welke alge-mene ricbtlijnen zijn hierover van rijkswege teformuleren?3. Welke mogelijkheden kunnen worden ontwik-keld om binnen stedelijke gebieden en aan deranden ervan stedelijke en intensief-agrarischefuncties te verweven, met andere woorden ombepaalde agrarische aktiviteiten als een vormvan (lichte?) industrie te beschouwen die incompacte setting op bedrijfsterreinen kan wor-den ondergebracht? Als daarmee bet GroeneHart in de Harmelerwaard en elders deels ofge-heel van "verglazing" gevrijwaard kon wordenof ecologische verbindingen in Midden-Bra-bant tot stand kunnen worden gebracht, is erheel wat mee gewonnen.4- Duidelijke uitspraken zijn gewenst over de toe-nemende agrarische bebouwing van de groeneruimte. Ten aanzien van de boUenteelt hangtdit bijvoorbeeld duidelijk samen met de land-schappelijke kwaliteit en daarmee met bet toe-ristisch potentieel van de betreffende gebieden.5. Meer duidelijkheid is gewenst over de termen"verstedelijkt landscbap" en "overgangszonestussen stedelijk en landelijk gebied". Het gaathierbij om verschillende dingen. Wat de over-gangszones betreft lijkt een onderscheid tussenstabiele (niet op te schuiven en zonodig af teronden) stadsranden en instabiele (eventueelte verstedelijken) deelgebieden van groot be-lang voor de inrichting van de (nu nog) geheel"groene ruimte". Aansluitend aan de stabieleranden kunnen meer mogelijkheden benutworden voor recreatief medegebruik.Hierbij kan gebruik worden gemaakt van lokaleproduktiestructuren, zoals voor de boomteelt.Maar ook bij potentieel te verstedelijken gebie-den kunnen de aan te leggen groenstructureneen belangrijke rol spelen voor het "in interna-tionaal opzicht wervend woon- en werkmilieu".De Groene Nota's hoeven daarom geen defen-sieve passages tegenover de stad te bevatten: zekunnen behulpzaam zijn bij het tot stand bren-gen van de "ecologische stad". Dit geldt ookvoor een afstemming van modellen voor stads-uitbreiding en de ecologische hoofdstructuur,zoals die momenteel in het "Tussengebied" tus-sen Rotterdam en Zoetermeer plaatsvindt. Hetis jammer, dat enkele positieve geluiden in dezerichting uit de Nota Landscbap (biz. 99 en 111)in het Structuurschema nog niet doorklinken.6. Het instrumentarium van de Landinrichtingkan ook voor de verstedelijking worden ingezet,in plaats van louter als middel om stadsuitbrei-ding in een bepaalde richting tegen te gaan.Met name de "herinrichting met een bijzonderedoelstelling" (HBD) is daarvoor in principe uit-stekend geschikt.7. Door de relatiefgrote aandacht voor de Steden-ring Centraal Nederland en daarbinnen vooralvoor de Randstadgroenstructuur geven deNota's onvoldoende houvast voor de groeneruimten in de stadsgewesten daarbuiten, metname in Groningen/Noord-Drenthe.Twente,Apeldoorn/Deventer en de Mijnstreek. Spelende Groene Nota's bier voldoende in op de daargeponeerde verstedelijkingsmodellen?Hopelijk leiden deze vragen en suggesties ertoe,dat de regeringsbeslissing over "Landinrichting inde jaren negentig" als het "StructuurschemaGroene Ruimte" meer houvast bieden voor deniet-agrarische bedrijvigheid en het wonen in hetlandelijk gebied, en meer aandacht schenken aande stedelijke verschijningsvorm van diverse agra-rische aktiviteiten en aan de integratie van groeneen "rode" (stedelijke) functies van stadsgebieden.Literatuur- Andersson, A., L. M. vanden Berg, M. A. Janssen-van Bemmel & C. H. M. J.Merkx (red.) (1993). Bi-bliografie problematiekstadsrandzones 1970-1990. Rapport 232 DLO-Staring Centrum, Wage-ningen, ook verkrijgbaarals NRLO-rapport 93/3.- Berg, L. M. van den, J. F.Coeterier & M. B. Schone(1991). Nieuwe gebruiks-vormen van voormaligeagrarische bedrijfsgebou-wen in de Gelderse Vallei.Rapport 126 DLO-StaringCentrum, Wageningen.- Berg, L. M. van den & 0.RP. IJkelenstam(1986).Het gebruik van cultuur-grond in de Haaglanden,een gebied binnen de ste-delijke invloedssfeer.Planologische Discussie-bijdragen, Deel I, Delft:59-67.- Burrough, P. A., A. Bui-tenhuis & A. A. de Veer(1982) Het informatiesys-teem landschapsbeeld.PUDOC, Wageningen.- Landinrichting in de jarennegentig (1992). Ont-werp. Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheeren Visserij, 's-Graven-hage.-Nicolai,]. (1971)Devisu-ele invloed van woon-plaatsen op open ruimten;met enkele toepassingenop het midden van West-Nederland. TH Delft.- Nota Landscbap (1992).Regeringsbeslissing VisieLandscbap. Ministerie vanLandbouw, Natuurbeheeren Visserij, 's-Graven-hage.- Structuurschema GroeneRuimte; het landelijk ge-bied de moeite waard(1992).Ontwerp-Planolo-gische Kernbeslissing. Mi-nisterie van Landbouw,Natuurbeheer en Visserij,'s-Gravenhage.Stedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer 4Functionele hierarchicopnicuw tcr discussicplanningsinstrument toch nuttigRecente herstructureringsplannen voor winkelvoor-zieningen in naoorlogse woonwijken maken devraagactueel ofhierhij de Functionele Hierarchievan winkelcentra nog wel als planningsconcept vol-doet. Aanhakend hij een discussie die in 1978 in dittijdschrift is gevoerd, wordt getracht binnen het hui-dige hestek die vraag te beantwoorden.Ir. J.Th. GantvoortOnderzoeker hi] het OSPA-TU, Delft.1Buursink onderscheidt daar-bij vier typen winkelcentra:het hoofdwinkelcentrum(H), het stadsdeelcentrum(s), het wijkwinkelcentrum(w) en het huurtwinkelcen-trum(B).In 1978 heeft er in Stedebouw & Volkshuisves-ting (vol. 59, nrs. 3 en 5) een interessante dis-cussie plaatsgehad naar aanleiding van heteindrapport van Buursink (1977) over zijn onder-zoek naar het functioneren van de functionelehierarchie van winkelcentra in een aantal stads-delen. Buursink reageerde op kritische opmerkin-gen die er op zijn rapport zijn gemaakt. Onder decritici bevonden zich een vertegenwoordiger vande Rijksplanologische Dienst (De Kuyer), een di-recteur van een particulier bureau (Kok), eenvertegenwoordiger van het grootwinkelbedrijf(Schreuder) en twee gemeentelijke planologen(Diemel & Green).Kort samengevat luidde de probleemstelling vanhet onderzoek: In hoeverre conformeert de consu-ment zich in zijn ruimtelijk koopgedrag aan defunctioneel-hierarchische opzet van het winkel-apparaat? Met andere woorden: Ontvangt elkwinkelcentrum de bezoekers en de bestedingen uithet daaraan bij de planning toegedachte rayon?De hoofdhypothese was, dat consumenten hunconsumptieve bestedingen overwegend doen inhet dichtstbijzijnde winkelcentrum, waar het ge-zochte verkrijgbaar is. Een en ander is onderzochtin vier stadsdelen waar sprake was van een hierar-chie van winkelcentra.' (zie figuur I) Het be-trof woongebieden met een onderling verschil-lende winkelcentrastructuur: Breda-Zuidoost (HB),Amersfoort-Oost (HWB), Groningen-Noord (HSB)en Rotterdam (Nieuwzuid) (HSWB).Uit het onderzoek kwam naar voren dat voor deaankoop van dagelijkse artikelen 50 a 65% van deconsumenten het dichtstbijzijnde winkelcentrumoversloeg. Hiermee werd de hoofdhypothese vanhet onderzoek niet bevestigd. Buursink (1977)sprak dan ook van 'een zekere ontmythologiseringvan de hierarchie van winkelcentra'. Wel steldehij vast dat de winkelcentra vaak zo dicht op el-kaar lagen 'dat de consumenten om een eventueelaantrekkelijker winkelcentrum dan het dichtst-bijzijnde te bereiken, maar enkele honderden me-ters meer hadden af te leggen'.Recente kritiekSinds die discussie zijn vijftien jaar verstreken.Een aantal ontwikkelingen die in 1978 reeds opgang waren, hebben zich in versterkte mate voort-gezet, zoals de sterk toegenomen motorisering vande consumenten en de sterk toegenomen keten-vorming van ondernemers. Hierdoor is er vooralde laatste jaren veel kritiek ontstaan op de Func-tionele Hierarchie als planningsconcept. Ten Zel-dam (1986) zegt bijvoorbeeld 'dat het conceptzichzelf heeft achterhaald en aan herziening toeis'. Volgens Kok (1988) 'vervaagt en chaotiseertde zorgvuldig geplande functioneel-hierarchischegeleding vanhet winkelapparaat'. Deinum (1989)spreekt van 'een doorbreking van de functionelehierarchie'.In het algemeen warden deze uitspraken gestaafddoor te wijzen op de toegenomen motorisering ende veranderingen in het koopgedrag: de consu-ment zou minder afstandsgevoelig zijn gewordenen meer prijsgevoelig. Ook de grote leegstand inbuurtwinkelcentra en de vestiging van grootscha-Stedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer 4lige winkels en themacentra aan de periferie vande grote steden, worden vaak als bewijs gezien vanhet failliet van de Functionele Hierarchie alsplanningsconcept voor winkelvoorzieningen.De uitspraken die hier zijn aangehaald lijken ophet eerste gezicht plausihel, maar zijn in de meestegevallen niet echt door onderzoek onderbouwd.Ook is de grote leegstand in buurtwinkelcentraniet van de laatste tijd. Het EIM signaleerde al langvoor de komst van de massamotorisering een rela-tief grote leegstand in de kleinere buurtwinkel-centra tot 1000 m' bedrijfsvloeroppervlak. Bij deperifere detailhandelsvestigingen gaat het in hetalgemeen om de verkoop van volumineuze duur-zame artikelen die een bijzondere categoric vor-men, zoals meubilair en doe-het-zelf-artikelen.Hiervoor was het koopgedrag van oudsher al an-ders dan voor andere artikelen.VraagstellingWij hebben de bruikbaarheid van de FunctioneleHierarchie als planningsconcept onderzocht doorcase-studies in het zogenaamde RoCa-gebied(Rotterdam-Noordoost en Capelle aan den IJssel,ziefiguur 2, blz- 16) in de periode 1986-1990. Ditgebied leent zich hiervoor bij uitstek, omdat hierduidelijk een hierarchie van winkelcentra is. Bo-vendien zijn in alle woonwijken stadsdeelcentrum1--, winkelcentrum/-""'^--l^. city- (H)\ /\A\ stadsdeel- (S)V(k \i > ^^ wljk- (W)\^j>?.i^i???J \1 ^ buurt- (B)(Oosterhof, zi& foto I) respectievelijk hoofdcen-trum (city Rotterdam) hetzelfde.Belangrijke vragen die wij ons -- mede gezienbovenstaande kritiek - hebben gesteld, zijn devolgende:- Wat moet in concrete onder de Functio-nele Hierarchie als planningsconcept wordenverstaan? Zolang hierover geen duidelijkheidbestaat, is het moeilijk te spreken van het echt"toetsen" van de Functionele Hierarchie.Figuur 1. Schematisch voor-heeld van een functionele hie-rarchic van winkelcentra in eenstedelijk gebied.ftmi"SilllliiliAmti*!.'*-**IIEIIIfflulipiiiFoto 1. Zijaanzicht stadsdeel-centrum "Oosterhof.Stedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer 4Functionele hierarchicFoto 2. Kan automobilitekwarden teruggedrongen dooreen andere ruimtelijke plan-ning van winkelvoorzieningen!(Winkelcentrum Leidschen-hage, Dienst REO, gemeenteDen Haag).- In hoeverre sluit het planningsconcept vande Functionele Hierarchie nog aan bij hetruimtelijk koopgedrag van de moderne consu-ment, die volgens diverse auteurs onder an-dere minder afstandsgevoelig en meer prijsge-voelig is geworden?- In hoeverre is er wat het planningsconceptvan de Functionele Hierarchie betreft sprakevan een strak keurslijf met scherp gecomparti-menteerde deelmarkten, dat in strijd is met dedynamiek van de economische en ruimtelijkeontwikkelingen?- Indien men voor de planning van winkel-voorzieningen zou wiUen blijven uitgaan vaneen functioneel-hierarchische opbouw, uitwelke elementen meet die hierarchie dan be-staan?- Indien men zo'n hierarchisch stelsel vanwinkelcentra wil opzetten, respectievelijkhandhaven, welke onderlinge tussenafstan-den moet men dan idealiter aanhouden omeen verantwoord evenwicht tussen consu-menten- en ondernemersbelangen te krijgen?In het navolgende zuUen wij nagaan in hoeverrehet door ons verzamelde basismateriaal antwoordgeeft op deze vragen. Wei dient rekening te wor-den gehouden met een nieuw beleidsdoel, name-lijk de terugdringing van de automobiliteit. Deruimtelijke planning van winkelvoorzieningenzou hierbij wel eens een belangrijke rol kunnenspelen (zie foto 2).OnderzoeksaanpakBegripsomschrijvingOnder de Functionele Hierarchie van winkelcen-tra verstaan wij evenals Buursink (1977) 'eennet-werk van interdependente winkelcentra, die geza-menlijk een bepaald gebied bestrijken, maar meteen onderlinge taakverdeling die erop neerkomtdat elk centrum op een bepaald niveau een functieheeft voor een bepaalde deelmarkt binnen dat ge-bied'. Dit houdt tevens in dat de deelmarkten el-kaar geheel of gedeeltelijk kunnen overlappen.Een voorbeeld van zo'n hierarchische indelinggeeft Bak {1911, zie label I). Evenals Buursink wil-len wij de bruikbaarheid van de Functionele Hier-archic als planningsconcept voor winkelvoorzie-ningen afmeten aan het ruimtelijk koopgedragvan de consumenten. Het probleem is: hoe doenwij dat?Theorie versus praktijkBuursink (1977) spreekt van "toetsing" van deFunctionele Hierarchie. Hierbij grijpt hij terugnaar de achtergronden van het planningsconcept:de Centrale Plaatsen-theorie van Christaller.Deze theorie gaat onder meer uit van de volgendevooronderstellingen (zie ook: Loopstra 1987):- consumenten beschikken over perfecte infor-matie over de diverse aankoopplaatsen;- alle winkels van een branche zijn identiek enper branche verkopen zij identieke artikelen;- consumenten handelen afstandsminimalise-rend, dat wil zeggen zij kopen een artikel in hetdichtstbijzijnde winkelcentrum waar dit artikel tekoop is.Aan deze vooronderstellingen wordt in de prak-tijk echter meestal niet voldaan:- consumenten beschikken in het algemeen nietover perfecte informatie over de diverse aankoop-plaatsen;- winkels van een branche zijn in het algemeenniet identiek en zij verkopen - met uitzonderingvan merkartikelen - geen identieke artikelen;- consumenten handelen in het algemeen wel ra-tioneel en ook afstandsminimaliserend, maar nietin de strikte zin van de Centrale Plaatsen-theorie.Laatstgenoemde gedragsregel houdt verband metde twee eerder genoemde punten en met het feitdat consumenten:- relatief kleine verschillen in afstand vaak nietals zodanig kunnen onderscheiden; en- vaak combinatie-aankopen doen, waarbij la-gere-orde-artikelen op een hoger niveau wordengekocht dan noodzakelijk is.Deze afwijkingen in het koopgedrag ten opzichtevan de theoretische uitgangspunten maken hetmoeilijk om na te gaan of consumenten nu af-standsminimaliserend handelen of niet. IndienStedebouw en Volkshuisvesting 1993 nummer4onderzoekers de artikelen - zoals gebmikelijk -slechts in drie hoofdcategorieen verdelen^ danverliezen zij door de categorisering alleen al zoveelinformatie (over het koopgedrag van aparte arti-kelen) dat men in het algemeen niet meer kan na-gaan of een consument steeds de dichtstbijzijndewinkel kiest of niet. Dit betekent dat van echt"toetsen" van de theorie op deze wijze nooit sprakekanzijn. , .Eigen visieBij de Functionele Hierarchic gaat het om een dy-namisch stelsel van interdepcndcnte winkelccn-tra. De kenmerken die Bak aan de verschillendewinkelniveaus toekent (zie tabel 1), zijn volgensons slechts indicaties. Afwijkingen zijn zeker moge-lijk, ook buiten de gegeven marges. In de praktijkbeconcurreren de winkelcentra elkaar voortdu-rend door verbetering van hun aanbod (omvang,branchering, kwaliteit, en dergelijke) en hun be-reikbaarheid (parkeergelegenheid, openbaar ver-voer, enz.). AUes is voortdurend in beweging.Voor veel consumenten zijn al die veranderingenniet of nauwelijks bij te houden en zij kiezen hunaankoopplaatsen volgens het beeld dat zij op eenbepaald moment van de werkelijkheid hebben.Dit beeld verandert - zij het met enige vertraging- mee. Zowel het winkelaanbod als het koopge-drag hebben dus een dynamisch karakter.Het gangbare distributie-planologisch onderzoeklegt dit dynamische karakter van het koopgedragniet bloot. Men krijgt slechts een momentop-name. Ook deze momentopname geeft echtergeen eenduidige "dwarsdoorsnede" van het koop-gedrag, omdat de aankoopperioden voor de di-verse artikel-categorieen doorgaans verschillen.'Dit alles maakt dat het echt "toetsen" van deFunctionele Hierarchic aan het koopgedrag infeite minder zinvol is.In plaats daarvan zullen we nagaan of de consu-menten zich nog enigermate aan de FunctioneleHierarchie conformeren of niet. Anders gezegd:brengen zij zelfnog een soort van hierarchie aan inhun koopgedrag, dat wil zeggen kopen zij dage-lijkse artikelen in hun woonomgeving, en niet-da-gelijkse artikelen al naar gelang van de importan-tie verder weg?Ruimtelijk koopgedragIn hoeverre sluit het planningsconcept van deFunctionele Hierarchie nog aan bij het ruimtelijkkoopgedrag van de moderne consument? Uit eenonderzoek van het NIPO in 1989 in Rotterdamblijkt dat rond 90% van de consumenten de le-vensmiddelen binnen de eigen woonwijk kocht;voor huishoudelijke artikelen gold een percentagekenmerken verkoop- wv food tijdsbesparend max. draagvlakruimte of keuze- verzorgings- uitgedrukt inmogelijkheid bereik personentype winkel- m'vvo % mcentrum;onvolledig 20.000 5 ^10 max. keuze 5.000-25.000 60.000 of meervan rond 70. Daarnaast kochten consumentenook veel niet-dagelijkse artikelen binnen de eigenwijk. Dit wijst al op een zekere afstandsgevoelig-heid van de consument. Uit het onderzoek in hetRoCa-gebied blijkt, dat het merendeel van deconsumenten (80-90%) de dagelijkse artikelen bin-nen de eigen woonwijk kocht (Gantvoort 1990).Van de consumenten ging circa 15 a 20 procentelke dag of vrijwel elke dag naar de supermarkt, en40 a 45 procent minstens 3 a 4 keer per week. De"korte afstand" was voor de meeste consumentenhet belangrijkste motief. Het "lage prijsniveau"speelde alleen een beslissende rol waar twee super-markten in een winkelcentrum aanwezig zijn,zoals in Ommoord. Van de consumenten deed 60 a70 procent de dagelijkse boodschappen te voet ofper fiets. Er zijn aanwijzingen dat er in woonwij-ken waar de afstanden tot de winkels kleiner zijn,minder van de auto gebruik wordt gemaakt (zie:Gantvoort 1988).Voor de aankoop van niet'dagelijkse artikelen spelenbuurtwinkelcentra niet ofnauwelijks een rol. Een-voudige semi-duurzame artikelen kopen consu-menten het meest in wijkwinkelcentra. Van dezeartikelen wordt ongeveer de helft gekocht in hetstadsdeel of het stadscentrum. Meer bijzonderesemi-duurzame artikelen worden daarentegenvoor driekwart in het stadsdeel of het stadscen-trum gekocht. Men ziet dat bij een grotere afstandtot het stadsdeelcentrum - zoals in Capelle - debinding voor deze categoric sterk afneemt, tengunste van het stadscentrum van Rotterdam. Bijde aankoop van eenvoudige semi-duurzame arti-kelen bleek voor een aanzienlijk aandeel consu-menten, de korte afstand nog een belangrijke keu-Tabel 1. Functioneel-hierar-chische typologie van winkel'centra.Bron: Vrij naar Bak(1971, pp. 20-25)Dagelijkse, respectievelijksemi-duurzame en duurzameartikelen.3Voor dagelijkse artikelenbijvoorbeeld een week, envoor niet-dagelijkse artike-len bijvoorbeeld een jaar.Stedebouw eti Volkshuisvesting 1993 nummer4Functionele hierarchicFiguurZ. Situering onder-zochte woongebieden in het zo-genaamde RoCa-gehied metvoinkelcentra.StadsdeelcentrumWijkwinkelcentrumBuurtwinkelcentrumMetrohaltezefactor: circa 30 a 50 procent ging dan ook te voetof per fiets. Bij de meer bijzondere artikelen werdde grote keuzemogelijkheid veruit de belangrijkstefactor gevonden. De afstandsfactor speelt dan eenondergeschikte rol.Over het geheel genomen bleek dat de consumen-ten in het RoCa-gebied behoorUjk afstandsgevoe-Ug waren, vooral bij het kopen van dageUjkse arti-kelen en eenvoudige semi-duurzame artikelen. Inhet koopgedrag van de consumenten is een duide-lijke hierarchie te herkennen. DageUjkse artike-len kopen zij vooral binnen de eigen woonwijken.Er is dus behoefte aan winkelvoorzieningen opkorte afstand van de woning. Voor semi-duurzameartikelen gaan de consumenten, afhankelijk vanhet belang van hun aankopen, verder van huis. Bijdit soort koopgedrag past onzes inziens een hierar-chisch stelsel van winkelcentra.Nuttig planningsinstrumentVelen (onder anderen Ten Zeldam 1986 en Dei-nem 1989) betoogden dat een star opgebouwdnetwerk van winkelcentra - wat de FunctioneleHierarchie zou zijn - in deze moderne tijd nietmeer past bij het uiterst dynamische karakter vanhet consumentengedrag. Het ruimtelijk koopge-drag van de consument is inderdaad dynamisch,maar ook de Functionele Hierarchie is in staat al-lerlei veranderingen te ondergaan zonder dat ditde hierarchie wezenlijk aantast.OMMOOROTer illustratie de winkelsituatie in het RoCa-ge-bied (zie figuur 2). Daar veroorzaakte de komstvan het stadsdeelcentrum "Oosterhof in 1984grote commotie onder de winkeliers in de omlig-gende woonwijken, die belangrijke omzetverlie-zen meldden. Na verloop van tijd bleken de om-zetten van deze winkels zich echter te herstellen.Het nieuwe stadsdeelcentrum bleek toch niet zo'ngrote actieradius te hebben dan oorspronkelijkwas verwacht. In Capelle is hierop gereageerddoor het wijkwinkelcentrum "Koperwiek" aan-zienlijk uit te breiden.Uit onderzoek in 1989 bleek dat bewoners van deCapelse wijken Middelwatering en Oostgaarde re-latiefweinig niet-dagelijkse artikelen in het stads-deelcentrum "Oosterhof kochten. Voor deze arti-kelen gingen zij meer naar eigen wijkwinkelcentraof naar het stadscentrum van Rotterdam (zie:Gantvoort 1990). Ondernemers in het stadsdeel-centrum hebben zich gerealiseerd dat hun actie-radius beperkt was, en uiteindelijk werd in 1992het stadsdeelcentrum uitgebreid met een kleinwarenhuis (Ter Meulen). Deze uitbreiding heeftechter niet het beoogde effect gehad. Inmiddels isbegonnen met een uitbreiding van het wijkwin-kelcentrum "Lage Land" (zisfoto 3) in de gelijkna-mige woonwijk. Op termijn zal in Capelle door deaanleg van een nieuwe metrolijn de bereikbaar-heid van het stadscentrum van Rotterdam sterktoenemen, wat waarschijnlijk de kooporientatieop Capelle zal beinvloeden. Al deze veranderin-gen hebben de hierarchische verhoudingen bin-nen het winkelapparaat in het RoCa-gebied nietwezenlijk kunnen verstoren. De FunctioneleHierarchie fungeert in dit gebied niet als een strakknellend keurslijf. Integendeel, het blijkt een nut-tig instrument te zijn voor de planning van een dy-namische winkelstructuur. Waarschijnlijk zal ditin overeenkomstige situaties ook het geval zijn.OpbouAv hierarchieWanneer men bij de planning van winkelcentrawil blijven uitgaan van een hierarchische opbouw,uit welke elementen dient die hierarchie dan bijvoorkeur te bestaan? Kok meende in 1978 dat deonderzoeksresultaten van Buursink - mede geziende schaalvergroting en de rentabiliteitseisen in dedetailhandel - 'wezen in de richting van een H-S-combinatie (hoofdwinkelcentrum en stadsdeel-centrum c.q. krachtig versterkt wijkwinkelcen-trum) als structureringsprincipe'. Buursink (1978)stelde zich wat terughoudender
Reacties