r--TIJDSCHRIFTVOOR-[yOLKSHUISVESTING3EN STEDEBOUWORGAAN VAN HET NEDERLANDSCHINSTITUUT VOOR VOLKSHUIS:VESTING EN STEDEBOUW EN VANDEN NATIONALEN WONINGRAADALGEMEENEN BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINGEN1928 N2 11 9' JAARGANG NOVEMBERGELUIDDEMPEND SPIJKERVASTGIPSXWANDBRANDVRIJEen Dipecteup van Gemeente-werken : ,,.,,,,, de opgedane ei?-vaning is wel van dien aand,STERKdat ik ze meen in de gemeente-bestekken van scheidingswandenzai voorschpyvan ,,,,. ..."N. V. DE METEOOR TELEFOON 205 D E S T E E 0VAN MUNSTER'S UiTQEVERS MAATSCHAPPIJ -- HAARLEiMMERWEG B S78 -- ARUSTBRDAM (W.)HUINCK'SBOUWMIITERIIIL[lillllllDEL - UTRECmauu VOOR VERLMHTHM van (tonken verMdunDETEeriVE Ctat ? VU?ER- EN WANDTEaCUHOUTfiRANIET voor vkMiwi M uHsaiisin tnptrMtoiiA8BEST CEMENTPLATEN vU* en E^nlM --TRAPWELBANDEN voor b?MlNrmii? van iraptrMimDEURSLUiTERS dultM dMWM sarataMoosNUimKCOLIT om vioenn, koMers, nwrm waterdiaM^^HHMHBn Ml knMrooe te makan ^MHiVRAAGT KOSTELOOS INLICHTINGENUTRECHT Telegram adres HUINCKTELEF. 11042 SPRINGWEG TELEF. 1104SINCASSO-BANKVolgestort Kapltaal f 30.000.000.--.Reserve f 7.608.878.13.AMSTERDAMHeereng r. S31 -537,519-52B Linnaeusstraat 37hoek Vijzelstraat Middenweg 4-8Adm, de Ruyterweg 84-88 Nieuwmarkt 27Bilderdijkstraat 50 Overtoom 89Ceintuurbaan 91 Weesperpiein 2Damrak 83 Weesperzijde 33 BHaarlemmerplein 2 Wiilemsparkweg 80van Woustraat 217Rotterdam 's-GravenhageLeuvehaven 103 Lange Houtstraat 19Qoudschesingel 228 Statenlaan 46Heemraadssingel 169 Laan v. Meerderv. 228Groene Hilledijk 70ALMELO """" LEEUWARDENARNHEM MAASTRICHTDELFT NAALDWIJKDORDRECHT NIJKERKENSCHEDE SCHIEDAMEINDHOVEN TILBURGGRONINGEN UTRECHT'S-HERT0QENB08CH VOORBURGHILVERSUM WORMERVEERZAANDAMALLE BANKZAKENP. J. VAN SCHAIK lOOMIIi(WEIIHIitt,SPECIMLOItllllDl[IDIIEEII.SIIIIIIIIIR[lll$flllUIII[N- NASSAUKADE 312 - TEL. 23485 - A'DAMWettig Gedeponeerd Handels-MerkISOLA-BOUWHET BE8TE EN GOEDKOOP8TE 8Y8TEEM VOORHET BOUWEN VAN COMPLEXEN VOLK8- ENMIDDEN8TANDSWONINGEN. - 8ELF8UPPORTINGN.V. INTERN. GEWAPENDBETONBOUW BREDAUITQEVOERD O.A. PLM. 370 WONINGEN VOOR DEGEMEENTE 's HERT0GENB08CH - NOG INUITVOERINGO.A. 400 WONINGEN VOOR DE GEMEENTE ROTTERDAMKONING & BIENFAIT-Da Costakade 104AMSTERDAMOnderzoek van alle materialen voor den VOLKSWONINGBOUWIMAANDBLAD 9^ JAAROANO N" 11 NOVEMBER 1928TIJDSCHRIFT VOOR VOLKSHUISVESTINQEN STEDEBOUWORQAAN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUT VOOR VOLKSHUIS-VESTINQ EN STEDEBOUW EN DEN NATIONALEN WONINGRAADALOEMEENEN BOND VAN WON 1 NOBO U W V ER EEN1 O I NO ENKEDACTIE VOOR HET INSTITUUTH. P. J. BLOEHEES, J, DOUWES JR.,MR. D. HUDIG, IR. P. BARKER SCHUT,IR. J. M. A. ZOETMXJLDERVASTE MEDEWERKERS : J. W. BOSSENBROEK,G. A. M. DE BRUYN, IR. A. KEPPLER, MR.J. KRUSEMAN, IR. A. M. KUYSTEN, JHR.A. H. OP TEN NOORT, JAN STUYT,M. VRIJENHOEK, L. VAN DEH WAL, D.E. WENTINKREDACTIE VOOR DEN WONINGRAADMR. DR. G. VAN DEN BERGH, J. BOMMER,G. F. LINDEIJERADRES DER REDACTIE ENADMINISTRATIEEN SECRETA-RIAAT VAN HET INSTITUUTKLOVENIERSBOHGWAL 70 - AMSTERDAM-- VAN DEN --NATIONALEN WONINGRAAD-- ROELOF HARTPLEIN 4 ---- ADVERTENTIES --V. MUNSTER'SUITGEVERSMAATSCHAPPIJHAARLEMMERWEG B 378 - A'DAM (W.)ABONNEMENTSPRIJS f 8.-DE LEDEN VANHET NEDERLANDSCH INSTITDUTVOOR VOLKSHUISVESTINQ EN STEDEBOUW(LIDMAATSCHAP VOOR PHYSIEKE LEDEN ?7.50)EN DE LEDEN VAN DEN NATIONALENWONINGRAAD ONTVANGEN HET BLADKOSTELOOSLOSSE NUMMERS f i.-INHOUD: NED. INSTITUUT VOOR VOLKSHUISVESTINQ EN STEDEBOUW:Officieele Mededeelingen - Woninginrichting door J. Bommer - Verslag van de Ledenvergaderingop Zaterdag 13 October 1928 in het gebouw van den Dierentuin te 's Gravenhage - AanvuUing -Uit de Pers - Overzicht van den stand van den woningbouw enz. over het jaar 1927, in de vier grooteen onderscheidene middelbare gemeenten in Nederland door G. F. E. Kiers - Binnenland - Buitenland -Overzicht van tijdschriften - Rechtspraak - Wetten, Kon. Besluiten, enz.NATIONALE WONINGRAAD, ALGEMEENE BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINGEN:Officieele Mededeelingen - Hurenprobleem door J. B. - Inkomstenbelasting door A. B. - Onder-houdsregister door J. P. J. van Aartsen - Van de Afdeelingen - Erratum.OFFICIEELE MEDEDEELINGENOp initiatief van het Instituut hebben enkelebelangstellenden een bezoek gebracht aan hetRuhrkohlensiedlungsverband, teneinde zich opde hoogte te stellen van de daar ten aanzien vaneen gewestelijk plan bereikte resultaten. Aan deexcursie namen deel de hoofdambtenaren aan denieuwe afdeeling der Stadsontwikkeling te Amster-dam, de Heeren Irs. L. S. P. Scheffer en Th. K. vanLohuizen, de Directeuren van Publieke Werken envan Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting te 's Gra-vanhage, Irs. J. Lely en P. Bakker Schut, de Chefder afdeeling Stadsuitbreiding en Gebouwen vanGemeentev^ferken en de Directeur van Bouwpolitieen Woningdienst te Rotterdam, Ir. W. G. Witte-veen en Jhr. M. J. I. de Jonge van'Ellemeet, deSecretaris van de Vaste Commissie voor Uitbrei-dingsplannen in Noord-Holland, C. Thomese,de Secretaris van de Commissie voor een Geweste-lijk Plan voor Arnhem e.o., Mr. J. den Tex, ende Secretaris-Directeur van het Instituut. DeHeer Ir. A. Keppler, Directeur van den Woning-dienst te Amsterdam was verhinderd aan dentocht deel te nemen. De excursie nam twee dagenin beslag. De deelnemers werden met grootebereidwilligheid door de leiders van het Siedlungs-verband ontvangen en rondgeleid en namen vanveel belangrijks kennis. De Heer de Jonge vanEllemeet heeft zich bereid verklaard verslag uitte brengen over het geziene op een ledenverga-dering van het Instituut, waarschijnlijk in de eerstehelft van Januari.27 October j.l. had te Amsterdam de vergaderingvan de Afdeeling Stedebouw plaats.De voorzitter,de Heer Fockema Andreae, trad op deze vergade-ring af. In een geestige rede gaf hij een overzichtvan het vele, waarmede gedurende zijn voorzitter-schap Afdeeling en Stedebouwkundige Raad incontact waren gekomen. Beide zullen hem noodemissen. Zoowel de voorzitter van het Instituutals de Secretaris van den StedebouwkundigenRaad betuigden den aftredenden voorzitter hunhartelijken dank voor het vele dat hij in het belangvan den stedebouw heeft verricht.De aftredende leden van den Stedebouwkur-digen Raad werden herkozen; bovendien werd deHeer Prof. Mr. Dr. C. W. van der Pot Bzn. totlid gekozen. Deze zal in de plaats van den HeerFockema Andreae als voorzitter optreden.De rede van den Heer C. Thomese overden Leidraad van de Vaste Commissie voor Uit-breidingsplannen in Noordholland gaf aanleidingtot een geanimeerde gedachtenwisseling.198 ARTIKELENWONINGINRICHTINGHet peil van de volkshuisvesting wordt niet uit-sluitend bepaald door het gehalte der woningen,waarin de bevolking is ondergebracht. Het wordtmede beinvloed door de wijze, waarop dezewoningen verder voor bewoning zijn geschiktgemaakt. Derhalve mag de zorg voor verbeteringder volkshuisvesting zich niet beperkten tot deverschaffing van goede woonruimten, maar dientzij zich tevens uit te strekken tot de aankleedinghiervan. Naast den woningbouw dus de woning-inrichting.Evenals de woningvoorziening vormt de woning-inrichting niet uitsluitend een technisch en esthe-tisch, maar 00k en vooral een financieel probleem,Het gaat bij de woninginrichting niet alleen omde vervaardiging van meubelen en stoffeerings-artikelen (om ons hiertoe te beperken), die voldoenaan redelijke eischen van sohditeit, geriefehjkheiden schoonheid, maar tevens en vooral om devraag, hoe het den arbeider financieel mogelijk temaken zich deze artikelen aan te schaffen. Wijmoeten nadrukkelijk constateeren dat er nog altijdeen belangrijke klove bestaat tusschen de bedragen,die een gemiddeld arbeider gewend en bereid isvoor zijn inrichting te betalen, en de prijzen, dieeen aan bovenbedoelde eischen voldoende inrich-ting in de practijk moet opbrengen. Zoolang dezekloof niet is overbrugd, zoolang zal een beteeke-nende opvoering van het peil der hedendaagschewoninginrichting niet verkregen worden.Wat kunnen wij nu op dit gebied doen, zoolangde financieele draagkracht der arbeiders geen ver-betering ondergaat! Tweeerlei middelen komendaarvoor in aanmerking.In de eerste plaats moet vanzelfsprekend getrachtworden het bedrag, hetwelk de arbeider bereid isvoor de inrichting zijner woning uit te geven, zoohoog mogelijk op te voeren. M.a.w. de arbeider ^)moet leeren inzien de waarde, die een mooi, ge-rieflijk en degelijk meubel voor hem kan hebben.^) Wanneer wij hier spreken van ,,de arbeider" danwiilen wij hiermede geenszins zeggen dat de midden-stander en de welgestelde dit inzicht wel hebben, maardan doen wij dit, omdat alleen het vraagstuk voor dearbeiders een onderdeel vormt van wat wij in de wan-dehng onder ,,volkshuisvesting" verstaan.ARTIKELBN 199Met de waardeering van het goede meubel zal debereidwilligheid om zich voor de aanschaffing er-van een offer te getroosten, grooter worden. Ermoet dus propaganda gemaakt worden voor eenbetere woninginrichting, hetgeen kan geschiedendoor het organiseeren van tentoonstellingen, hethouden van lezingen en het uitgeven van geschrif-ten, Maar hiermede alleen kan het einddoel nietbereikt worden. Ook wanneer het bedrag, hetwelkde arbeider gewend is uit te geven, wordt opgevoerdtot de uiterste grens van zijn draagkracht, danbestaat er in het meerendeel der gevallen nogeen te groote spanning tusschen het bedrag hiervanen de prij^en, die gevraagd worden. Daarom dienthet vraagstuk ook van de andere zijde onder oogente worden gezien.Op het gebied van arbeidersmeubelen is deindustrie nog tamehjk achterhjk. Smakelooze,onpraktische en weinig soliede meubelen worden ingrooten getale geproduceerd en dikwijls tegen,zelfs de kwahteit in aanmerking genomen, zeerlage prijzen aan den man gebracht. Zoodra hetgenre echter beter wordt, stijgen de prij?en oneven-redig. Ondergeteekende heeft den indruk dat, wan-neer de industrie zich werkehjk ernstig op devervaardiging van goede arbeidersmeubelen zoutoeleggen en met name wanneer zij deze meubelenin massa zou vervaardigen, de prijzen niet zoudendalen tot de bedragen, die thans voor z.g. volks-meubelen worden gevraagd (het spreekt vanzelfdat een deugdelijk meubel altijd meer zal moetenkosten dan een prul), maar wel belangrijk lagerzouden kunnen worden,Helaas valt een massa-fabricage van goedearbeidersmeubelen niet te verwachten, zoolang debelangstelling hiervoor bij hen, die de afnemerservan zouden moeten worden, nog zoo gering is.(Het wordt al beter, maar het is nog lang niet wathet zijn moet.) Aan den anderen kant zal dezebelangstelling steeds matig blijven, zoolang deindustrie zich nog zoo weinig hierop toelegt enzoolang voor goede arbeidersmeubelen nog zulkehooge prijzen worden gevraagd. Daarom moet hetvraagstuk van beide kanten worden aangepakt.Propaganda voor een betere woninginrichtingonder de toekomstige afnemers moet gepaard gaanmet een streven naar prijsverlaging door deproducenten.200 ARTIKELENHet is in dit verband, dat wij nog eens de aan-dacht vestigen op het werk der Centrale Cooperatievoor Woninginrichting G.A. Deze cooperatie expe-rimenteert thans druk op dit gebied. Op verschil-lende in den loop van dit jaar gehouden tentoon-stellingen kwam zij met nieuwe meubelen uit.Van haar jongste intending, geexposeerd op de inde tweede helft van September gehouden tentoon-stelling voor woninginrichting te Dordrecht, gevenwij hierbij enkele afbeeldingen, alsmede een kortetoelichting.De Cooperatie richtte op de tentoonsteUingtwee arbeiderswoningen in. De eerste bestond uiteen woonkamer, een slaapkamer voor de ouders,een kleinere slaapkamer en een studeer-slaapkamer.De kosten der totale inrichting bedroegen / 998.70,als volgt verdeeld: huiskamer / 514.35, grooteslaapkamer / 208.80, kleine slaapkamer / 96.25,studeer-slaapkamer / 137.50, gang / 24.-, boven-portaal / 17.80. Voor de tweede woning bedroegende inrichtingskosten / 636.90, als volgt verdeeld:huiskamer / 353.65, groote slaapkamer / 142.75,kleine slaapkamer / 132.50, gang / 8.-.Afbeelding i toont de huiskamer der eerstewoning. De foto zonder meer geeft nog geenvolledigen indruk van het geheel. Vandaar dat wijhierop de volgende toelichting geven. De stoelenzijn in blank eiken met donker gebeitst achter-paneel, de bekleeding is van donkerblauwe rib-stof; het dressoir eveneens in blank eiken metlichtblauw achterpaneel; het houtwerk van de lampis wit met oranje kap; het tafelkleed is paars; devloerbedekking bestaat uit twisted mat en eenkoeharen kleed met een patroon van beige enterra-cotta en een zwarten rand; de wanden zijngrijs, de deuren en lambrizeering geel geverfd. Deprij^en der verschillende artikelen zijn:Dressoir .......................... )' 87.50Tafel ,, 17.504 Stoelen a / 15.- ,, 60.-2 Fauteuils a / 19.- ,, 38.-Divan (anders als model met matrasje) ,, 21.-Bijzettafel .................... ,, 16.50Ligstoel .......... ............ ,> 35--Boekenkastje ...................... ,, 28.-Schemerlamp, poot gemonteerd...... ,, 18.-Kap Schemerlamp ,, 12.-ARTIKELEN 201Afb. 4 Afb. 5Lamp ............ . . / 19.50Klokje 20.-Tafelkleed (mat) 9--Divankleed (mat) ....... 16.-Vitrage (mat) ........... 8.-Overgordijnen (mat) .... . 24.75Garnituren (mat) ....... ********* 12.-4 Kussens (mat) a / 2.- 8.-Kleed 36.-Kleedje (klein) 2.60Mat op vloer (materiaal). 25.-/ 514.35Afbeelding 2 toont de huiskamer der tweedewoning. Ook hier volgen de prijzen der verschil-lende artikelen:Dressoir ............... ? / 65.-Tafel 17.504 Stoelen a / 15.- 60.-2 Fauteuils a / 19.- 38.-Ligfauteuil 33'-Tafeltje 15.50Boekenrekje ... .... 6.-Lamp ................. 18.-Cocostapijt 11.50Kleedje ............... 5.90Kleedje 2.75Klokje ............... 20,-/ 18.-tt 4.-tt 7.50ft 6.-tt 25.-Lampje .................Vitrage gordijnen .........Overgordijnen ...........Garnituur.. .............Twisted mat .............7 353-65Afbeelding 3 geeft een stoel en kastje in de prijzenvan resp. / 12.50 en / 32.-.Afbeelding 4 toont een eiken dressoir, waarvande prijs / 65.- bedraagt.Afbeelding 5 toont een schemerlamp en eenboekentafeltje, welke deel uitmaken van de inrich-ting der huiskamer van afb. i.AUe prijzen zijn per stuk berekend. Bij afnamevan zes stuks of meer dalen zij reeds onmiddellijkmet 10-20 %.De meubelen zijn ontworpen door den HeerJ. C. Jansen Jr., de lampen door den Heer G. M.Acronius.Dat bedoelde cooperatie met deze meubelen de op-lossing van het zoo netelige vraagstuk der arbeiders-woninginrichting heeft gevonden, niemand is meervan het tegendeel overtuigd dan zijzelf. Dat zijhiermede het probleem echter weer een ietsje dich-ter bij zijn oplossing heeft gebracht, zij is er in allebescheidenheid van overtuigd. J. BOMMER202ARTIKELENVERSLAG VAN DE LEDENVERGA-DERING VAN HET NEDERLANDSCHINSTITUUT VOOR VOLKSHUISVES-TING EN STEDEBOUW OP ZATER-DAG 13 OCTOBER 1928 IN HET GE-BOUW VAN DEN DIERENTUIN TE'S GRAVENHAGEDe voorzitter, de Heer H. P. J. Bloemers, opent de verga-dering en stelt de door de Heeren Ir. H. van der Kaa enA. J. A. Rikkert uitgebrachte prae-adviezen aan de orde.Spr. leest het volgende schema van vragen voor, dat aan deprae-adviseurs als leidraad, echter zonder eenig bindendkarakter, werd voorgelegd. De eerste prae-adviseur heeftmeer in het bizonder de principieele vraag behandeld, ofhet mogehjk is de woningbehoefte te leeren kennen doorhet houden van een woningtelling.Vragen:1. Hoe moet de woningtelHng worden ingericht enhoever moet men de verzameHng van gegevens bijdie telling uitstrekken:a. in de groote gemeenten;b. in steden met 20.000-100.000 inwoners;c. op het platteland.2. Op welke wijze kunnen de gegevens eener woning-telling zooveel mogelijk worden bijgehoudenV3. Na welke periode moet een telling herhaald worden V4. Moeten de tellingen van Rijkswege geschieden? ZooL-- neen, hoe kan men dan waarborgen, dat vergelijkbaregegevens op dezelfde tijdstippen worden verkregen V5. Kan een periodieke herhaling der woningtellingoverbodig worden geacht, wanneer de hierna sub 6t/m II bedoelde gegevens regelmatig worden ver-zameld en gepubliceerd ?6. Op welke wijze dient de vereischte toeneming vanden woningvoorraad te worden berekend (methode-Halle, methode-Rotterdam, enz.)? Moeten daarvoorvan Rijkswege voorschriften worden gegeven?7. Verdient het aanbeveling de statistiek van vermeerde-ring en vermindering van den woningvoorraad, zoo-als die door de Directeuren van enkele woningdien-sten wordt verzameld (al dan niet gewijzigd) totalle gemeenten van eenige beteekenis uit te strek-ken?8. Verdient het aanbeveling de Statistiek, welke doorhet Centraal Bureau voor de Statistiek maandelijkswordt gepubliceerd al dan niet gewijzigd voort tezetten ?9. Met welke tusschenpoozen moet een telling derleegstaande woningen plaats hebben?10. Welke beteekenis valt te hechten aan het percentageleegstaand in een bepaalde uurklasse ? Hoe moetmen komen tot vaststellingvan het percentage, datvoor een bepaalde gemeente als ,,normaal" of ,,vol-doende" is aan te merken V11. Zijn de gegevens betreffende de woningmarkt, welkeeen woningbeurs kan verstrekken, op andere wijzete verkrijgen, of is een woningbeurs onmisbaarvoor het constateeren der woningbehoefte in ge-meenten van een bepaalden omvang'.'12. Is het mogelijk verband te leggen tusschen de ver-schillende woningstatistische gegevens?13. Is het mogelijk te komen tot een zoodanige benade-ring der vermoedelijke woningbehoefte, dat dewoningproduktie daarop kan worden ingesteld, indier voege dat de overheid bouwt of doet bouwendie woningen, welke door het particulier initiatiefvermoedelijk niet zullen worden gesticht?De Heer van der Kaa licht kort zijn prae-advies toe. Spr.heeft de uitnoodiging van het bestuur van het Instituutom over de gestelde vraag een prae-advies uit te brengengaarne aanvaard, omdat hij overtuigd is van het belang omde kwestie die de vergadering thans bezig houdt, principieelte bezien. Tai van woningtellingen toch zijn reeds gehouden,zonder dat men er zich rekenschap van heeft gegeven, ofuit de resultaten daarvan inderdaad de woningbehoefte metnauwkeurigheid kan worden gekend. Men glijdt over datbegrip heen, men zegt niet precies wat er onder verstaanwordt.Spr. is van meening dat men het begrip woningbehoeftemoet vervangen door dat van de vraag naar woningen. Hetmoet onmogelijk geacht worden de woningbehoefte teberekenen, en wel wijl in de behoefte aan woongelegenheidniet uitsluitend door afzonderlijke woningen behoeft teworden voorzien, doch voornamelijk wijl het naar spr.'smeening uitgesloten is een objectieve definitie te geven vanwoningbehoevend gezin.Spr. betreurt dat aan zijn mede-prae-adviseur niet de-zelfde principieele vraag is voorgelegd. Immers terwijl spr.de mogelijkheid ontkent de woningbeheefte te meten doorhet houden van een telling, heeft de Heer Rikkert zich reedsmet de techniek van zulk een telling bezig gehouden. Wel-licht zal het debat er aanleiding toe geven, spr. zal thans opdit prae-advies niet ingaan. Hij moet daarbij echter een uit-zondering maken, n.l. ten aanzien van den passus metbetrekking tot de volkstellingen, waarin de hoop wordt uit-gesproken. dat een door spr. aan den minister uitgebrachtadvies een advies moge blijven. Het bedoelde advies be-vatte het voorstel de woningstatistische gegevens, welke bijde volkstelling verzameld worden, wederom zooals in 1899en 1909 is geschied, te doen verwerken en publiceeren. Bijde telling van 1920 zijn de vertrekken_en het aantal perso-nen per vertrek wel geteld, maar de resultaten zijn niet ver-werkt en gepubliceerd. Spr. betreurt zulks, omdat hij vanmeening is dat die gegevens van zeer groot belang zijn. Menverkrijgt aldus immers een inzicht in de wijze waarop onsvolk gehuisvest is, en verkrijgt meer gegevens omtrent be-staande wantoestanden, dan door een telling, zooals deHeer Rikkert die voorstaat. Spr. memoreert een overeen-komstige opmerking die wijlen Ir. Faber maakte op het Con-gres van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en deStatistiek in 1919 naar aanleiding van het prae-advies vanden Heer Bakker Schut. Deze betoogde o.m. dat de Rijks-woningstatistiek nooit in eenige woning overbevolkingzou kunnen konstateeren, want ten gevolge van het aan-vaarde begrip zou er in een ,,woning" nooit meer dan eengezin kunnen huizen. Spr. is van meening dat dit wel dege-lijk kan blijken; men telt immers het aantal personen pervertrek. Juist doordat dit in 1927 in Duitschland is iiage-gaan, krijgt men thans een goeden indruk van de huidigewoningtoestanden aldaar.De Heer Rikkert heeft nog gezegd dat het duidelijk is datde Rijkswoningstatistiek steeds tot een te groot aantal wo-ningen komt. In 1909 zouden er echter in Amsterdam 128.783werkelijke woningen geweest zijn, terwijl de uitkomstender volkstelling er 135.070 gaven. Nu vermeldt de Rijks-woningstatitiek dat er 8000 eenkamerwoningen waren,door een persoon bewoond; trekt men die af van laatst-genoemd getal, dan verkrijgt de Heer Rikkert zijn,,werkelijke" woningen.Het is niet duidelijk wat hier onder ,,werkelijke" woningenverstaan wordt. Elk woordenboek zal leeren dat een woningeen huis of gedeelte van een huis is, dat gelegenheid biedtARTIKELEN 203om te wonen; terecht werd dan 00k tot nti toe hi] de volks-tellingen een kamer, bewoond door een afzonderlijk per-soon, als woning geteld indien deze persoon niet met denhoofdbewoner dezelfde maaltijden nam. Wei is spr. vanmeening dat indien de telling van het aantal personen pervertrek mocht achterwege blijven, het in dat geval de voor-keur zou verdienen gemeubileerde kamers niet als woningte tellen.De Heer Rikkert, het woord verkrijgetid, verklaart dathij meer zal geven dan een enkele toelichting op zijn prae-advies. Aan spr. is alleen gevraagd de techniek eener tellingte behandelen, zoodat hij deze gelegenheid wil aangrijpenom even in te gaan op de principieele vraag die aan zijnmede-prae-adviseur ter beantwoording werd voorgelegd.Spr. acht het een gelukkige omstandigheid, dat de Heervan der Kaa thans in staat is zijn bij velen reeds bekendestandpunt terzake, eens openlijk toe te lichten.AUereerst moet worden opgemerkt dat wanneer menspreekt over woningstatistiek, als onderwerp dient te wordenbeschouwd de afzonderlijke of zelfstandige complete woning.Al is het tot nu toe niemand gelukt een absoluut juiste defi-nitie te geven van het begrip ,,woning", toch gelooft spr.dat de door hem gegeven omschrijving geen aanleiding totbegripsverwarring kan geven; ze werd door de zgn. woning-telling-commissie uit het Instituut als volkomen bruikbaaraangemerkt.Waar de Heer van der Kaa meent dat tellen hier onmoge-lijk is, vloeit dat daaruit voort dat hij werkt met het begripwoongelegenheid. De inventarisatie van de woongelegen-heid is niet mogelijk door een eenvoudige telling, maarzulks is zeer goed mogelijk ten aanzien van complete wo-ningen. Een woning is lets meer dan woongelegenheid, daneen beschutting tegen weersinvloeden, is meer dan vierwanden en een dak.Spr. komt tot het begrip gezin, waaraan in verband metde woningstatistiek een bizondere beteekenis moet wordengegeven, als gezinnen moeten n.l. beschouwd wordende personen of groepen van personen, welke in tijden vanvoldoend aanbod van woningen in alle huurgroepen eenzelfstandige woning zullen bewonen. Gezinnen kunnen duszijn echtparen, alleen-wonende gehuwden, personen inweduwstaat en van echt gescheidenen, maar ook alleen ofsamenwonende ongehuwden in zelfstandige woning al dezegroepen al dan niet met kinderen. Onder de bestaande rechts-verhoudingen in Nederland zou niemand aan al deze groepenhet recht willen ontzeggen een zelfstandige woning te huren.Uit de telling moet blijken het aantal gezinnen, hetwelk alshoofdbewoner optreedt en het aantal inwonende gezinnen.Als hoofdbewoner optredende gezinnen moeten alswoningtjehoevend worden geteld; er is dan natuurlijk sprakevan iDevredigde behoefte. Duidelijk is echter evenzeer datde mogelijkheid bestaat, dat er bij de inwonende gezinneneen aantal zal zijn, hetwelk een zelfstandige woning zouwillen huren, maar dat daarin om verschillende redenennog niet is geslaagd. De wetenschap, hoe groot dit aantalis, kan men alleen verkrijgen door onderzoek bij de men-schen zelf; zij alleen hebben onder de bestaande verhou-dingen te beoordeelen of zij al dan niet een zelfstandigewoning zullen huren en tegen welke huur. Ook bepalen zijzelf alleen waar zij willen wonen. Behalve natuurlijk inde gemeentewoningen ; maar dit aantal is relatief klein.Aldus leert men de praktische woningvraag kennen; spr.legt er den nadruk op dat het hier inderdaad de praktischevraag betreft. De Heer van der Kaa staat op het standpuntdat alleen de koopkrachtige vraag, bedoeld is de winstbe-lovende vraag bij nieuwbouw, in aanmerking komt. Dat isechter onjuist, zelfs het gezin dat b.v. slechts een guldenaan huur kan betalen is koopkrachtig, want er is een aantalvan dergelijke woningen. Zoodra er een vrij komt, kan hetgezin zijn koopkracht demonstreeren. Dit geval komt onge-veer overeen met het derde voorbeeld van den weduwnaar,gegeven door den Heer van der Kaa, maar waar er hiereen overgang van onbevredigde naar bevredigde woning-behoefte aanwezig is, zonder eenige inmenging van deoverheid, blijkt dat het niet juist is een dergelijk gezinslechts als woningbehoevend te beschouwen, indien deoverheid van plan is het aan een'woning tehelpen.Dagelijkskomen talrijke oude woningen met lage huren vrij en komenbeschikbaar voor de gezinnen, wier koopkracht niet reikttot de huur van een nieuwe woning.Ook in het tweede door den Heer van der Kaa gegevenvoorbeeld van den weduwnaar, kan deze zeer wel eenwoning vinden zonder overheidsinmenging, als er b.v. doorvertrek naar buiten een in de onmiddellijke omgeving vanzijn werk vrij komt.Het is dus onjuist een theorie op te bouwen, die geba-seerd is op de gedachte, dat alle gevallen van onbevredigdewoningbehoefte zouden moeten worden opgeheven doornieuwbouw, speciaal bestemd voor die gezinnen.Van zijn standpunt uit is de Heer van der Kaa reeds totbewijsbaar onjuiste konklusies gekomen; Op het tijdstipder gezinstelling te Amsterdam werden 10.440 gezinnenmet onbevredigde woningbehoefte geteld; volgens denHoofdinspecteur zou dit aantal met 4.000 gereduceerdmoeten worden. Nu vermeerderde echter tusschen Novem-ber 1925 en 31 December 1927 het aantal gezinnen met 6.781,en het aantal bewoonde woningen met 14.606, d.i. met 7.825meer dan de toeneming van het aantal gezinnen bedroeg.Met ditzelfde cijfer moet dus het aantal inwonende gezinnenverminderd zijn, hetwelk volgens den Heer van der Kaaslechts 6.440 kon bedragen!Aan diens standpunt zit ook de konsekwentie vast, dat dewoningbehoefte zou vervallen van alle gezinnen, die nietde huur van een nieuwe woning kunnen betalen, en wierwoning door een andere oorzaak dan een overheidsmaatregelvervalt; zulks is toch wel ongerijmd.Onjuist is het te meenen dat het tellen van alle woning-behoevende gezinnen de konsekwentie medebrengt dat deoverheid zorgt voor nieuwe woningen voor die gezinnen.De statisticus telt en rapporteert omtrent zijn werk: andereorganen gebruiken zijn werk bij het beraraen van maatrege-len die zij noodig achten. Bij de laatste volkstelling zijn o.a.geteld de personen, welke een arm of been misten. Brengtdit mede dat deze menschen een kunstarm of een kunstbeenvan de overheid zullen ontvangen?Het resultaat waartoe de Heer van der Kaa komtiseigen-lijk volkomen negatief; vooral niet tellen! Hij is zich er echtervan bewust dat er toch lets moet gebeuren, en beveelt daar-toe aan, de zgn. woningstatistiek, welke bij de volkstellingenvan 1899 en 1909 is samengesteld, weer te laten voortzetten.In 1920 zou zulks uit bezuinigingsoverwegingen zijn achter-wege gebleven. Spr. is er evenwel zeker van dat het geenfinantieele overwegingen geweest zijn, die tot dit laatste ge-leid hebben; tot het weglaten waren andere motieven aan-wezig, welke verband hielden met de gebleken onbruik-baarheid. Spr. wil er daarom met klem tegen waarschuwen,de zgn. woningstatistiek der volkstellingen in de plaats telaten komen van de woning- en gezinstellingen. Bij de volks-tellingen worden de complexen vertrekken geteld, welke bijeen gezin in gebruik zijn, niet de zelfstandige completewoningen, terwijl onder gezin de groep personen wordt ver-staan, die op het oogenblik der telling zijn maaltijden aaneen gemeenschappelijke tafel gebruikt. Met het al danniet bestaan van woningbehoefte heeft dit niets te maken,Een kostganger, die een kamer in onderhuur heeft en daarook eet, wordt beschouwd als een gezin, dat woont in eeneenkamerwoning. Men verkrijgt geen woningstatistiek,maar een statistiek van de wijze van samenwonen. De HeerBakker Schut heeft zulks reeds eens betoogd in een vergade-ring van de Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statis-tiek.Spr. kan zich nog op enkele punten niet met het prae-ad-vies van den Heer van der Kaa vereenigen, b.v. waar dezebeweert dat er ten aanzien van arbeiderswoningen eenruime markt bestaat. Spr. demonstreert hiervan met cijfersvoor Amsterdam en Zwolle de onjuistheid. In het bizondervoor bescheiden woningen is de markt verre van ruim. On-juist is ook dat thans de woningproduktie afneemt, zij neemt,althans te Amsterdam, integendeel toe. Wat de opmerkingen204 ARTIKELENbetreffende het annuiteitenstelsel aangaat, meentdeHeervander Kaa dat het relatief kleine aantal Woningwetwoningen inde toekomst in de behoefte aan goedkoope woningen zalkunnen voorzien? Ten aanzien van den toestand op hetoogenbhk zou men het aanbod van goedkoope woningennog slechts doen afnemen,De voorzitter opent thans de gelegenheid tot gedach-tenwissehng met de prae-adviseurs.De Heer de Jonge van Ellemeet meent dat het prae-adviesvan den Heer van der Kaa een grooter deel van het woning-vraagstuk bestrijkt dan wel in de bedoehng van het bestuurheeft gelegen. Spr. wil hem niet op de talrijke ingeslagenzijwegen volgen, daar dit tot een onvoldoende behandehngvan allerlei vraagpunten zou voeren; spr. wil zich tot enkelekanten van het prae-advies beperken, b.v. tot de meeningvan den Heer van der Kaa, dat het niet dan academischenzin zou hebben cm een onbevredigde woningbehoefte teleeren kennen, waarin men vooruit weet niet te kunnen ofte moeten voorzien. Daaruit spreekt wel een heel anderinzicht dan dat van de ontwerpers der Woningwet, die eenverplicht onderzoek naar de slechte woningen voorschre-een, heel goed wetend dat zij daardoor geenszins beloofdendat alle geconstateerde gebreken in weinige jaren tot hetverleden zouden behooren; een heel ander inzicht ook dandat van Minister Aalberse,dieindeM.v.T.bijhetwijzigings-ontwerp-Woningwet van 1920 schreef een ,,overzicht vanvraag en aanbod" noodig te achten. Had men inderdaad overdat overzicht beschikt, dan had men in de volgende jarenden premiebouw waarschijnlijk in eenigszins andere banengeleid. Spr. zou den prae-adviseur willen vragen aan dezeZ.i. juiste beschouwing in het wetsontwerp van 1920 in zijnrepliek nog even aandacht te willen schenken, zonder voordaaraan verbonden konsekwenties te vreezen. Voor spr.staat de zaak zoo, dat het van belang is om, zij het onvol-komen, maar zoo goed mogelijk, benaderend te weten hoehet met woningbehoefte en woningvoorraad staat.Intusschen is de prae-adviseur blijkbaar niet van alleonderzoek afkeerig, immers hij spreekt in zijn zesde kon-klusie van ,,nauwlettend gadeslaan van de woningmarkt";uit niets blijkt dat de prae-adviseur daarbij een taak toekentaan de woningbeurs. Minister Aalberse zag dat anders, wanthij schreef in de aangehaalde M. v. T.: ,,De voorraad en debehoefte zijn wisselende factoren; die wisseling moet gekendworden en die kennis kan alleen een woningbeurs ver-schaffen."De prae-adviseur hecht afdoende beteekenis aan geregeldeopneming van het aantal leegstaande woningen; duidelijkis dit niet. Een der tegen de woningtelling geopperde be-zwaren is n.l. dat het begrip woning niet voldoende vast-staat; maar ieder weet dat het vaststellen van wat als leeg-staande woning moet beschouwd worden, op veel grooterbezwaren stuit. En waar het hier betrekkelijk kleine totalenbetreft, slaan foutieve opvattingen in hun resultaat flinkdoor. Tenslotte is het aantal leegstaande woningen niet,waar het den Heer van der Kaa om gaat, het aanbod op dewoningmarkt, omdat tal van dergelijke woningen verbouwdworden, voor een ander doel bestemd zijn e.d. Spr.'s kon-klusie luidt: acht de prae-adviseur het noodzakelijk dat deoverheid het aanbod op de woningmarkt kent, dan zal zijdaartoe het aanbod zich moeten laten verzamelen, en dankomt men weer tot de konklusie van Minister Aalberse:,,Die kennis kan alleen een woningbeurs verschaffen."De Heer Bommer meent dat het standpunt van den Heervan der Kaa feitelijkwordtbeheerscht door diensstelling, datde overheid niet in staat is te voorzien in de woningbehoefte,wanneer deze niet beperkt wordt tot de koopkrachtigevraag. Dat zou immers alleen kunnen door bijdrage-ver-leening op groote schaal, wat de bouwprijzen zou op drijven,waardoor men tot hoogere bijdragen zou worden gedwongenenz.; tenslotte zou de woningvoorziening volkomen in hetmoeras zijn geraakt.De meening van den Heer van der Kaa steunt op de er-varingen in Engeland in de latere krisisjaren opgedaan. Nadatmen enkele jaren den woningbouw flink gesubsidieerd had,werd dit in Juli 1921 plotseling stopgezet. Een, overigensreeds aangevangen, daling der bouwprijzen trad toen in, dieverder ging dan in Holland waar de subsidie-verleening ge-leidelijk verminderde. Toen men na enkele jaren weer totsubsidie-verleening overging, begonnen de prijzen weerte stijgen.Wat zegt dit Engelsche voorbeeld'! In die jaren kon menalleen met subsidie bouwen; toen de regeering dus de sub-sidieering stopzette, ontstond er een geforceerde daling dervraag en daarmede van de bouwkosten, terwijl later hetomgekeerde plaats vond. Er wordt dus alleen lets bewezenten opzichte van den invloed van plotselinge daling of stij-ging van de vraag, niets ten opzichte van den invloed vansubsidies, Spr. citeert in denzelfden zin Sir Chambers inzijn prae-advies voor het Int. Woningcongres te Parijs.Of bijdrage-verleening stijging der bouwprijzen ten gevolgezal hebben, zal van omstandigheden, van schaal en vorm derbijdrage-verleening afhangen. In het bizonder wanneer hetden afnemers onverschillig wordt, hoeveel de woning kost,omdat de overheid het voile tekort draagt, zal dit ten aanzienvan een deel der bouwkosten, loonen, binnenlandsche ma-terialen, grond, misschien niet zonder invloed zijn, hoewelmen dien invloed niet moet overschatten.Bijdrageverleening kan echter ook zoo geschieden, datde vraag daardoor niet noemenswaard stijgt, en in zulkenvorm, dat de prikkel om zuinig te bouwen onverminderdblijft bestaan. En dit laatste wordt gewenscht door alien,die meenen dat de overheid zich niet alleen met de koop-krachtige vraag moet inlaten, maar juist tot taak heeft definantieel zwakkeren te steunen. Thans worden / 80.000per jaar uitgetrokken voor krotbewoners, maar het verdientaanbeveling dien steun uit te strekken tot valiede arbeidersmet abnormaal lage loonen, die thans in slechte of overbe-volkte woningen wonen, of iiberhaupt nog geen woninghebben. Waarom, vraagt spr., moet zoo'n arbeider eersttot krotbewoner degenereeren, voor hem de helpende handgereikt wordt ? Hij kan echter gelukkig constateeren dat erin den laatsten tijd niet meer zoo streng aan de voorwaardewordt vastgehouden, om alleen krotbewoners te steunen.Als men spr. vraagt, waar de grens der bijdrageverleeningzal moeten liggen, antwoordt hij dat die in het bedragmoet worden gevonden, dat de overheid bij machte is jaar-lijks voor dit doel uit te trekken. Wanneer de/80.000 methet oog op achterlijke loontoestanden b.v. eens zoudenworden verdubbeld, zouden er wellicht een paar duizendwoningen per jaar meer worden gebouwd, maar op 45.000zou dat niets uitmaken, en er zou van bouwkostenopdrij-ving niets te duchten zijn, indien men maar een vaste engeen wisselende bijdrage in het tekort zou verleenen. Deoverheid behoeft dan ook haar statistiek niet te beperkentot de koopkrachtige vraag.De Heer Zoetmulder is van meening dat in het prae-adviesvan den Heer van der Kaa de beteekenis zoowel van woningals van gezin wordt neergehaald.Een woning is meer dan een beschutting tegen hetklimaat, meer dan vier wanden en een dak; een woning isde woonplaats van een gezin, terwijl een gezin meer is danlets dat op sociale traditie berust, meer dan een groep be-woners; een gezin is de natuurnoodwendige moreele een-heid, waarin de individuen hun ontwikkeling en ontplooi-ing vinden tot in het nageslacht. De behoefte aan een wo-ning vindt haar grond in de verantwoordelijkheid van hetgezinshoofd voor het lichamelijk en geestelijk wel en weevan zijn gezin.Omdat de prae-adviseur de begrippen woning en gezinzoo vaag acht, acht hij de behoefte ook onmeetbaar, immersde bevrediging kan zoo gevarieerd zijn. Op die manier zoumen echter ten aanzien van vrijwel elk artikel tot een vol-komen negatief resultaat kunnen komen, in den oceaan deronzekerheid kunnen geraken. In den leidraad Peerbolte-van der Kaa ziet spr. overigens nog wel een middel om uitdien oceaan te komen, want hij vindt er een definitie vanwoning die de schrijvers zoo omlijnd achten, dat zij alsARTIKELEN 205grondslag strekt van verschillende strafbepalingen derverordening.De Heer van der Kaa spreekt verder van den slechts aca-demischen zin, dien een telling zou hebben; of men vooruitweet er niet in te kunnen of moeten voorzien, staat nog tebezien, Welke verwachtingen door de telling gewekt worden,hangt meer van de bevolking af dan van de overheid. l3ekonklusie waartoe de Heer van der Kaa dan 00k komt, kanspr. slechts als struisvogelpolitiek kwalificeeren, en hij moetdaartegen een woord van verzet doen hooren,De prae-adviseur geeft een voorbeeld van een weduw-naar die met een ander gezin samenwoont, om persoonlijkeof finantieele redenen. Wat dat voor persoonlijke redenenmogen zijn wil spr. in het midden laten, maar hij is het nieteens met den prae-adviseur, die meent dat er alleen redentot ingrijpen bestaat, wanneer er gevaar bestaat voor devolksgezondheid. In den leidraad treft spr. een bepaling aan,dat het verboden is een woning door meer dan een gezin tedoen bewonen: de bijbehoorende toelichting haalt het K. B.van 24 November 1925 aan betreffende Sittard, waarinwerd overwogen dat bewoning door meer dan een gezin tothygienisch en moreel ontoelaatbare toestanden zou kunnenleiden. Waar in Sittard een verbod, als in den leidraad be-doeld, bestond, mocht daarvan niet onbeperkt vrijstellingworden verleend.Over het verband tusschen bijdrage-verleening en bouw-kosten sprak de vorige spreker reeds; spr. meent dat er inhet algemeen slechts van stijging van bouwkosten sprakezou zijn, indien de subsidieering tot bouw van beterewoningtypen zou leiden.Op bl. 165 wijst de prae-adviseur op het beginsel derRegeering om alleen bijdragen te verleenen voor krot-opruiming. Wanneer gesproken wordt over ,,de Regee-ring", moet er vi'el bij in aanmerking genomen worden, datde Regeering er in de jaren 1908-1916 anders over dacht.Wat de konklusies betreft, de prae-adviseur acht blijkbaareen woningtelling nutteloos en verkeerd; en dat terwijl deWoningwet de mogelijkheid van verplichting tot een woning-telling kent. Merkwaardig doet de zesde konklusie aan: hoewil men een percentage berekenen, indien men het totaalvan den woningvoorraad niet kent ? En ter beoordeeling vanhet percentage zal men toch lets moeten weten omtrent deverschillende huurklassen en de verhouding der aantalleneigen- en huurwoningen.De prae-adviseur is zoo bevreesd dat men er niet in zalslagen scherpe begripsomschrijvingen te vinden, maar hijwil wel het aantal vertrekken tellen, terwijl ieder weet hoemoeilijk het is te bepalen wat een vertrek is. Spr. wil er 00kaan herinneren dat in 1919 de Centrale Commissie voorde Statistiek een woningtelling liever niet verbonden zagaan eenvolkstelling, zulks op statistisch-technische gronden.Met de tiende konklusie is spr. het eens, maar niemandheeft ooit het tegendeel beweerd.Wat het prae-advies van den Heer Rikkert betreft, dezebeoordeelt allereerst de bij de volkstellingen verzameldegegevens. Ook spr. is van meening dat men er niet in ge-slaagd is een statistiek samen te stellen, die gegevens ver-strekt voor het Rijk, en andererzijds van praktisch nut isvoor de gemeenten. Aan het laatste moet men meer aandachtwijden. In tegenstelling met den Heer Rikkert is spr. vanmeening dat het niet noodig is in alle gemeenten te tellen;in kleine gemeenten, b.v. beneden 2000 inwoners, beschiktmen ook zoo wel over voldoende gegevens.Wat het begrip woning betreft, de Heer Rikkert omschrijfteen woning als een perceel of perceelsgedeelte, volgens denbouw bedoeld te worden bewoond door een gezin; spr.zou liever de definitie van den leidraad aanvaarden, die nietspreekt van bouw maar van indeeling.De Heer Rikkert telt blijkbaar de onbewoonbaar ver-klaarde woningen niet afzonderlijk; volgens spr. moet datgegeven van voldoende beteekenis geacht worden om voortelling in aanmerking te komen.De Heer Hudig verklaart als voorzitter der door het Instituutingestelde commissie-Halle, dat de commissie in den loopharer onderzoekingen tot het resultaat is gekomen, dat deindividueele faktoren, die oorzaak zijn van afwijking naarboven of naar beneden van de toeneming van het aantalgezinnen vergeleken met het aantal Halle-gezinnen, vanzoo uiteenloopenden aard zijn en door zooveel verschillendeomstandigheden bei'nvloed worden, dat er geen enkele redenbestaat om a priori aan te nemen dat de boven en beneden-waartsche deviaties aanleiding zouden kunnen geven tot hetopstellen van een vasten of berekenbaren reduktie-faktor.A fortiori meent de grootst mogelijke meerderheid der com-missie te moeten ontkennen dat de methode-Halle zonderaanwending van een reduktie-faktor tot juiste resultatenzou leiden, en is zij in het bizonder van meening dat deuitkomsten der Amsterdamsche telling hiervoor geen argu-ment aan de hand doen.De Heer Schaad zegt dat het prae-advies van den Heervan der Kaa voor de gemeentebesturen een groote des-illusie was. Bij de laatste herziening der Woningwet in 1923werd aan de gemeentebesturen de verplichting opgelegdeen woningtelling te houden, wanneer de Kroon dit noodigacht en overeenkomstig door haar te geven voorschriften.Nu is de strekking van het prae-advies van den Heer vander Kaa echter: de begrippen, ,,woning" en ,,gezin" zijnzoo onbepaald en elk tellen is zoo subjectief, dat er allewaarde aan ontzegd moet worden; houdt dus maar geenwoning- en nog minder een gezinstelling, want het praktischresultaat is nihil. Dat valt bezwaarlijk te rijmen met delaatste wijziging der Woningwet; en korten tijd voor ditprae-advies uitkwam, ontving spr.'s gemeentebestuur vanhet Rijkstoezicht op de Volkshuisvesting nog de vraag, hoe-veel woningen er aanwezig waren en hoe groot de woning-behoefte was. De woning- en gezinstelling zou dus toch meerzijn dan een statistisch vermaak, zooals zij nu wordt voorge-steld; de praktijk vraagt den statistikus om gegevens. En almogen deze niet klakkeloos te gebruiken zijn, zonder sta-tistiek weet men niemendal. Spr. kan zich slecht voorstellendat de gemeentebesturen gelden voor de tellingen voteeren,en Ged. Staten die uitgaven goedkeuren, indien de uitkom-sten werkelijk slechts ter zijde kunnen gelegd worden. Bijdit alles houdt spr. in het oog dat men over een bepaaldenopzet van een telling van meening kan verschillen: maar iederdie zulks wil, kan op de resultaten correcties aanbrengen.Zoo wijst de tweede prae-adviseur op een onderdeel derZwolsche telling, dat hij als een principieele fout beschouwt,terwijl de eerste prae-adviseur hetzelfde ongetwijfeld inspr.'s kredit zou boeken.Ten aanzien van de stellingen van den eersten prae-advi-seur merkt spr. op:ad. I. Wanneer wij de huisvesting in niet-woningen af-zonderen, dan blijft toch de huisvesting in woningen over.ad. 2. Ook deze huisvesting zou niet meetbaar zijn,maar juist daarover stelt men de gemeentebesturen vragen.ad. 5. Dit punt wil blijkbaar zeggen: waar men de be-hoefte toch niet kan bevredigen, wil ik niet weten hoe hetmet de volkshuisvesting staat.ad. 7. Moet worden opgemerkt dat men het oogenblikder volledige bevrediging slechts door een telling kankennen.ad. 8. Met dezen wensch kan spr. zich in het algemeenvereenigen; hij betreurt echter dat het prae-advies nietszegt omtrent het schema der bedoelde telling.ad. 9. Dit punt ligt geheel buiten de orde; er ware hier-over een afzonderlijke vergadering gewenscht.ad. 10. Een systematisch woningonderzoek strekt zichnoodzakelijker wijze over een te lang tijdperk uit om alsmoment-telling waarde te hebben. Men moet dus eerstkwantitatief tellen, daarna kwalitatief onderzoeken enschiften.Aan den tweeden prae-adviseur stelt spr. de vraag, of hijmet zijn beschouwingen over de resultaten der Amster-damsche telling niet op het rapport der zgn. commissie-Halle vooruitloopt.De Heer Smulders, die het onderwerp van groote beteeke-2o6 ARTIKELENnis acht voor de gemeentebesturen, ziet in het prae-adviesvan den Heer Rikkert, dat een technisch-statistisch karakterdraagt, een leidraad, een goede leidraad, maar toch nietmeer dan een der mogelijkheden om tot een resultaat tegeraken- Niet in elke gemeente zal dezelfde methode totin onderdeelen zijn toe te passen. Spr.'s bezwarenzijnuiter-aard het sterkst, waar uitzonderingsgevallen besprokenworden; terwijl hij b.v. kan meegaan met de definitie die deHeer Rikkert geeft van woning, komt hij op tegen de ver-klaring, dat waar men patriciershuizen tot bewoning voormeer gezinnen heeft ingericht, zooveel onderdeelen alswoning moet aannemen, als rechtstreeks door den eigenaarverhuurd zijn. Een dergelijke verklaring heeft geen absolutegelding. Bovendien zou althans toegevoegd moeten worden,,,voorzoover dat gedeelte aan de eischen der bouw-enwoon-verordening voldoet."Spr. waardeert de wijze, waarop de Heer van der Kaa deprincipieele vraag heeft behandeld; ziet hij het goed, danis de redeneering deze: de begrippen gezin en woning zijnmoeilijk te definieeren, indien men er echter in slaagt ze tebenaderen, zal toch niet zijn vast te stellen, welke gezinneneen woning behoeven; en zelfs wanneer men daartoe instaat zou zijn, is er nog geen reden waarom de overheid zichmet deze zaak zou inlaten, omdat zij niet den plicht heeftin een eventueel gekonstateerde behoefte te voorzien.Is het laatste wel een juiste gevolgtrekking ? Heeft destatistiek inderdaad geen waarde, omdat de statistikus nietbij machte is daadwerkelijk in het tekort te voorzien? Datziet spr. geheel anders: hij vertrouwt juist den statiskusomdat hij geen voorzieningen behoeft te treffen; dat waar-borgt grooter objektiviteit. Waarom hecht ieder waarde aanstatistieken betreffende prijzen in groot- en kleinhandel,huwelijken, sterfte en geboorten, ziektegevallen enz. ? Omdatieder weet dat de statistikus geen maatregelen kan nemenom in die verschijnselen in te grijpen.De overheid echter draagt de verantwoording en wektverwachtingen van te treffen maatregelen, zegt de Heervan der Kaa. Dat verschillende groepen verwachtingenzullen koesteren, is juist; maar dat is geen logisch gevolgvan het feit dat de overheid onderzoekt en daarom is hetlastig na te gaan welke verwachtingen worden gewekt. Inelk geval is hierin geen reden te vinden waarom de overheidzich met het vraagstuk der woningbehoefte maar niet zouinlaten.Juist is echter dat een telling kan leiden tot het treffenvan overheidsmaatregelen. De Heer van der Kaa meentdat men in geen geval uit het oog mag verliezen dat dewoning betaald moet worden; gezonde economische zinvereischt dat. Men kan het daarmede eens zijn zonder dater uit voortvloeit dat de ,,individueele behoefte" niet meet-baar is. Ook al is zij niet met absolute zekerheid te kennen,er kan benaderd worden in hoeverre tekorten aanwezigzijn, en reeds dat is van voldoende belang.De prae-adviseur meent de individueele behoefte verderbuiten beschouwing te moeten laten en stelt de vraag: watheeft de overheid te doen ten opzichte van de kollektievevraag ? Spr. betwist op de eerste plaats de bewering dat ereen ruime markt in alle huurklassen aanwezig Zou zijn; almogen er hier en daar vele woningen leeg staan, dan nogkunnen vele niet-toelaatbare samenwoningen en vele krot-woningen voorkomen. Dan is er geen sprake van overpro-duktie, maar van onderkonsumptie.Verder wordt de Heer van der Kaa akelig konsekwent.Wat zou niet al uit het houden van een woningtelling moetenvoortvloeien, behalve de plicht om ieder gezin een woningte verschaffen tegen een prijs, die dat gezin goeddunkt?Genoemd worden: een intrekken van het vrije vestigings-recht, toenemende huurtoeslagen, steeds sterker stijgingder bouwkosten, stopzetten van het partikuliere bouwbedrijf!Spr. meent dat die konsekwenties toch wat te kras zijn!Waarom, vraagt de prae-adviseur, zal de overheid zichwel inlaten met de woningvraag en niet met die naar korenen groenten, naar aardappelen enz ? Het antwoord ligt tochvoor de hand: omdat ten aanzien van die artikelen geen te-kort dreigt. Maar het is nog niet lang geleden dat de over-heid die dingen telde, en zelfs den besten maatstaf voorverdeeling bestudeerde; nu echter bestaat daaraan geenbehoefte meer.Aan woningtellingen bestaat volgens den Heer van derKaa geen enkele behoefte; aan de hand van bouwverorde-ning en Woningwet worden krotten onbewoonbaar ver-klaard en afgebroken, terwijl in de kosten der nieuwe huis-vesting desnoods bijdragen worden verleend. Te bezienstaat echter hoe men aldus het vraagstuk oplost, nu men deneisch stelt dat de nieuwe woningen tot de allerkleinste pro-porties moeten worden teruggebracht. Men bouwt thansof weer krotten, of heeft hoogere bijdragen noodig.De overheid zou geen andere taak hebben dan ,,gade-slaan"; dat is de opvatting van den staat als politie-agent,die toch als overwonnen moet worden beschouwd. Positiefingrijpen is telkens geboden; ook uit economisch oogpuntverdient het tellen aanbeveling, want dan behoeft men niette wachten tot de woningen leegstaan. Aan de particulierebouwnijverheid worden waardevolle gegevens verstrekt;kapitaalverspilling wordt voorkomen.De belangrijke kwestie van de huren van oude woningenen van een andere regeling van het annuiteitenstelsel wordtterloops aangeroerd; gewenscht ware hierover eventueelafzonderlijk te prae-adviseeren. Spr. wil er slechts op wijzendat verlaging van huren ook valt te bereiken door b.v.konversievanleeningen. Door de houding, die het Rijk thansaanneemt inzake de bijdrage, is de prikkel daartoe gering.Na al het voorgaande zal het duidelijk zijn dat spr. zichmet de negatieve konklusie van den Heer van der Kaa tenopzichte der woningtellingen niet kan vereenigen.De Heer van der Schaar acht het gelukkig dat deze vraagdoor het bestuur aan de orde is gesteld, al is de probleetn-stelling z.i. minder juist. Bij het formuleeren van het begrip,,woningbehoefte" had de draagkracht der bewoners nietbuiten beschouwing mogen blijven. Spr. betuigter echter zijninstemming mede dat aan beide prae-adviseurs nietgelijklui-dende vragen zijn voorgelegd: de eene prae-adviseur houdtzich thans bezig met de principieele kwestie, de andere raetde uitvoering. Hoewel beide prae-adviezen oogenschijnlijktot een volkomen tegengestelde konklusie komen, tneentspr. toch groote overeenstemming te zien, want terwijl deHeer van der Kaa betoogt dat men de woningbehoefte nietuit een telling kan leeren kennen, toont de Heer Rikkert,hoewel a priori de mogelijkheid daarvan aannemende, zijnsondanks overtuigend aan hoe onmogelijk het is. Hij werktb.v. met begrippen als ,,normale huur" en ,,normale om-standigheden"; hier verlaat de statistikus het terrein derfeiten en komt hij op dat der waardeering, maar dan eenbuitengewoon slechte waardeering. Wie zal bij den steedswisselenden toestand op de woningmarkt beoordeelen wat,,normale verhoudingen" zijn en wie zal achteraf schattenwat ,,normale huur" zou zijn geweest ? Ook voor huurver-gelijkingen acht de Heer Rikkert het noodig dat bepaaldwordt welke woningen onder ,,normale omstandigheden"worden verhuurd. Hier geldt dezelfde moeilijkheid; de basisder feiten valt geheel weg en wordt vervangen door indivi-dueele taxaties, die door niemand gecontroleerd kunnenworden. Bij de snelle wisseling van huurprijzen in nieuwebuurten, die niet zelden lo a 20% beloopt in korten tijd,verliest een statistiek, die op deze wijze wordt opgebouwd,elke waarde.De gegeven definitie van ,,gezin" stelt evenveel vragen,als zij woorden bevat. Wat is een ,,voldoend aanbod vanwoningen"? Wat zijn ,,alle huurgroepen?" Wat beteekent,,zullen wonen?" Hier worden zooveel vage begrippeningeschakeld dat de statisticus weer geheel het terrein derfeiten verlaat en moet afgaan op onderstellingen en sugges-ties van de personen, die de woningkaarten invullen, het-geen bij de huidige mentaliteit van huurders ten aanzienvan huurprijzen elke vastheid aan de aldus verzamelde ge-gevens ontneemt.Spr. wil in het bizonder wijzen op het vage begrip /;Vol-doend aanbod van woningen." De amsterdamsche statisticiachten een woningreserve van 3% noodzakelijk. Op Am-ARTIKELEN 207sterdam toegepast geeft dit bij rond 190.000 woningen5.700leegstaande woningen. Heeft men zich wel eens gereali-seerd wat dit zeggen wil ? Aangenomen dat de kostprijs vaneen woning met grond op / 3000 mag gesteld worden, het-geen zeker aan den lagen kant is, dan vergt deze reservealleen voor Amsterdam een renteloos liggend kapitaal vanrond /17.500.000. Met inbegrip van de lasten die op deexploitatie drukken, legt dit een last op de volkshuisvestingvan minstens /1.350.000. De schade is echter grooter. InAmsterdam heeft opeentijdstip,toenertheoretisch noggeenreserve bestond, 25% der bevolking kunnen verhuizen. Dezeverhuizingen brengen veelal mede datdehuurdersvertrekkenmet eenige weken huurschuld, terwijl groote kosten moetenworden gemaakt cm de woningen weder in verhuurbarenstaat te brengen. Wat dit op de 45.000 verhuizingen inAmsterdam zeggen wil, is moeilijk te becijferen, maar hoegrooter de woningreserve, hoe grooter het gevaar. Spr. achtdeze ruimte op de woningmarkt een groot economischverlies dat voor het geheele land tientallen millioenen zalbeloopen.Uit een verzameling gegevens, waarbij op de door denHeer Rikkert aangegeven wijze, de gezinnen zelf opgeven ofzij een zelfstandige woning behoeven en tegen welke maxi-mum huur, kan volgens spr. geen enkele taak der overheidvoortvloeien.Ook het prae-advies van der Heer van der Kaa geeft spr.aanleiding tot een enkele opmerking. Het begrip ,,gezin" isZ.i. wel zeer nuchter en laat elke ethische waarde buitenbeschouwing, al erkent spr. de onmogelijkheid om dezeethische waarde in cijfers uit te drukken. Terzake van het inkonklusie negen aangesneden vraagstuk wil spr. het volgendezeggen. Het huidige stelsel lost de leeningen in het algemeenin 50 jaar af, maar de levensduur der betrokken woningenis veel langer, en de werkelijke waarde dus veel hooger dande boekwaarde. Het aflossingsstelsel baseert zich bovendienop de stichtingskosten der woningen. De werkelijke waardeder perceelen wordt echter in sterke mate beheerscht doorden stand, waarop de woningen zijn gebouwd. Spr. meentdat verandering van koers om te komen tot goedkoop ver-huren, niet moet tengevolge hebben verhuren beneden deeconomische waarde, maar dat wellicht een oplossing is tevinden in verhuren op basis der economische waarde, waar-bij het overschot zou kunnen worden aangewend voor huur-vermindering van woningen, die door ligging en stand voorhuisvesting van minder draagkrachtige gezinnen in aan-merking komen. Spr. is van oordeel dat de Regeering allegesubsidieerde woningen als een groot bezit moet zien,waardoor met zoo min mogelijk bijdragen exploitatieover-schotten en -tekorten aequivaleeren.De Heer Kallen vraagt de aandacht voor een woningbe-hoefte, waarover nog niet gesproken is. De eerste inleiderziet woningbehoefte bij hen, die een woning vragen enkunnen betalen, en bij krotbewoners. Anderen gaan verderen erkennen mede een niet-koopkrachtige vraag.Spr. vraagt aandacht voor hen, die slecht wonen, kunnenbetalen, maar toch slecht blijven wonen. Waar de Heer vander Kaa bij de determineering van het begrip ,,woningbe-hoefte" deze kategorie als niet vragend uitsluit, trekt hijook geen konklusie omtrent een taak der overheid ten op-zichte van deze menschen. Indien de overheid zorgt vooreen steeds voldoend ruime woningmarkt en voor opruimingvan krotwoningen, heeft zij in den gedachtengang van denprae-adviseur verder met de woningbehoefte niets te maken.Spr. heeft bezwaar tegen de uitschakeling van de door hembedoelde kategorie personen. In Maastricht wonen somsmeerdere tientallen gezinnen in oude patriciershuizen. Vankrotwoningen kan men daar niet spreken, maar hier betrefthet toch woontoestanden, die in een kultuurstaat on-toelaatbaar zijn. Hier is woningbehoefte zoo goed als bij dekrotbewoners, en de overheid dient in te grijpen, niettegen-staande de bewoners zelf blijkbaar zich niet meer bewustzijn van hun slecht wonen en dus geen andere woningvragen.Wat de annuiteitenkwestie betreft wil spr. slechts op-merken dat aanvaarding van een stelsel met beduidendZwaardere aflossing in de eerste jaren ertoe zal leiden datde woningbouwvereenigingen er het bijltje bij neer zullenmoeten leggen wat nieuwbouw betreft, daar de huren tehoog zouden worden voor rendeerende exploitatie Ditpraktisch bezwaar werpt alle theoretische beschouwingenomver.De Heer van der Kaa, repliceerend, zegt dat aan hem deprincipieele vraag werd voorgelegd: kunt ge de woning-behoefte leeren kennen ? Spr. heeft gemeend de vraag inhet algemeen ontkennend te moeten beantwoorden.Men heeft voorts een praktische vraag gesteld, n.l. of hetmogelijk is de woningproduktie op de resultaten eenertelling te baseeren; ook hier antwoordt spr. ontkennend.De Heer de Jonge van Ellemeet heeft aan spr. verwetendat hij aan onderzoek niet dan academischen zin toekent;uit de tiende stelling blijkt dat dit onjuist is. Spr. zietgaarne systematisch woningonderzoek, maar geen niets-zeggende gezinstellingen.Wat de kennis van het aantal leegstaande woningen be-treft, deze is zeer wel te verkrijgen, getuige Rotterdam,waar men, door de wijze waarop het bevolkingsregisteris ingericht, op het oogenblik met zekerheid weet datongeveer 5.000 woningen, bijna 4%, leegstaan.Tegen den Heer Bommer zegt spr. dat hij onder koop-krachtige vraag niet alleen die verstaat, die winst belooftbijnieuwbouw, maar de vraag tegen prijzen die op de marktgelden.Spr. blijft er bij dat subsidieering de kosten opdrijft;maar men moet de bouwkosten splitsen in elementen,waarop invloed wel en niet mogelijk is. Buitenlandsche ma-terialen zullen niet worden beinvloed, loonen en materialenvan zuiver binnenlandschen oorsprong wel. Spr. wil,evenals de Heer Bommer, een Engelsch autoriteit citeerenen kiest daartoe minister Chamberlain, die de verlagingder bijdragen op deze gronden verdedigde.Wat de steunverleening aan anderen dan krotbewonersbetreft, de steun wordt niet altijd direkt aan de laatstenverleend, maar blijft wel beperkt tot eenzelfde aantalwoningen als er krotten worden opgeruimd. Van een wijzi-ging in de politiek der regeering is dus geen sprake.De Heer Zoetmulder wees wel op de negatieve zijdevan mijn prae-advies, maar maakte niet positief aanne-melijk dat het mogelijk is de woningbehoefte tetellen. In den leidraad is inderdaad een definitie vanwoning, maar geen van gezin te vinden. Ook spr. iser voorstander van dat in het algemeen slechts eengezin een woning bewoont, getuige de bepaling in denleidraad: vrijstelling moet echter mogelijk zijn, waar datmet de belangen der volkshuisvesting is overeen te brengen.Spr. wil nog het misverstand wegnemen, dat hij tegen-stander zou zijn van het houden van een woningtelling,hij bestrijdt woning- en gezinstellingen, die zoogenaamdde woningbehoefte zouden berekenen. Spr. antwoordt danook den Heer Schaad dat er in zijn prae-advies allerminstsprake is van strijd met de wet. Hoe zou spr. het percentageleegstaande woningen kunnen berekenen zonder de wo-ningen te tellen?Wat het annuiteitenstelsel betreft, spr. heeft de betrokkenopmerkingen toegevoegd, in de hoop aldus een diskussieuit te lokken, waarin hij dan ook geslaagd is; hij handhaaftzijn standpunt ten voile, maar acht deze vergadering nietde aangewezen tijd om er dieper op in te gaan.Den Heer Smulders antwoordt spr. dat hem wel degelijkeen praktische vraag is voorgelegd, spr. ontknt dat destatistiek een voldoende richtsnoer biedt voor het daaropinstellen der woningproduktie, wat allerminst inhoudt datspr. de waarde van statistiek in het algemeen zou ontkennen;hij werkt er dagelijks mede. Wat de partikuliere bouwersbetreft gelooft spr. dat deze andere aanwijzingen gebruiken.(De Heer van der Schaar: ja, en veel betere!)Den Heer Kallen antwoordt spr. dat juist het door hemvoorgestane systematisch woningonderzoek zal leiden totontdekking van de door dezen medegedeelde toestanden.Spr. kent de toestanden in Maastricht, maar een telling zou308 ARTIKELENdaaromtrent niets vermelden; de afzonderlijk verhuurdegedeelten van een woning zouden als afzonderlijke woningenworden geteld.Spr. wil tenslotte de opmerkingen van den Heer Rikkertbeantwoorden. Deze was van meening dat de ontwikkelingder dingen te Amsterdam sinds November 1925 spr. in hetongelijk had gesteld. Kent de Heer Rikkert echter zoo nauw-keurig het aantal bewoonde woningen te Amsterdam ? Totnu toe bleek steeds dat er minder waren dan men aan deWoningbeurs veronderstelde. Spr. heeft voorts niet gezegddat de woningmarkt overal ruim was. Wanneer men echterte Amsterdam 52.000 verhuizingen in een jaar telt, tot in delaagste huurklassen toe, en te Rotterdam 45.000, dan moetdaarin toch wel een aanwijzing gezien worden, dat dewoningmarkt thans een groote vrijheid van keuze laat.Spr. heeft duidelijk te kennen gegeven wat hij onderwoningbehoefte verstaat, n.l. de vraag naar woningen; zijnmede-prae-adviseur geeft geen onomwonden antwoord, maarzijn opvatting van het begrip is uit zijn methode te distil-leeren. Hi) telt alle zelfstandig wonenden, en vraagt alleandere mogelijke woningvragers of zij eventueel een woningzullen huren. De fout zit nu hierin, dat aan de zelfstandigwonenden niet gevraagd wordt, of zij eventueel willen gaansamenwonen. Men mag dat laatste niet verwaarloozen, decijfers zijn daartoe te belangrijk. Van i Januari tot i Sep-tember zijn in Rotterdam 5.700 gezinnen uit de samen-woning naar een eigen woning vertrokken, maar 4.700 ge-zinnen gingen den omgekeerden weg. Dat geschiedde nietonder dwang, want 4% der woningen staat leeg. Samen-woning is veelal een normaal en geheel toelaatbaar ver-schijnsel, eeii der groote oorzaken die het onmogelijk makende woningbehoefte door middel van een telling te leerenkennen.De Heer Rikkert, repliceerend, beantwoordt allereerstden Heer van der Kaa, die ter ondersteuning van zijnbetoog o.a. wees op de laatste Duitsche woningtelling.Men heeft echter pas bruikbare kwalitatieve woningstatis-tiek wanneer men de vertrekken meet en dat is niet ge-schied. In de statistische Korrespondenz is de klacht geuitdat men aan de resultaten der telling, die in opzet ongeveermet onze Rijkswoningstatistieken overeenkomt, niet veelheeft. De meeste waarde hecht men nog aan de berekeningvan de Haushaltungsiiberschusz, dat is juist het deel waarmen de woningbehoefte tracht te berekenen!Spr. erkent dat het Rotterdamsche bevolkingsregisterbuitengewoon geperfectionneerd is, maar desondanks kentmen het aantal leegstaande woningen toch niet nauwkeurig,en weet slechts dat het tusschen 4.900 en 5.5oomoetliggen.De Heer van der Schaar beweerde dat de partikuliere bou-wers over betere gegevens beschikten, maar meerdere zijnerkollega's kwamen bij de Amsterdamsche woningbeurs in-lichtingen inwinnen! VerschiUende inzenders der laatst-ingediende bouwplannen gebruikten de gemeentelijke statis-tische gegevens om steun van de gemeente te erlangen.Spr. geeft den Heer van der Kaa toe dat er onopgemerktwoningen verdwijnen: juist daarom is telkens een woning-telling noodig. Na 1925 zijn echter maatregelen getroffen,zoodat niet is aan te nemen dat thans dit aantal verdwij-nende woningen nog zoo groot is.Het aangehaalde cijfer van 52.000 verhuizingen te Am-sterdam per jaar lijkt hoog, maar uit enkele steekproevenmeent spr. te mogen afleiden dat in normale omstandighedenhet aantal te Amsterdam 70.000 zou moeten bedragen.Wat de 4.700 gevallen betreft, waarin te Rotterdam samen-woning in de plaats kwam van de eigen woning, hierbijmag men niet vergeten dat in tal van die gevallen de oor-zaak gelegen is in het overlijden van het gezinshoofd. Zondernadere gegevens kan dan ook niet beoordeeld worden, hoe-veel gezinnen volgens de Halle-methode zouden moetenworden afgeschreven.Den Heer Hudig antwoordt spr. dat hij niet wil bewerendat de methode-Halle tot volkomen juiste resultaten leidtmaar hij acht de methode altijd nog het best bruikbarehulpmiddel.De Heer Zoetmulder betwijfelde de noodzakelijkheid omover het geheele land te tellen; spr. meent dat het goed zouzijn om juist in kleine gemeenten niet de oogen te sluiten,maar juist daar in cijfers slechte toestanden vast te leggen.Wat de opmerking van den Heer Zoetmulder over hetbegrip woning aangaat, aan het bezwaar zou wellicht zijntegemoet gekomen, indien achter ,,bouw" ,,en laterenverbouw" werd toegevoegd.Onbewoonbaar verklaarde woningen moeten naar spr.'smeening niet worden meegeteld; bij de gezinstelling moetmet de daarin levende gezinnen afzonderlijk rekeninggehouden worden.De Heer Smolders sprak over de oude patriciershuizen;men moet daar inderdaad een kompromis sluiten, teldemen ze voor een woning, dan zou men den toestand te slechtvoorstellen. Het kriterium der bouwverordening kan menniet hier incidenteel toepassen. En deed menhetalgemeen,dan zou het tekort nog belangrijk stijgen.Het begrip ,,normale huur" ziet de Heer v
Reacties