SteOrgaan van het Nederlands Instituut voor Volkshuisvestingen Stedebouw en van de Nationale Woningraad, waarin opge-nomen de mededelingen van de Rijksdienst voor het NationalePlan, en tevens gewijd aan de WederopbouwFebruari 1957 38e Jaargang noVooruitziende geestenkozen HASCO-RELIEF als wandbekledingvan het nieuwe B.P.M.-gebouw in Den Haag,Ollemensen zien voorult. Hun plannen rei-ken tot in een verre toekomst. Daarom ko-zen zij een moderne en artistieke wandbe-kleding, die bovendien de Jaren trotseert.Sohreuder's takfahrieken-Sohoonhovej^ Holland\SCHEWIL V.V.heeft bewezen het betere materiaal te zijnvoor isolatie op ieder gebied.De SCHEWIL KANAALPLATEN zijn hetgrootste wonder van deze tijd.Denk er vooral aan op tyd te bestellen,om teleurstellmg te voorkomen.Bouwplatenfabriek Willemse Delft N.V. - Etten N. Br.Tel. K 1608--572 - Priv6 578 - 585. Kantoor, fabriek enopslagterrein: Oude Kerkstraat 17.Fabriek vanalle zonweringen.Aluminium JaloezieenLuxaflex MarkiezenZonneschermenSpeciaal voorflat- en woningbouw.Vraagt offerte.,,ZONNEWEErROTTERDAMKantoor: Oost-Sidelinge 41 c - telefoon 86539Fabriek: Overschieseweg 74 -- telefoon 42982ELLEN toclitstripned. octroolnaam wett. gedep.vastgestetde verkoopprijs f 1.10 p. m.levering via de Ijzerhandelleverbare lengten van 1 m. t/m 2V2 m.goedgekeurd door de ned. ver. v. hulsvrouv^en ^&M.Ind.-en handelsondern. ELTON wassenaar teleloen 0 1751-3077ALPHAMUURVERVEN50 Jaar?rvaring....?n crvaring Is niet teverrangenrnALPHAl( onbetwist de meest geschlktemuurverl voor blnnenwerk env/ordt zeer gunstig beoordeelddoor het varfinstituut T.N.O. teDelft.WasboarOnverz??pbaarZuurbestendigVERFFABRIEK ALPHAv/h Gebr. Klavarwelden N.V. Alphen a.d. RijnTelefoon K 1720-2192MakelaarskantoorA.W.VAN VLIETKorte Tiendeweg 10 - GOUDA - Telefoon 3509belast zich gaame metKOOP, VERKOOP, TAXATIES en BEHEERvan ONROERENDE GOEDERENHypotheekbemiddeling en alle TenekeringenLinex-DakbeschotLinex voor wanden en plafondsAkoestische platenverouderen niet, zijn waterbestendig, afm.49,6 X 49,6 cm.N.V. Bouwmaterialenhandel v/h L. van Drunen en Zn.Buitendijke -- 'S-HERTOGENBOSCH -- Telefoon 6146Voor GLASN.V. DORDTSCHE GLASHANDELKuipershaven 28-29-30 DORDRECHT Telefoon 7245Het adres voor SPECIALE BEGLAZINGSMATERIALENTijdschrift voorVolkshuisvesting en StedebouwOrgaan van het Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw en de NationaleWonmgraad, Algemene Bond van Woningbouwverenigingen, waarin opgenomen de mede-delingen van de Rijksdienst voor het Nationale Plan, en tevens gewijd aan de WederopbouwRedactie: Mr. H. W. Bloemers, J. Bommer, Jhr. M. J. I. dz Jonge van Ellemeet, B. Merkelbach, Mej. Mr. H. J. D.Revers, Ir. L. S. P. Scheffer, Dr. Ir. F. Bakker Schut, Drs. H. van der WeijdeAdres voor Redactie en Abonnemcnten! Lange Voorhout 19, s Gravenhage, Telefoon 184225Advertcntics! Keizersgracht 188, Amsterdam-C, Postgiro nummer 113028, Telefoon 49128 (s avonds: Haarlem, Orion-weg 119, Telefoon K 2500 25560)februari 195738e Jaargang -- No 2MaandbladOfficiele mededelingenNederlands InstituutAdressen inzake wetsontwerpen ruimtelijke ordening en volks-huisvestingHet dagelijks bestuur van het Instituut heeft over deze beideontwerpen van wet adressen tot de Tweede Kamer gericht,resp. gedagtekend 18 en 23 januari. In het adres over hetontwerp op de ruimtelijke ordening is volstaan met het over-leggen aan de Kamer van een nota over dit onderwerp vande Stedebouwkundige Raad, die een vergadering aan het wets-ontwerp gewijd heeft.Het adres over het ontwerp-Woningwet is door het dagelijksbestuur zelfstandig opgesteld, waarbij in ruime mate gebruikis gemaakt van de reeds te voren in een nota over het voor-ontwerp van wet verwerkte uitkomsten van een hearing meteen aantal deskundigen, die het dagelijks bestuur in 1955heeft gehouden.De volledige tekst van beide stukken is in dit nummer onderAdressen enz. opgenomen.Tentoonstelling Tal en LastDeze tentoonstelling, die door het Instituut in samenwerkingmet de Rijksdienst voor het Nationale Plan in het Bouwcen-trum te Rotterdam is gehouden, is nu overgebracht naar's-Hertogenbosch, waar zij ten kantore van de ProvincialePlanologische Dienst tot omstreeks 20 maart a.s. kan wordenbezichtigd.Rijksdienst voor het Nationale PlanInstallatie Wetensc'happelijke Commissie van deRijksdienst voor het Nationale PlanDe Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid heeftbij besluit van 5 december 1956 een Wetenschappelijke Com-missie van de Rijksdienst voor het Nationale Plan ingesteld.Deze commissie, die in het leven is geroepen ten behoeve vanhet fundamenteel-wetenschappelijke planologische onderzoek,zaltot taak hebben:1. het toetsen van voorstellen voor planologisch onderzoekop hun noodzakelijkheid en urgentie;2. het beoordelen van de onderzoekschema's op hun doel-matigheid en wetenschappelijke fundering;3. het adviseren over de personen of instellingen, aan wie ofaan welke de onderzoekingen moeten worden opgedragen,mede uit een oogpunt van doelmatige coordinatie, over determijn van voltooiing en -- indien van andere zijde daar-in wordt bijgedragen -- over de financiering.De commissie, die onder voorzitterschap staat van Prof. Dr.E. W. Hofstee, is op 23 januari j.l. door Minister Witte ge-installeerd. Daarbij wees de Minister erop dat er een groeien-de behoefte is aan fundamenteel onderzoek ten bate van deruimtelijke ordening. Deze behoefte bestaat ook bij de be-stuursorganen, die verantwoordelijkheid dragen voor het pla-nologisch beleid. De bestuurder, die verantwoordelijk is voorplanologisch beleid, wil bevroeden -- en de maatschappij heefter ook recht op dit inzicht van hem te eisen -- dat zijn beleid,ook in breder verband gezien, gerechtvaardigd is.Aan de hand van enkele voorbeelden uit de praktijk van hetwerk van de Rijksdienst voor het Nationale Plan, zoals destudie van de overgang van gronden naar niet-agrarischedoeleinden, de studie van de problemen met betrekking tothet westen en overig Nederland en het onderzoek naar derecreatiebehoeften en -mogelijkheden, stelde de Minister inhet licht dat het fundamentele onderzoek een integrerenddeel van de gehele planologische arbeid dient uit te maken.Door de instelling van de Wetenschappelijke Commissie iseen nauw contact mogelijk tussen de planologische instantiesen de universitaire instituten en andere wetenschappelijke in-stellingen, die bij de ontplooiing van fundamenteel en toege-past onderzoek een sleutelpositie innemen.De instelling van de commissie is in het bizonder geschiedmet het oog op enige specifieke problemen, welke verbondenzijn aan het verstrekken van opdrachten aan derden. Voor ditlaatste is inzicht nodig in de noodzakelijkheid en urgentie vandiverse te cntameren onderzoekingen. Verder is het nodig vrijgenuanceerd te weten welke instituten op een bepaald ge-bied werkzaam zijn en aan welk instituut een bepaalde op-dracht het beste gegeven kan worden. Ten slotte moet wor-den beoordeeld of de probleemstelling in de opdracht en ookhet werkschema van het betrokken instituut doelmatig en we-tenschappelijk verantwoord zijn.De commissie zal, aldus de Minister, op het terrein van fun-damenteel onderzoek te maken krijgen met studies, die nietop een concreet plan behocven te zijn gericht, maar bedoeldzijn een meer algemeen inzicht te verschaffen als achter-grond voor de afzonderlijke planstudies. Het geldt hier hetverzamelen van basismateriaal en het verbeteren van metho- 17RijksdicnstNatioTialc PlanArtikeiciidiek en technieken op de verschillende vakgebieden. voortsnormenonderzoekingen, etc. Daarbij dient voorop te staandat de resultaten dienstbaar zullen zijn aan het concretewerk.Te verwachten is dat ook het toegepaste onderzoek in dearbeid van de commissie zal worden betrokken, waarbij desamenhang met concrete plannen voorop zal staan.De voorzitter van de nieuwe commissie, Prof. Dr. E. W. Hof-stee, die de toespraak van de Minister beantwoordde, zeidedat het werk van de commissie niet gemakkehjk zal zijn. Inde beginjaren van de planologie is de taak van de ruimtelijkeordening wel eens wat eenvoudig geformuleerd. Naarmate hetinzicht in deze materie is verdiept, blijkt meer studie noodza-kelijk. Alle aspecten van het menselijk bestaan zijn afhankelijkvan de ruimtelijke constellatie, waarin de mens is geplaatst.Bij de verdere ontwikkeling van de planologie zal aan de so-ciale wetenschappen een grote plaats moeten worden inge-ruimd, omdat het doel van de planologie is de bevorderingvan het menselijk welzijn. Maar het fundament zal bredermoeten zijn en ook de natuurwetenschappen moeten omvat-ten. Zo is de ontwikkeling op het gebied van de waterbouw-kunde en de cultuurtechnische werken van essentiele bete-kenis voor de planologie. Als belangrijkste taak voor de com-missie zag Prof. Hofstee het schiften, het kiezen uit de velemogelijkheden tot onderzoek. Deze arbeid zal vooral gerichtmoeten zijn op de vraagstukken, die bij het planologischbeleid een rol spelen.De samenstelling van de commissie is als volgt;voorzitter;Prof. Dr. E. W. Hofstee, hoogleraar in de empirische socio-logie en sociografie alsmede de sociale statistiek aan deLandbouw Hogeschool te Wageningen;leden:Prof. Dr. J. P. Bakker, hoogleraar in de fysische geografie,de klimatologie en de kartografie aan de GemeentelijkeUniversiteit van Amsterdam;Prof. Ir. F. Hellinga, hoogleraar in de cultuurtechniek aan deLandbouw Hogeschool te Wageningen;Ir. }. A. Kuiper, stedebouwkundig ontwerper te Rotterdam;Prof. H. W. Lambers, hoogleraar in de staathuishoudkundeaan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotter-dam;Prof. Mr. C. H. F. Polak, hoogleraar in het administratiefrecht en het agrarisch recht aan de Rijksuniversiteit te Lei-den;Prof. Ir. J. Th. Thijsse, hoogleraar in de theoretische en expe-rimentele hydraulica aan de Technische Hogeschool teDelft;Prof. P. de Wolff, buitengewoon hoogleraar in de statistiek,wiskundige economie en econometric aan de GemeentelijkeUniversiteit van Amsterdam;Prof. G. H. L. Zeegers, buitengewoon hoogleraar in de socio-grafie aan de Rooms-Katholieke Universiteit te Nijmegen.Het secretariaat zal worden vervuld door Drs. C. S. Kruijt.Hoofd van de afdeling Onderzoek bij het bureau van deRijksdienst voor het Nationale Plan te 's-Gravenhage.De leden zijn benoemd voor de tijd van vijf jaar.Moeilijkheden bij de kapitaalvoorziening voor dewoningbouwdoor S. P. C. TerpstraDe kapitaalvoorziening voor de woningbouw stuit op zeergrote moeilijkheden. Door de stijging van de rente -- welkeroorzaken niet in het kader van dit artikel vallen en derhalveonbesproken blijven -- zijn de lagere publiekrechtelijke licha-men niet in de gelegenheid om langlopende leningen op te18 nemen; de door de geldgevers verlangde rente gaat nl. uitboven het rentegamma. In hoeverre de jongste wijziging vanhet rentegamma zal leiden tot een voor de gemeenten gunsti-ger ontwikkeling en of hierdoor het huidige probleem van definanciering van de woningbouw tot een oplossing zal komen,kan nog niet worden voorzien. Er moge hierbij worden opge-merkt dat de financiering door middel van voorschotten vanhet Rijk indertijd voor de gemeenten aanzienlijk minder zor-gen met zich bracht.De ontwikkeling van de positie van de kapitaalmarkt heeftertoe geleid dat de meeste gemeenten ertoe moesten overgaanom de woningbouw te financieren met kort-geld. De gevaren,welke aan deze wijze van financieren verbonden zijn, kunnenalgemeen bekend worden verondersteld. Op deze wijze ishet echter mogelijk gebleken de bouw voortgang te doenvinden. Ook de Minister van Binnenlandse Zaken, Bezits-vorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie deelt in zijncirculaire van 14 januari j.l. mede dat er zijnerzijds geenbezwaar tegen zal worden gemaakt, indien de woningbouw,zo nodig, voorlopig met kort-geld wordt gefinancierd, zelfsindien daardoor de kasgeldbehoefte uitgaat boven de door deMinister gestelde norm.Langlopende leningen, welke opgenomen kunnen worden,zullen in de eerste plaats moeten worden aangewend voorconsolidatie van het gedeelte der vlottende schuld, dat uitgaatboven de door de Minister vastgestelde norm. Zodra dezenorm is bereikt, zullen de opgenomen leningen kunnen strek-ken tot financiering van reeds aangevangen of binnenkortaan te vangen woningbouw. Ik meen uit de genoemde circu-laire te mogen lezen dat dit gedeelte der opgenomen leningenniet behoeft te worden aangewend tot verdere verminderingder vlottende schuld, doch mag dienen tot verzekering vande voortgang van de woningbouw.Hoewel dus ondanks de moeilijkheden. welke het aantrekkenvan de benodigde kapitalen met zich medebrengt, wel kanworden geconstateerd dat de woningbouw nog regelmatigvoortgang vindt, moet toch worden vastgesteld dat dezemoeilijkheden haar invloed verder doen gelden dan alleen ophet werkelijke bouwen.Tengevolge van de grote vraag naar kort-geld is ook derente, die hiervoor betaald moet worden, belangrijk gestegen.Daar ook de bouwtijd van de woningen langer is dan voor deoorlog, moet op het ogenblik rekening worden gehouden meteen belangrijke stijging van de rente over het bouwtijdvak.Deze stijging kan op ongeveer 1% van de bouwkosten -wor-den gesteld, althans voor complexen woningen van behoor-lijke omvang.Het spreekt vanzelf dat de geschetste moeilijkheden niet zul-len nalaten om ook haar invloed op de exploitatierekening envia deze op de huren der woningen uit te oefenen.In het bizonder zal de consolidatie der leningen de nodigeonaangename verrassingen in de toekomst met zich medekunnen brengen. Op het ogenblik worden de woningen ver-huurd tegen een huurbedrag, dat voortvloeit uit een exploita-tiebegroting, waarin een bepaald percentage voor rente isopgenomen. Het is nu de vraag, of bij de consolidatie van devoor het betreffende complex benodigde middelen inderdaaddit aangenomen percentage kan worden gehandhaafd.Indien ervan wordt uitgegaan dat er enkele jaren kunnen ver-lopen tussen het ogenblik, waarop de voorlopige huur voorde woningen werd bepaald, en dat, waarop de schulden vanhet complex worden geconsolideerd, dan behoeft het geenbetoog dat hier een element van grote onzekerheid aanwezigis. Voor de huurders van deze woningen zal dit het zeer on-aangename gevolg kunnen hebben dat zij nu zullen ontdekkendat de ,.voorlopige huur" inderdaad voorlopig is geweest endat zij na consolidatie -- een gebeurtenis, die geheel aan henvoorbijgaat -- een hogere huur zullen moeten gaan betalen.Echter ook aan de gemeenten zullen de consequenties van deconsolidatie niet geheel ongemerkt voorbijgaan. Het zal tochniet wel mogelijk zijn om de huren van de woningen metterugwerkende kracht tot de datum van de eerste verhuringte verhogen. Voor de periode, gelegen tussen de eerste ver-huring en het moment van de consolidatie, zal dan een tekortop de exploitatierekening ontstaan, dat niet op de huurderskan worden verhaald en dat door de gemeente zal moetenworden gedekt, tenzij het Rijk toestemming geeft om dit ver-lies bijv. ten laste van het door de gemeente te vormen Reser-vefonds van het betreffende complex te brengen, hetgeen uit-eindelijk het tijdvak van de stortingsplicht van de gemeentezal verlengen.Tot slot nog een opmerking over de omvang van de financielegevolgen, die de stijging van de rentevoet zal hebben. Uit-gaande van de stichtingskosten (zonder de grond), zoalsdeze thans zijn, mag worden aangenomen dat iedere stijgingvan de rentevoet met 1/8% boven de 2)]/^% een verhogingvan de huur van 25^--^35 cent per woning per week met zichmede zal brengen.Onderzoek naar woonactiviteiten in na-oorlogse wo-niiigwetwoningenV. Het oordeel over de woning, de buurt en de ver-houding met de burenBehalve de verschillende activiteiten, welke in de woningplaats vinden, de daardoor veroorzaakte knelpunten en dedaaruit resulterende wensen van de bewoners ten aanzienvan ruimte en accommodatie i), is in het onderzoek ook be-trokken het oordeel van de bewoners over de buurt en overde buren.In stad en dorp maakt de woning duidelijk deel uit van eengroter geheel. De groepering der woningen in blokken, stro-ken of rijen. zomede de sociale samenstelling van de buurt,kunnen bepaalde consequenties hebben voor de sociale con-tacten der bewoners.Voor de volkshuisvesting is het van belang te weten in hoe-verre de waardering van de woning samenhangt met hetoordeel van de bewoner over zijn buurt en de buren en hoedeze factoren eventueel de wens om te verhuizen beinvloeden.De vraag rijst, of een ongunstig oordeel over de buurt ookde waardering van de woning als zodanig bei'nvloedt. Ten-einde enig inzicht hierin te krijgen, zijn bij het te Amsterdamen Rotterdam gehouden onderzoek naar woonactiviteiten devolgende vragen gesteld:Hoe bevalt het huis U?Indien slecht, waarom?Hoe bevalt de buurt U?Indien slecht, waarom?Hoe is de verhouding tot Uw buren?Indien slecht, waarom?Hoe zoudt U het vinden om te verhuizen?Waarom?Terwijl de vraag naar de waardering van de woning werdvoorafgegaan door een groot aantal vragen betreffendegrootte, indeling en gebruik van de woning, is het probleemvan de buurt en de buren door de bovenstaande vragenslechts oppervlakkig aangeraakt, zodat niet veel meer daneen orientatie kon worden verkregen. De uitkomsten zijnneergelegd in tabel 1 en 2. Een aantal feiten treedt daarbijduidelijk aan het licht, maar over de oorzaken daarvan geefthet onderzoek geen definitief uitsluitsel.Voor een dieper inzicht in deze materie zou men buurtsgewijseen speciaal onderzoek dienen in te stellen, inzonderheid naarwat de bewoner van zijn buurt verwacht, in hoeverre de buurtaan deze verwachtingen beantwoordt en hoe buren over el- AriikeU?kaar denken.Niettemin heeft de analyse der verkregen gegevens enige ge-zichtspunten opgeleverd, die voor de volkshuisvesting vanbelang kunnen zijn,Het is opvallend dat bij de Rotterdamse geenqueteerden dewens tot verhuizen zoveel sterker leeft dan onder de geen-queteerden in Amsterdam. Ook blijkt het percentage in Rot-terdam, waarvan het oordeel omtrent de buurt ongunstig is,veel hoger en zijn daar meer en vooral meer ernstige klach-ten omtrent buurverhoudingen vernomen (tabel 2). Dezeklachten werden door bewoners uit vrijwel alle sociale lagengeuit.Wat de waardering van de woning op zichzelf betreft, be-staat er geen significant verschil tussen de beide steden. Eentyperende uitlating in Rotterdam is: ,,Ik zou direct naar eenandere buurt willen verhuizen, als ik deze woning kon mee-nemen".Terwijl de bewoners van de nieuwe wijken in de hoofdstadde etagewoning met gemeenschappelijk trappenhuis over hetalgemeen als een vanzelfsprekende woonvorm aanvaarden,leidt het boven elkaar wonen en het gebruik van het gemeen-schappelijk trappenhuis te Rotterdam tot een reeks vanklachten, over het schoonhouden, geluidhinder, burenruziese.d. 1)Zowel in Amsterdam als Rotterdam is het percentage der be-woners, dat de buurt slecht waardeert, aanzienlijk groter danhet aantal dergenen, die openlijk toegeven dat hun verhoudingmet de buren slecht is. Hiervoor zijn enkele oorzaken aan tewijzen. Behalve slechte buurverhoudingen kunnen ook facto-ren als geisoleerde ligging van de buurt en het aspect van dewoningen maken dat men niet tevreden is. Bovendien zijnvele bewoners met critiek op hun buren nogal terughoudend,omdat men niet zo gauw wil kwaadspreken en ook omdat menvoelt dat de critiek wel eens op de geenqueteerde zelf zoukunnen terugslaan, in de zin van ,,waar er twee kijven, heb-ben twee schuld".In een aantal gevallen had men niet direct een slecht oordeelover woning, buurt en buren, doch wilde men toch verhuizen.In dit geval hing de wens om te verhuizen meestal samen metpersoonlijke omstandigheden, bijvoorbeeld de wens van hetgezinshoofd om dichter bij zijn werk te wonen, de wens naareen grotere 'woning of naar een eengezinshuis.Het ligt voor de hand de verklaring hiervoor onder meer tezoeken in de sociale samenstelling der onderzochte wijken.In Rotterdam blijkt namelijk in de woningen, die bij het on-derzoek werden betrokken, het percentage geoefende en on-geschoolde arbeiders groter en het percentage employes veellager te zijn dan in Amsterdam. De grote verschillen in le-vensstijl bestaan, naar men mag aannemen, juist tussen dezebeide sociale groepen, terwijl de geschoolde arbeiders eentussenpositie innemen,Voor wat betreft de in het onderzoek betrokken woningenstaan te Amsterdam tegenover 52% gezinnen van hoofdar-beiders en employes slechts 20% gezinnen van geoefende enongeschoolde arbeiders; in Rotterdam staan 33% gezinnenbehorende tot de uitgesproken ,,burgerlijke" beroepsgroepentegenover 35% gezinnen van geoefende en ongeschoolde ar-beiders, waarbij het aantal ongeschoolde arbeiders onder debewoners van de onderzochte woningen te Rotterdam 2 x zogroot is als te Amsterdam. Het ligt daarom voor de hand dater te Rotterdam meer kans is op wrijving tussen de bewo-ners ten gevolge van verschil in levensstijl. Daarbij komtdat in de woningwetwoningen te Rotterdam minder verschilin huurniveau bestaat dan te Amsterdam (tabel 3). Het per-1) Zie Onderzoek naar Woonactiviteiten artikelen I-IV, resp. verschenenin de nos. 9, 11 en 12 van 1956 en no. 1 van 1957 van dit Tijdschrift.') Ook over de gemeenschappelijke tuinen, die in Rotterdam over het alge-meen niet afgesloten zijn, werden aldaar vrij veel klachten vernomen. Eenvergelijking met Amsterdam is hier niet goed mogelijk, aangezien men inAmsterdam vooral ,,kijktuinen" vindt, die niet door de bewoners gebruiktmogen worden, terwijl het te Rotterdam meestal het spelen van de kinderenin de -- van zandbakken e.d. voorziene -- gemeenschappelijke tuinen is, . ,,waaruit de klachten ontstaan. 1 yArtikelen centage woningen met huren boven / 600,^-- per jaar is voorwat betreft de in het onderzoek betrokken woningen te Am-sterdam circa 5 X zo groot als te Rotterdam. Deze duurderewoningwetwoningen worden gewoonlijk bijeen gebouwd, het-geen een scherpere bloksgewijze selectie van huurders naarinkomensniveau bevordert. In de Rotterdamse woningwet-woningen is een dergelijke selectie in veel mindere mate aan-wezig; er woont meer ,,van alles door elkaar" en dit is juistdatgene, waartegen vele huurders bezwaar maken.De sociale samenstelling van de bevolking der onderzochtewijken wordt op haar beurt mede bepaald door de groei vande steden in kwestie. In Amsterdam is deze groei de laatstedecennia zonder veel horten en stoten verlopen. In Rotterdamevenwel bestaan er aanwijzingen dat ,,de ongunstige gevol-gen van de snelle groei in een vroegere periode nog heden tendage doorwerken" ?') terwijl ook de gebeurtenissen tijdensde oorlog in Rotterdam hebben geleid tot een abrupte ver-storing van het sociale evenwicht tussen de verschillendestadsdelen. In Amsterdam heeft een meer geleidelijke opschui-ving van de oudere buurten naar de nieuwere plaats gevon-den.De verwoesting van bepaalde delen der Rotterdamse binnen-stad tijdens de oorlog en de huisvesting van een deel der uitdeze buurten afkomstige bevolking in de nieuwe woningwet-woningen geeft aanleiding tot een aantal aanpassingstekorten,die men in de nieuwe buurten van Amsterdam, waar de bin-nenstad intact is gebleven, niet kent. Dit geldt vooral voor dewoningcomplexen in de Kleinpolder (Overschie), waar debewoners vele klachten over hun buurt en buren uitten.Een verder punt van verschil tussen Rotterdam en Amster-dam is dat in Rotterdam meer gemeentewoningen en in Am-sterdam meer woningen behorend aan woningbouwverenigin-gen na de oorlog zijn gebouwd. Bij de gemeentewoningen isde mogelijkheid tot selectie minder groot dan bij de woningenvan woningbouwverenigingen.Vooral in Rotterdam kwam het ook nogal eens voor dat inetagewoningen gehuisveste geenqueteerden een voorkeur uit-ten voor een eengezinshuis. Deze wens werd meestal verno-men naar aanleiding van de vraag: ,,Hoe zoudt U het vindenom te verhuizen?" ,,Waarom?" Het woord ,.eengezinshuis"of ,,vrij huisje" werd door de enqueteurs niet genoemd. Er isdus uitsluitend een spontaan geuite voorkeur geregistreerd,zodat men het gevonden cijfer als een minimum voor de wensnaar het eengezinshuis bij de betreffende categorie Rotter-dammers kan beschouwen. In totaal was dit circa 18% vande niet in eengezinshuizen wonende geenqueteerden. Onderhen waren er naar verhouding meer die een ongunstig oordeelover de buurt en hun verhouding met de buren hadden, danonder het totaal der bewoners. De wens naar een eigen tuinspeelt bij de w^ens naar een eengezinshuis een voorname rol.Kenmerkende uitlatingen van deze geenqueteerden waren:,,Alleen wonen (in een vrij huisje) is altijd prettiger danmet zoveel mensen bij elkaar.",,Ik zou vrij willen wonen, in een huis met een tuin vooren achter.",,In een vrij huisje heb je van geen mens last."Enkele bewoners gaven te kennen dat zij wel een eengezins-huis wensten, doch dat zij de huur van de eengezinshuizen, diein de buurt gebouwd werden (f 14.50 per week), niet kondenbetalen.De bewoners te Rotterdam, die een eengezinshuis vragen,bleken. naar uit tijdens de enquete verkregen gegevens konworden nagegaan, niet in een hoger percentage van het platte-land afkomstig dan de andere bewoners.In Amsterdam was het aantal bewoners, dat in een woningvan een ander type (etagewoning, duplex etc.) gehuisvestzijnde, uit zichzelf de wens naar een eengezinshuis uitsprak,aanmerkelijk kleiner. namelijk ongeveer 5%. Ook zij komenniet in meerdere mate van het platteland of uit kleinere plaat-sen dan de andere bewoners. De meerderheid heeft een guns-tig oordeel over buurt en buren, de anderen vinden deze,,matig", doch een uitgesproken slecht oordeel hierover werdniet vernomen. De wens om te verhuizen, was over het alge-meen bij deze bewoners niet sterk uitgesproken; typerend ishet volgende antwoord: ,,We zouden hier niet weg willen,tenzij we een vrije woning buiten zouden kunnen krijgen."Ook in Amsterdam komt dus bij een deel van de geenqueteer-den, die een etagewoning bewonen, ongevraagd de wens naarvoren naar een eengezinshuis, doch in mindere mate dan teRotterdam.Voor een deel zou dit verschil kunnen berusten op de om-standigheid dat er in Amsterdam (Noord en Slotermeer)meer eengezinshuizen zijn gebouwd dan in Rotterdam, zodatmeer Amsterdammers, die een sterke voorkeur in deze rich-ting hebben, erin geslaagd zijn een eengezinshuis te huren.Waarschijnlijk berust de voorkeur voor het eengezinshuis,waar deze bij de Rotterdammers bestaat, voor een belangrijkdeel op de aanpassingsmoeilijkheden, die men in de nieuweetagewoningen heeft: ruzies met de buren, geluidhinder, on-enigheid over het schoonhouden van het portiek, ergernisover verontreiniging en vernielingen in de gemeenschappe-lijke tuinen.De veronderstelling dat te Rotterdam de wens naar een een-gezinshuis voor een deel berust op aanpassingsmoeilijkheden,vindt mede haar grond in het grote verschil tussen de beidesteden wat betreft het percentage gezinnen met kinderenonder 4 jaar bij hen, die de wens naar een eengezinshuis uitten.Bij een voorgaand onderzoek -^) is gebleken dat speciaal ge-zinnen met kinderen onder 4 jaar een grotere behoefte hebbenaan een eengezinshuis met een tuin. Het percentage gezinnenmet kinderen onder 4 jaar bedraagt voor wat betreft de inhet onderzoek betrokken woningen voor Amsterdam en Rot-terdam respectievelijk 38 en 37%. Onder hen die zoudenwillen verhuizen naar een eengezinshuis, is het percentagemet kinderen onder 4 jaar veel hoger en wel voor Amsterdamrond 80 tegen voor Rotterdam rond 50. In Rotterdam zijn dusblijkbaar nog in grote omvang andere oorzaken aanw^ezigvoor de wens naar een eengezinshuis dan de behoefte daaraanbij gezinnen met kleine kinderen.De algemene conclusie betreffende het oordeel der bewonersten aanzien van het woningtype is dus dat de meerderheidder bij het onderzoek betrokken bewoners in Amsterdam enRotterdam de etagewoning aanvaardt. Daarnaast blijkt er ookin de grote steden een groep te zijn, die bewust een eenge-zinshuis verlangt. Bij de toegepaste vraagstelling was dit eenkleine minderheid, doch men mag veronderstellen dat meerbewoners de wens naar een eengezinshuis zouden uitspreken,indien zij voor de betreffende keuze waren gesteld.Voorzover de wens naar een eengezinshuis voortvloeit uitmoeilijkheden met de buren doet zich de vraag voor of debestaande bezwaren niet voor een deel ondervangen zoudenkunnen worden door de bouw van een groter aantal galerij-woningen, waarbij de bezwaren van het dicht opeen wonenminder sterk gevoeld worden. Volgens onderzoekingen vande Rotterdamse dienst van Volkshuisvesting is dit in Rotter-dam inderdaad het geval.Uit het onderzoek is gebleken dat niet alleen de woning ende bijbehorende groenvoorziening bepalen of men in een buurtwil blijven wonen of niet; ook de woonbeschaving en de on-derlinge sociale aanpassing der bewoners, welke de sfeer vande buurt in hoge mate bepalen, zijn in dit opzicht relevant.In dit verband geeft het onderzoek een duidelijke aanwijzingdat het niet aan te bevelen is bewoners met een sterk uiteen-1) De verspreiding van de bevolking in Nederland, Publikatie no. 3 van?^U de Rijksdienst voor het Nationale Plan ('s-Gravenhage 1949), p. 73.1) Onderzoek naar Woonstijl en Woonwensen III, Waardering van etage-woningen, 1954.Tabel 1. Wens tot verhuizen bij de onderscheidene sociale status groepen Artikelenaantal geenqueteerde gezinnen(= 100%)percentages gezinnen, die hetprettig zouden vinden om teverhuizenAmsterdam Rotterdam Amsterdam Rotterdamzelfstandige middenstandhogere, leidinggevende employesmiddelbare employeslagere employesgeschoolde arbeidersgeoefende arbeidersongeschoolde arbeiders98366751301615320414447402275333120203840675044574053zonder beroep + beroep onbekend 7 5 29 40Tabel 2. Wens tot verhuizen, waardering van woning en buurt en verhouding tot de buren (percentages der gezinnen)Amsterdam RotterdamGeen uitgesproken wens tot verhuizenWaarvan met -- uitgesproken ^ :slechte waardering van de woning,, buurtverhouding met buren722235011Zouden het prettig vinden te verhuizenWaarvan met -- uitgesproken -- :slechte waardering van de woning,, buurtverhouding met buren287134506259Aantal geenqueteerde gezinnen (=100%) 224 215lopende woonbeschaving (hetgeen over het algemeen wilzeggen: met zeer verschillende sociale status) te huisvestenbinnen een buurt, een blok of aan een gemeenschappelijk trap-penhuis. Een deel der bewoners te Rotterdam is vooralsnogniet in staat die mate van zelfdiscipline op te brengen, welkede gemeenschappelijke voorzieningen, die voor de huidigeetagewoning kenmerkend zijn, vereisen.De bezwaren van de etagewoning worden in Rotterdamsterker gevoeld dan in Amsterdam.De moeilijkheden, welke in bepaalde Rotterdamse wijken tenaanzien van de verhouding tussen buren bestaan, geven eeneerste aanwijzing dat het bij sanering van oudere stadsdelendringend gewenst is een goede selectie toe te passen op denieuw te huisvesten bewoners. In sommige Rotterdamse wo-ningcomplexen schreef men de moeilijkheden met de burentoe aan de onvoldoende selectie der huurders, waarbij eenaantal sociaal niet voldoende aangepaste gezinnen temiddenvan meer normale gezinnen zou zijn gehuisvest. Dit maant totvoorzichtigheid met een beleid, waarbij men ,,zwak-sociale"gezinnen wil ,,opvoeden" door deze tussen ,,normale" gezin-nen te plaatsen. De bevolkingsverplaatsing ten gevolge vande bombardementen te Rotterdam vormt in dit opzicht eenonbedoeld experiment ten aanzien waarvan een nader onder-zoek meer inzicht zal kunnen geven.Tabel 3. Huren (inclusief water en voorzieningen) der on-derzochte woningenJaarhuur in guldenspercentages woningen in debetreffende huurgroepAmsterdam Rotterdam300 - < 400400 - < 500500 - < 600600 -- < 700700 e.m.334391772454940totaal 100 100mediaangemiddelde/ 525.-/ 550.--f 505.-/ 510.-21Adreslen. enz. Hct Idool vau hct liogc wonciidoor Drs. H. van der WeijdeBij een aantal gemeenten in de buurt van Alkmaar is eenvoorstel in overweging, dat een verstrekkende invloed kanhebben op de ruimtelijke ontwikkeling en het wonen in diestreek. Onder Binnenland in dit nummer geven wij een samen-vatting van de inhoud van het voorstel. Het gaat uit van be-zorgdheid over de aanwas van de bevolking, die in deze ge-meenten aanstaande is. Voortzetting van de gewone uitbrei-ding in een of enkele woonlagen, aansluitend bij de kernen,zou veel kostbare grond eisen, tot weinig aantrekkelijke woon-vormen leiden en tot een troosteloos stads- en dorpsbeeld.Maar er is een alternatief. De aanwas kan worden geleidnaar nieuwe satellietdorpen in hoge woongebouwen, mis-schien afgewisseld door lage bebouwing. Dit leidt, altijd vol-gens het voorstel, in de genoemde opzichten tot een veelgunstiger perspectief. Aanbevolen wordt nu dat de gemeen-ten aan een architectenbureau opdracht zullen verlenen een,,concrete gedachtenillustratie" van dit denkbeeld uit te wer-ken.Wat zich bij de lezing van dit voorstel aan mij opdringt, isallereerst waardering voor de frisheid en de durf, waar-van het spreekt. Oude gewoonten, vaste beginselen van stede-bouw, worden hier niet langer onnadenkend aanvaard of alsdogma verdedigd; ze worden discutabel geacht, opnieuw kri-tisch bezien in de omlijsting van veranderende omstandighe-den. Dit getuigt van een houding, die bij de enkeling al uit-zondering is, hoeveel te meer bij veelhoofdige en veelzinnigegemeentebesturen.Maar het nieuwe heeft de voorstellers te sterk aangegrepen.Zij denken niet langer aan een rustige keuze tussen voortzet-ting van de traditionele uitbreiding en de stichting van nieuwekernen met hoge bebouwing, na overweging van de voor- ennadelen van beide. De keuze is al gemaakt. De voorstellersstormen vooruit op de weg naar het idool van het hoge wonen.Zij kennen geen aarzeling of twijfel; zij zien geen zijwegen oftweesprongen. Het geloof, dat door alle eeuwen heen de uto-pisten heeft gedreven, ook de utopistische stedebouwers, jaagtze voort en doet ze alle bezwaren licht tellen.Het lijkt alsof ze weten wat niemand nog weet en alsof zeniet weten wat ieder kan weten. Zij weten bijv., of makenalthans die indruk, dat men bij de stichting van de nieuwehoge woonkernen tot een dichtheid kan komen van het dub-bele van die in de traditionele woonwijken, d.w.z. 80 wonin-gen per ha tegenover 40. Maar wij hebben in Nederland noggeen enkele ondervinding met zulke wijken en in het buiten-land nauwelijks. Wat bij een dergelijke bebouwing een aan-vaardbare of wenselijke dichtheid is, staat nog te bezien.Toch is dit arbitraire cijfer een hoeksteen in het betoog.De voorstellers weten aan de andere kant niet, of geven al-thans geen blijk van die wetenschap, dat het eengezinshuisuit een oogpunt van grondgebruik veel minder oneconomischis dan de oppervlakkige waarnemer denkt. Is de gehele lite-ratuur over deze kwestie van Raymond Unwin (Nothinggained by overcrowding) tot en met F. J. Osborn, van Vander Kaa tot en met Van Tijen, Angenot en De Ranitz, aanhen voorbijgegaan?Men krijgt de indruk dat zij ook niet weten hoe het wonen inhoge woongebouwen, voorlopig althans, voor belangrijke groe-pen van de bevolking crnstig bezwaar ontmoet. Een van deweinige Nederlandse architecten, die ervaring hebben met der-gelijke gebouwen. Van Tijen, heeft hier herhaaldelijk gewaar-schuwd.Het voorstel laat ook niets merken van enig voorbehoud opgrond van de hoge bouwkosten van hoge woongebouwen. Hetnadelig verschil op dit punt met de gebruikelijke etagewonin-gen wordt blijkbaar wel geringer, maar voorlopig staat hettoch nog aan de stichting van hoge woongebouwen voor ar-beiders in de weg.22 Men moet mij niet verkeerd begrijpen. Ik beweer niet dat hetbeeld, dat de voorstellers voor de ontwikkeling van hun streekvoor ogen zweeft, onvoorwaardelijk verkeerd is. Ik bestrijdalleen dat zij hun ideaal hebben gekozen op grond van zwak-ke veronderstellingen en niet ,,en pleine connaissance de cau-se". Dan is het geen ideaal meer, maar een idool. En daarmoeten wij mee afrekenen. Maar als wij te doen hebben meteen nieuw geloof, dan is de kans op begrip voor redelijke ar-gumenten niet groot. En dat is jammer, want het uitgangs-punt, de twijfel aan de onvermijdelijkheid van de traditionelevormen, blijft aantrekkelijk, ja fascinerend. Ik heb toch enigehoop dat de ,.concrete gedachtenillustratie", die men van dearchitecten verwacht, vanzelf aan alle vraagpunten, die numet voeten worden getreden, nieuw relief zal geven en daar-door een late bezinning in de hand zal werken, die toch niette laat hoeft te zijn.Adressen enz. uitgaande van het InstituutZoals onder officiele mededelingen is bericht, heeft het dagelijks bestuurvan het Instituut zich bij adres tot de Tweede Kamer gewend over de bijdie Kamer aanhangige wetsontwerpen tot regeUng van de ruimteUjke orde-ning en de volkshuisvesting, met dien verstande dat ten aanzien van eerst-genoemd ontwerp het dagelijks bestuur zich beperkt heeft tot het over-leggen van een nota van de Stedebouwkundige Raad.De voUedige tekst van beide adressen volgt hieronder.Nota van de Stedebouwkundige Raad van het Nederlands Instituut voorVolkshuisvesting en Stedebouw inzake het ontwerp van wet op de ruim-telijke ordening d.d. 23 januari 1956 (Nr. 4233)I. AlgemeenDe Stedebouwkundige Raad heeft de indiening van dit voorstel van wetop zichzelf met grote instemming begroet, omdat hij met alien, die op ste-debouwkundig terrein werkzaam zijn, sinds jaren doordrongen is van denoodzakelijkheid en de urgentie van een nieuwe wettelijke regeling van ditonderwerp. De belemmeringen, die de praktijk van de ruimtelijke ordeningin menig opzicht van tekst en uitleg van de geldende wet ondervindt, heb-ben bij de Raad sinds lang de overtuiging doen ontstaan dat een veelom-vattende vernieuwing van de wettelijke regeling een dringende eis is.Vooral bij het zoeken van een redelijk evenwicht tussen vastheid en soe-pelheid van de stedebouwkundige plannen, bij de zorg voor de reconstruc-tie van de bestaande kernen en bij de ruimtelijke ordening in groot ver-band ^ van streek, provincie en Rijk -- klemt de behoefte aan een wet-telijke grondslag, die op de ervaringen van de laatste tijd is afgestemd.Dat de sinds lang lopende voorbereiding thans tot een bij de Tweede Ka-mer ingediend voorstel van wet heeft geleid, vervult de StedebouwkundigeRaad dan ook met voldoening.Bij de beoordeling van dit ontwerp heeft de Raad volstaan met een kri-tische waardering van de hoofdlijnen, zonder zich in de redactie te verdie-pen, behoudens in een enkel geval, waarin de ontworpen tekst van groteinvloed zou zijn op de toekomstige praktijk.Met veel waardering heeft de Raad vastgesteld dat de samenstelling vanhet ontwerp beheerst is door het streven cm de wet met de jongste ont-wikkeling van de ruimtelijke ordening en met de daaruit voortvloeiendeperspectieven voor de naaste toekomst in overeenstemming te brengen enin het bizonder door de gedachte dat een eenvoudige en soepele regelingverkieslijk is boven een, waarvan men zich voorstelt dat ze op alle geval-len is berekend en die juist daardoor bij de steeds veranderende omstandig-heden spoedig hopeloos ten achter blijft. De uitkomst van dit streven, zoalsdie in het ontwerp van wet is belichaamd, beantwoordt naar de Raad meentin het algemeen aan de bedoeling. Het is gelukt de stof van de ruimtelijkeordening op drieerlei bestuursniveau in een moderne, beknopte en heldereregeling samen te vatten. Op de vraag of op sommige punten niet te veelaan de eis van eenvoud is opgeofferd, komt de Raad in het onderstaandeterug.//. RijksbeleidVolgens de geldende regeling vindt dit beleid zijn hechte grondslag in eenwettelijk vastgesteld Nationaal plan, dat intussen in de praktijk tot dusverniet, zelfs niet ten dele in de vorm van partiele of facetplannen tot ver-wezenlijking is gekomen. Aansluitend bij de ervaring dat plannen van dezeomvang bij de voorbereiding en zeker bij het overleg, dat aan de vaststel-ling moet voorafgaan, op vrijwel onoverkomelijke moeilijkheden stuiten,hebben de ontwerpers de gedachte van een Nationaal plan geheel losge-laten. De Stedebouwkundige Raad meent deze gevolgtrekking uit de onder-vinding van 15 jaar werk van de Rijksdienst voor het Nationale Plan tekunnen aanvaarden, mils het Rijksbeleid ten aanzien van de ruimtelijke or-dening dan echter op een andere wijze een duidelijke uitdrukking krijgt ener voldoende waarborgen zijn tot handhaving van dit beleid.Met betrekking tot het behoud van een duidelijk omlijnd Rijksbeleid stemthet ontwerp niet tot gerustheid. Er is in de titel van Hoofdstuk I welX-:^UTILITEITSBOUWBURGERBOUWBETONWERKENWATERBOUWKUNDIGEEN HEIWERKENrAANNEMER/BEDHUF1insVANWUNEN^ DORDRECHTKANTOOR: DORDRECHT, KROMHOUT 65-67, TEL 6941 (4 LIJNEN)Bijkantoor: Den Haag, Fr. Maelsonstraat 45, Tel. 553844^^dcatureaGEMEENTE GOUDA.Bij afdeling I van Gemeentewerken kunnen worden geplaatst:a. EEN TECHNISCH AMBTKNAARvoor de afdeling Bouw- en Woningtoezicht, welke vooma-melijk zal worden taelast met controle op de bouwwerken enstatische berekeningen.Vereist: dipl. M.T.S. of gewapend beton- en staalconstructeur,tenminste 5 jaar praktische ervaring. Enige jaren in over-heidsdienst strekt tot aanbeveling.b. TWEE BOUWKUNDIGE OPZICHTERSvoor de afdeling nieuwbouw, welke zullen worden belast methet toezicht op te bouwen woningcomplexen.Vereist: dipl. M.T.S. afd. bouwkunde of een gelijkwaardigeopleiding, praktische ervaring als opzichter bij woningbouwen bij heiwerken.c. EEN STEDEBOUWKUNDIGE KRACHTwelke zal worden belast met het zelfstandig uitwerken vanuitbreidings- en saneringsplannen en ervaring heeft in hetsamenstellen van bebouwingsvoorschriften, enz.De aanstelling kan geschieden naaf bekwaamheid in de vol-gende rangen:techn. ambtenaar le kl. / 622,-- tot / 696,-- per maandtechn. ambtenaar / 482,-- tot / 596,-- per maandopzichter le kl. / 460,-- tot / 533,-- per maandDe gemeente is aangesloten bij het I.Z.A. Zuidholland. SoUi-citanten moeten duidelijk aangeven voor welke betrekkingzij in aanmerking wensen te komen.SoUicitaties te richten aan de directeur van Gemeentewerken,Nieuwe Haven 45a te Gouda, binnen 10 dagen na verschij-ning van dit blad.GEMEENTE VOORBURGBij het bedrijf openbare werken, afdeling bouw- en woning-toezicht, zijn te vervullen de vacatures vana. TECHNISCH AMBTENAAR A;b. OPZICHTER B of A.Voor de sub a bedoelde vacatures zijn vereist het bezit vanhet diploma M.T.S., afdeling bouwkunde, kennis vanbouwtechnische controleberekeningen, ruime ervaring op hetgebied van bouw- en woningtoezicht en een goede stijl.Het bezit van het diploma H.B.S. (5-jarige cursus) strekt totaanbeveling.Voor de sub b bedoelde vacature is ervaring op het gebiedvan bouw- en woningtoezicht of in de woningbouw vereist.Het bezit van het diploma opzichter P.B.N.A. of van eendaarmede gelijk te stellen diploma strekt tot aanbeveling.Aanstelling geschiedt in de B- of A-rang naar gelang vanervaring en bekwaamheid.Salarisgrenzen:technisch ambtenaaropzichter Bopzichter A/ 7.219,87 - / 8.291,88;/ 4.721,46 - / 5.628,14;/ 5.809,48 - / 6.716,16.Eigenhandig geschreven sollicitaties met opgave van leeftijd,opleiding, diplomabezit, ervaring, huidige werkkring en re-ferenties te richten aan de burgemeester van Voorburg bin-nen 14 dagen na het verschijnen van dit blad.J. SMINIABEVERWIJKHandel in Bouwmaterialen,Zand, Grinden alle soorten BetonwarenOpslagplaatsen: Pruimedijk 8 en PijpkadeKantoor: Pruimedijk 2Telefoon 3926DIENST DER PUBLIEKE WERKENAMSTERDAMBij de afdeling 'GRONDBEDRIJFkan worden geplaatst eenINGENIEURdie zal worden belast met werkzaamheden, verbandhoudende met de grondexploitatie in de Stadsuitbrei-dingen.Het bezit van het diploma civiel ingenieur of bouwkundigingenieur van de technische hogeschool te Delft of eendaaraan gelijkwaardige opleiding is vereist.Salaris afhankelijk van leeftijd, ervaring enz., nader over-een te komen.Vergoeding van pension-, reis- en verhuiskosten volgens degemeentelijke regeling.Sollicitaties onder no. 837, in te zenden bij de Directeur derGem. Personeelsvoorziening, Sarphatistraat.92,.Amsterdam(C.)DIENST DER PUBLIEKE WERKENAMSTERDAMBij de afdeling ,STADSONTWIKKELINGkunnen worden geplaatst:A. Ontwerpkrachtenals medewerker aan de uitbreidings- en binnenstads-plannen.Het bezit van het diploma in.t.s.-bouwkunde strekttot aanbeveling, doch is niet vereist.B.met enige jaren stedebouwkundige ervaring.c Een middelbaar Technicusmet wiskundige, statistische en organisatorische be-langstelling en ervaring.Diploma ni.t.s.-weg- en waterbouwkunde is vereist.Rang en salaris, afhankelijk van opleiding, ervaring en leef-tijd, nader overeen te komen.Vergoeding van pension-, reis- en verhuiskosten volgens degemeentelijke regeling.De mogelijkheid van gedeeltelijke vergoeding van kostenvoor geeigende vakstudie is aanwezig.Sollicitaties onder No. 9510 in te zenden bij de Directeur derGem. Personeelsvoorziening, Sarphatistraat 92, Amster-dam-C.TekenoarsUCHTDRUKKENHET ADRESC. A. DE JONGMODERNE REPRODUCTIE.INRICHTINGFOLKINGESTR. 1 5 - TEL. 2271 7 - GRONINGENsprake van een ,,Rijksplanologisch beleid", maar in de inhoud van dithoofdstuk keen dit begrip niet terug. En in de omschrijving van de taakvan de Rijksplanologische dienst (art. 54) mist de Raad elke suggestie vaneen samenvattend Rijksbeleid, waarop toch de adviezen, het onderzoek enhet toezicht, waarvan in dat artikel sprake is, gericht zullen moeten zijn enwaaraan zij eerst hun zin ontlenen.De Raad zou het op prijs stellen als en in Hoofdstuk I en in art. 54 dui-delijk tot uitdrukking werd gebracht dat er een Rijksbeleid zal worden ge-voerd ten aanzien van de ruimtelijke ordening en dat de Rijksplanologischedienst als voornaamste taak zal hebben de voorbereiding en de handha-ving van dit beleid.Wat betreft de waarborgen dat dit beleid metteraad zal worden gehand-haafd, moet allereerst worden gedacht aan de verhouding tot plannen enmaatregelen van andere departementen. Het ontwerp behandelt dit onder-werp in art. 3 en gaat daar terecht uit van de Vaste Commissie als coor-dinerend orgaan. De omschrijving van de aangelegenheden, die aan hetoordeel van deze commissie moeten worden onderworpen, geeft echter re-den te vrezen dat projecten van ver strekkende invloed op de ruimtelijkeontwikkeling aan de coordinerende taak van de commissie onttrokken zul-len blijven en dat er een sterke mate van verbrokkeling zal optreden bijde toetsing op nationaal niveau van hetgeen de ruimtelijke ontwikkeling be-slissend kan beinvloeden. Het artikel legt namelijk de beslissing over devraag of een bepaald plan of een bepaalde maatregel in de Vaste Com-missie zal komen, althans in eerste aanleg, bij de Minister, tot wiens com-petentie een en ander behoort. Daarbij is blijkbaar onvoldoende overwogendat de beoordeling van een bepaalde handeling met betrekking tot de vraagof er ruimtelijke consequenties van betekenis aan verbonden zijn, een spe-cifiek inzicht vooronderstelt, dat bij de vakdepartementen, die niet met ditonderwerp vertrouwd zijn, zeker niet altijd aanwezig zal zijn. En verderlaat de tekst van het artikel ruimte voor een coordinatie in bepaalde radenof commissies, waardoor een behandeling in de Vaste Commissie overbodigzou worden. Ook deze beperking lijkt de Stedebouwkundige Raad een ern-stige inbreuk op de gedachte van een doeltreffende handhaving van hetRijksbeleid inzake de ruimtelijke ordening. De bedoelde raden en commissiestoch hebben een andere doelstelling en een andere bezetting dan de VasteCommissie. Men kan wellicht in sommige gevallen in dergelijke lichamentot een bevredigende coordinatie van belangen komen, maar dit is nietidentiek aan een goede verzorging van de ruimtelijke ontwikkeling, al ishet ene een voorwaarde voor het andere. Onttrekking van onderwerpenaan de Vaste Commissie uit overweging dat zij in een ander orgaan of com-missie met coordinerende taak op beperkt gebied worden behandeld, mis-kent het specifieke karakter van de ruimtelijke ordening, die een bepaaldeniet geringe kunde vereist, welke een commissie, behalve door een op dezetnak berekende samenstelling, slechts zal kunnen bereiken door regelmatigop dit terrein werkzaam te zijn. AUeen op deze wijze zal zij in staat zijnuit rechtstreekse ervaring te putten, kunnen steunen op een voldoende matevan eenheid van opvatting onder haar leden, en een vast beleid kunnen ont-wikkelen.In deze gedachtengang verdient het aanbeveling het tweede lid van art. 3achterwege te laten en in elk geval de onderwerpen, die aan de VasteCommissie moeten worden voorgelegd, zodanig te omschrijven, dat vol-ledige zekerheid ontstaat dat met name de plannen voor de Rijksverkeers-wegen, belangrijke waterbouwkundige en cultuurtechnische werken aan haaroordeel zullen worden onderworpen.De Vaste Commissie zou overigens nog aan innerlijke kracht winnen,wanneer zij niet uitsluitend het karakter zou hebben van een interdeparte-mentaal orgaan, met het gevaar dat de beraadslaging bij botsing van be-langen, die door verschillende departementen van algemeen bestuur wordengediend, het op een samenvattende leiding gerichte element zou missen.Hierin zou voorzien kunnen worden door naast de departementale vertegen-woordigers in de commissie ook enige figuren op te nemen uit provincialeen gemeentelijke kring en met name ook enige stedebouwkundigen vangezag.Handhaving van het Rijksbeleid moet in de tweede plaats worden gezochttegenover plannen van lagere bestuursorganen en tegenover werken vanparticulieren. Het ontwerp komt hier tot een nieuw stelsel. Het laat degoedkeuring van het streekplan, dus de rechtstreekse toetsing daarvan aanhet Rijksbeleid, zoals de huidige regeling die kent, los en evenzeer de be-voegdheid tot het maken van bezwaar tegen werken en stelt voor een enander in de plaats de figuur van de aanwijzing van Rijkswege aan degemeentebesturen omtrent de inhoud van de gemeentelijke bestemmings-plannen.De Raad aanvaardt deze figuur als de consequentie van het vervallen vaneen bindend Nationaal plan, maar trekt in twijfel of het gelukkig is dat deaanwijzingen rechtstreeks van Rijkswege aan de gemeentebesturen zullenworden gegeven. Hij heeft oog voor de noodzakelijkheid van snel optreden,wanneer handelingen, die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, denagestreefde orde dreigen aan te tasten. Het is intussen een emstig gebrekdat de ruimtelijke ordening in regionaal en provinciaal verband hierdoorin kritieke gevallen onder de voet dreigt te worden gelopen. Dan zal immersde beslissing op Rijksniveau worden genomen met directe uitwerking ingeraeentelijk kader, zonder dat de provinciale organen anders dan bij wijzevan advies daarin enige zeggenschap hebben. Het provinciaal beleid en destreekplannen, waarin dit beleid zijn neerslag vindt, zullen hierdoor aanbetekenis inboeten. Dit moet worden betreurd, juist omdat de ruimtelijkeordening, voorzover die onder leiding van de provinciale besturen ge-schiedt, in .sociaal-economisch samenhangende en geografisch overzichte-lijke gebieden doelmatig is gebleken.De Raad meent dat aan deze tegenstrijdige overwegingen het beste kanworden tegemoetgekomen door een stelsel van getrapte aanwijzingen vanhet Rijk aan de provincies en van deze met nadere uitwerking aan degemeente, een en ander ondersteund door de nodige waarborgen ter voor-koming van een overhaaste ontwikkeling, die op de maatregelen zouvooruitlopen (voorbereidingsbesluit).Een andere nieuwe figuur in het ontwerp, die bedoeld is om tot handhavingvan het Rijksbeleid bij te dragen, is de Inspecteur van de ruimtelijke orde'ning. In het stelsel van het wetsontwerp, waarin het Rijksbeleid zich zalmoeten aftekenen in de vorm van concrete aanwijzingen aan de gemeente-besturen, is het uiteraard nodig dat de Rijksdienst, die deze aanwijzingenmoet voorbereiden, tijdig weet waar en wanneer gevaren voor de ruimte-lijke orde zullen ontstaan. Het is mede de taak van de Inspecteur zich hier-van op de hoogte te stellen. Overigens zal hij de wenselijke coordinatiemet de provinciale besturen moeten bewerkstelligen, nu het streekplan nietmeer aan goedkeuring onderworpen is gedacht.Ook wanneer de Raad deze motieven ten voile op hun juiste betekeniswaardeert, moet hij toch in twijfel trekken of de Inspecteurs op een ge-lukkige wijze tot een redelijke beheersing van Rijkswege van de ruimtelijkeontwikkeling zullen kunnen bijdragen. De bezwaren tegen deze figuur zijnvan drieerlei aard. Om te beginnen, is het onzeker of de Inspecteur in staatzal zijn zich tijdig en afdoende op de hoogte te stellen van voornemens, dietot maatregelen van Rijkswege aanleiding dienen te geven. Het is waar-schijnlijk dat hij, met zijn ressort van meer dan een provincie en zijn ge-ringe contact met de dagelijkse praktijk in de gemeenten, in wetenschapzal achterstaan bij de provinciale planologische diensten. In de tweedeplaats geldt tegen de Inspecteur de grief dat zijn verschijning de op geluk-kige wijze gegroeide samenwerking en de daarmee samenhangende duide-lijke taakverdeling tussen de Rijksdienst en de provinciale diensten dreigtaan te tasten; naast de provinciale diensten treedt nu immers een Rijks-ambtenaar op, waardoor bij verschil van gevoelen tussen beide organenzowel bij de gemeentebesturen als bij het provinciaal bestuur een sfeer vanonzekerheid zal ontstaan, terwijl dergelijk verschil voor de verhouding tus-sen de Rijksdienst en de provinciale diensten weinig gelukkig zal zijn.In de derde plaats is er er alle reden om te betwijfelen of de Inspecteur inzijn ressort een man van gezag zal kunnen zijn, zoals het ontwerp vooron-derstelt. Denkt men aan het emstige tekort aan gekwalificeerde stedebouw-kundige krachten en daartegenover aan de huidige bezetting van de meesteprovinciale planologische diensten met een taakverdeling tussen enigehoofdambtenaren van academisch niveau, dan is het duidelijk dat de In-specteur in deskundigheid en in gezag bij die diensten zal moeten achter-staan.Deze overwegingen geven voor de Raad de doorslag. Hij meent meterkenning van de sleutelpositie, die de Inspecteur in de gedachtengang vanhet ontwerp inneemt, dat toch zal moeten worden gezocht naar een an-dere regeling, die aan het Rijksbeleid het vereiste overwicht kan verzeke-ren. De Raad denkt met name aan een herstel van de eis tot goedkeuringvan het streekplan, waardoor de coordinatie van het provinciaal beleid metdat van het Rijk op andere wijze verzekerd kan worden en verder aan eenvoortgezette nauwe samenwerking van de Rijksdienst met de provincialediensten, met behoud van de bepaling, die een vertegenwoordiger van deRijksdienst toegang geeft tot de provinciale commissies.De uitbreiding van de rechtstreekse bemoeiingen van de Minister in degedachtengang van het wetsontwerp met de gemeentelijke bestemmings-plannen doet de vraag rijzen of de rechispraak van de Ktoon, onder voor-lichting van de Afdeling voor de Geschillen van Bestuur van de Raad vanState, inzake gemeentelijke stedebouwkundige maatregelen, hierdoor nietiets van haar zelfstandigheid zou verliezen, indien geen goede waarborgenworden geschapen dat de adviezen aan de genoemde Afdeling terzake vanonderwerpen, de ruimtelijke ordening rakende, onafhankelijk van de Minis-ter worden verstrekt. De Raad meent dat inderdaad naar dergelijke waar-borgen moet worden gezocht. Aangezien de wijze van voorlichting van deAfdeling Geschillen een onderwerp van algemene aard is, dat in het kadervan een nieuwe wet op de Raad van State regeling zal moeten vinden, wilde Stedebouwkundige Raad hierover niet in bizonderheden treden.///. Provinciaal beleidHet meest markante verschil ten opzichte van de huidige regeling schuiltin het vervallen van het streekplan met rechtskracht.Deze novelle vindt niet in dezelfde mate als het wegvallen van het rechts-geldige nationale plan steun in de ondervinding. Immers, al is het streek-planwerk langzaam op gang gekomen, met groter moeilijkheden dan overhet algemeen verwacht was, er zijn inmiddels verscheidene streekplannen,ook in gebieden met scherpe tegenstellingen en een dynamische ontwikke-ling, tot stand gekomen en vastgesteld. Men kan moeilijk beweren dat deervaring dwingt tot het opgeven van het bindende streekplan; op zijnhoogst geeft zij reden tot een rustige heroverweging van de deugden engebreken van het bindende streekplan. Daarbij zal in elk geval de waardevan de rechtskracht, van de vastheid, die daardoor voor alle partijen ont-staat en van de ernst, die de voorbereiding aan het eindresultaat, het planmet rechtskracht, ontleent, veel gewicht in de schaal moeten leggen. Ande-rerzijds komt de thans voorgestelde oplossing van een niet bindend veel-omvattend plan en daarop berustende incidentele aanwijzingen van beperkteomvang sterk tegemoet aan het streven tot vereenvoudiging en versnellingvan procedures. De Stedebouwkundige Raad is van oordeel dat een proefmet deze opzet in beginsel aanvaardbaar is, evenwel onder drieerlei voor-behoud.Om te beginnen. liecht de Raad ovcrwegende waarde, zoals boven is uit-Adressen. enz.23eengezet, aan behoud van het recht van goedkeuring op het streekplan terverzekering van het juiste verband tussen Rijks- en provinciaal beleid.In de tweede plaats zou aan de gemeentebesturen bij de totstandbrengingvan de streekplannen, die in de sfeer van het tot dusver als gemeentelijkbeschouwde beleid zeer kunnen ingrijpen, wettelijk een zekere positie ge-geven dienen te worden, door overleg met hen verplicht te stellen.In de derde plaats zou in de procedure van het streekplan althans de ter-visielegging van het ontwerp, waardoor belanghebbenden en belangstellen-den lets meer gelegenheid krijgen om dit aan hun inzicht te toetsen, nietmogen worden gemist.Bi] de beoordeling van de regeling van het provinciaal beleid in het ont-werp rijst de vraag hoe het provinciaal bestuur bij de voorbereiding vandit beleid zal worden bijgestaan. De motieven, die ertoe hebben geleid datin het ontwerp geen verplichting is opgenomen tot instelling, resp. hand-having, van een provincial dienst voor dit onderwerp, wegen, naar deRaad meent, niet op tegen het praktische belang van een voorschrift vandeze strekking in gevallen, waarin een voor de ruimtelijke ordening on-gunstige stemming in enige provincie de overhand zou krijgen. Een bepa-ling, die de aanwezigheid van een provincial planologische dienst eist,kan dan althans voorkomen dat men zich van het voor dit werk nodigeambtelijke apparaat ontdoet. Een dergelijk voorschrift behoeft uiteraardgeen aanwijzingen te bevatten omtrent de inrichting van deze diensten enkan dus ten voile tegemoetkomen aan de overwegingen, die in de Memorievan Toelichting op dit punt zijn opgenomen.De regeling van het provinciaal beleid, dat volgens het ontwerp vooral inde aanwijzingen aan de gemeentebesturen zijn bindende uitdrukking zal vin-den, heeft de consequentie van een sterkere bemoeiing bij voorbaat met deinhoud van de gemeentelijke bestemmingsplannen. Het is klaarblijkelijk debedoeling dat de aanwijzingen alleen als rechtstreeks uitvloeisel van eenstreekplan verstrekt mogen worden, wat voor de gemeentebesturen de ge-legenheid meebrengt om zich tevoren rekenschap te geven van hetgeen zijals bindende aanwijzing kunnen verwachten. Enige verduidelijking vandeze bedoeling in de redactie van art. 4 lijkt de Raad wenselijk.IV. Gemeentelijk beleidDe regeling dienaangaande in het wetsontwerp is in het algemeen doorde Stedebouwkundige Raad met voldoening begroet. Vooral de sterkevereenvoudiging in vergelijking met de huidige regeling en de zeer geluk-kige vernieuwing van de bepalingen inzake de stedebouwkundige zorg voorde bestaande kemen zijn voor de praktijk van grote waarde. Dit voorop-stellende, vindt de Raad slechts aanleiding tot enkele opmerkingen van se-cundaire betekenis.Zal het ook onder de ontworpen regeling mogelijk blijven, zo moet menzich bij kennisneming van het ontwerp afvragen, om partiele bestemmings-plannen vast te stellen? De bewoordingen van art. 10 en van de toelichting,waarin sprake is van ,,het bestemmingsplan", kunnen voedsel geven aande gedachte dat partiele plannen niet meer zullen worden aanvaard. Ookwanneer men uitgaat van het juiste beginsel dat elke gemeente tot een vol-ledig bestemmingsplan zal moeten komen, zal men toch begrip moeten heb-ben voor omstandigheden, die in een bepaalde situatie een gesplitste vast-stelling wenselijk doen zijn. De mogelijkheid hiertoe zal buiten twijfel die-nen te worden gesteld.Een andere vraag, waartoe de nieuwe regeling aanleiding geeft, betreft dewettelijke grondslag van de z.g. zoning, die voor de laatste wijziging vande Hinderwet krachtens art. 4 van die wet bij verordening kon wordenvastgelegd. Bij de herziening van de Hinderwet is de evengenoemde bepa-: ling vervallen, met verwijzing naar de komende wettelijke regeling van deruimtelijke ordening, die het mogelijk zou maken hetzelfde in het kadervan het gemeentelijke bestemmingsplan te bereiken. De nu voorgestelde be-palingen zullen hiervoor echter niet altijd een toereikende grondslag kun-nen opleveren. Het in werking brengen of houden en het uitbreiden vanbedrijven zal met bouwvergunning en aanlegvergunning niet altijd kunnenworden bestreken.De Stedebouwkundige Raad kan zich een oplossing van dit vraagstukvoorstellen in deze zin, dat de Hinderwet aan de gemeentebesturen debevoegdheid verleende om als ,,hinder" ook te aanvaarden ontoelaatbarestrijd met de inhoud van het gemeentelijk bestemmingsplan. Gebeurt ditniet, dan zou kunnen worden gedacht aan een wijziging van art. 15,eerste lid, van het wetsontwerp, waardoor dit de volgende strekking zoukrijgen: ,,Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat het verbodenis binnen een bij het plan aangegeven gebied bepaalde werken, geen bouw-werken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of bedrijven op te richten,in werking te brengen of te houden of uit te breiden" enz.De regeling van de voorlopige bestemming in art. 13, waarbij een beper-king tot de bebouwde kom is opgenomen, geeft aanleiding tot de vraagof in een uitbreidingsgebied deze bevoegdheid niet evenzeer in een behoeftezou voorzien. De praktijk moet tot een bevestigende beantwoording vandeze vraag leiden. Hieraan kan worden tegemoetgekomen door de bedoeldebeperking in art. 13 te laten vervallen, waardoor dus overal met voorlopigebestemmingen zou kunnen worden gewerkt en mede door in art. 14 dewoorden ,,van gemeentewege" te laten vervallen, waardoor de regeling vande verwezenlijking van een bestemmingsplan naar de tijdsorde ook mogelijkzou worden ten aanzien van werken van particulieren.Een belangrijke bepaling in het ontwerp (art. 32) stelt steun in het vooruit-yA ^''^^' "* * ^y^^ ^^^ f^n behoeve van bestemmingsplannen, strekkende tot^" reconstructie van bebouwde kommen. Met deze bepaling, die van grotewaarde zal zijn voor de uitvoering van deze, veelal financiele offers vanbetekenis vragende plannen, stemt de Stedebouwkundige Raad gaarne in.Het hierin aangeroerde vraagstuk is echter van ruimer strekking dan dereconstructie van de bestaande kemen. Ook bestemmingsplannen van geheelandere aard zullen, naar de Stedebouwkundige Raad verwacht, in een na-bije toekomst financiele offers vragen, die ver buiten verhouding kunnenstaan tot de draagkracht van de gemeenten, die in eerste instantie tot uit-voering van die plannen geroepen zijn. Het nijpende vraagstuk van de con-centratie van de bevolking in het westen van Nederland zal waarschijnlijko.m. tot een beleid voeren dat gericht is op afleiding van de bevolkings-aanwas van de grote agglomeraties naar kleine bestaande nevencentra, diein dit kader voor een snelle en veelomvattende uitbreiding zullen komente staan, waarvan de voorbereiding en uitvoering niet zelden de financielekrachten van de gemeente te boven zullen gaan. Het tekort zal echter nietuitsluitend in de financiele sfeer liggen; ook technisch en bestuurlijk zul-len dergelijke gemeenten niet steeds opgewassen zijn tegen de nieuwe taak.De wetgever zal zich met dit vraagstuk spoedig hebben bezig te houden.Nu in deze wet voor een bepaald geval, waarin de financiele draagkrachtvan de gemeenten vaak tekort schiet, een voorziening is getroffen, wil deRaad erop wijzen dat bij de ruimtelijke ordening met het oog op de voort-gaande centralisatie van de bevolking overeenkomstige situaties zullen ont-staan en dat de onvoldoende draagkracht van de gemeenten in dit verbandook andere aspecten heeft dan alleen het financiele.Met waardering heeft de Stedebouwkundige Raad kennis genomen van dein het wetsvoorstel vervatte regeling omtrent de tegemoetkoming in deschade. Deze regeling munt uit door eenvoud en door nauwe aansluitingbij de administratieve jurisprudentie, die over het algemeen een redelijkevenwicht tussen de botsende belangen van gemeenschap en enkeling heeftweten te bewaren. De verplaatsing van het oordeel van de administratievenaar de burgerlijke rechter, gelijk de Staatscommissie-Van den Bergh hadvoorgesteld, is, naar de Raad met voldoening heeft opgemerkt, niet over-genomen. De voor de praktijk gelukkige beoordeling van de maatregel vanruimtelijke ordening en van de mogelijk daardoor veroorzaakte schade te-gelijkertijd en door hetzelfde gezag blijft dus behouden.Overigens acht de Raad het gelukkig dat in het ontwerp geen dwang wordtopgelegd tot vaststelling van gemeentelijke schadevergoedingsverordenin-gen, waardoor de gemeentebesturen ook onder het nieuwe bestel vrij zul-len blijven in de keuze tussen verordening en individuele regeling vantegemoetkomingen. Met uiteenlopende locale omstandigheden zullen zij dusook in de toekomst voUedig rekening kunnen houden.Bij de bepaling, die de gelegenheid geeft tot verdeling van de kosfen vaneen bestemmingsplan over andere openbare lichamen dan de gemeente(art. 52) merkt de Raad op dat de redactie van deze bepaling de moge-lijkheid opent dat Gedeputeerde Staten in bepaalde gevallen a.h.w. alsrechter in eigen zaak optreden. Niet zelden zal een deel van de kosten re-delijkerwijs ten laste van de provincie behoren te komen. De bevoegdheid,waarvan
Reacties