TIJDSCHRIFTVOORVOLKSHUISVESTINGEN STEDEBOUWORGAAN VAN HET NEDERLANDSCHINSTITUUT VOOR VOLKSHUIS:VESTING EN STEDEBOUW EN VANDEN NATIONALEN WONINGRAADALGEMEENEN BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINGEN1928 NS 9 9* JAARGANG SEPTEMBEROELUIOOEMPENO SPMKERVASTGIPSNWANDBRANDVRIJEen Diractsup van Qamdonts-warken: ,,,,,,.,da opgodane a^varing is waH van dien aard.STERKdat ik z? nrwep in de gemeente-iia^kkan van scheidingswandenzai voorachrijven .."N. V. DE METEOOR TELEFOON aos DE STEE0VAN MUNSTER'S UITQEVER8 MAAT80HAPPM -- HAARLEMIIMWWrEQ B 878 -- AMSTERDAM (W.)HUINCK'SimENHlillDEL - OTRECHTauVS VOOR VERLiCHTINQ van donkere vertraidCMDETECTIVE glas ? VLOER- EN WANDTEGEUHOUTGRANIET voor vioeren en uiteetleten traptraienASBEST CEMENTPLATEN vlak m e?olM --TRAPWELBANOEN voor besehsmiing van trapindMDEURSLUITERS sluitn deuren (entisehloosHUINCKCOLIT om vloerm, kaMers, muran watenlieMMl kurkdroog te makenVRAAGT KOSTELOOS INLICHTINGENUTRECHT Telegram adres HUINCKTELEF. 11042 SPRINGWEG TEUF. 11042INCASSO-BANKVolgestort Kapitaal f 25.000.000 .Reserve f 6.891.700.--.AMSTERDAMHeerengr. 531-537,519-Sffi Linnaeusstpaat 37hoek VijzelstraatAdm, de Ruyterweg 84-86Bilderdijkstraat 50Ceintuurbaan 91Damrak 8?Haarlemmerplein 2van Woustraat 217Middenweg 4-8Nieuwmarkt 27Overtoom 89Weesperpiein 2Weesperzijde 33 BWillemsparkweg 80RotterdamLeuvehaven 103Goudschesingel 229Heemraadssingel 169Groene Hilledijk 70ALMELOARNHEMDELFTDORDRECHTENSCHEDEEINDHOVENGRONINGEN'S-HERT0GENB08CHHILVERSUMZAANDAIM's-GravenhageLange Houtstraat 19Statenlaan 46Laan v. Meerderv. 226LEEUWARDENMAASTRICHTNAALDWIJKNIJKERKSCHIEDAMTILBURGUTRECHTVOORBURGWORMERVEERALLE BANKZAKENIP.J.VANSCHAIK n-Ji(lRI(Elliic.,SPECIIIIILgilj||DLEIDIIGEI,MlEII!iTlllUriElNASSAUKADE 312 - TEL. 23485 - A'DAMISOLA-BOUWHET BE8TE EN GOEDKOOP8TE 8Y8TEEM VOORHET BOUWEN VAN COMPLEXEN VOLKS- ENMIDDEN8TANDSWONINGEN. - 8ELFSUPPORTINGN.V. INTERN. GEWAPENDBETONBOUW BREDAWettig Gedeponeerd Handels-MerkUITGEVOERD O.A. PLM. 370 WONINGEN VOOR DEGEMEENTE 's HERT0GENB08CH - NOG IN UITVOERINGO.A. 400 WONINGEN VOOR DE GEMEENTE ROTTERDAMKONING & BIENFAIT . Da Costakade 104AMSTERDAMOnderzoek van alle materialen voor den VOLKSWONINGBOUWMAANDBLAD 9^ JAAROANO N? 9 SEPTEMBER 1928TIJDSCHRIFT VOOR VOLKSHUISVESTINQiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiii EN STEDEBOUW IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllORGAAN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITUUT VOOR VOLKSHUIS-VESTINQ EN STEDEBOUW EN DEN NATIONALEN WONINGRAADALGEMEENEN BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINGENREDACTIE VOOR HET INSTITUUTH. P. J. BLOEMKRS, J. DOUWES JR.,MP. D. HUDIG, IR. P. BARKER SCHUT,IR. J. M. A. ZOETMULDERVASTE MEDEWERKERS : J. W. BOSSENBROEK,G. A. M. DE BRUYN, IR. A. KEPPLER, MR.J. KRUSEMAN, IR. A. M. KHYSTEN, JHR.A, H. OP TEN NOORT, JAN STUYT,M. VRIJENHOEK, L. VAN DER WAL, D.E. WENTINKREDACTIE VOOR DEN WONINGRAADMR. DR. G. VAN DEN BEHGH, J. BOHHER,G. F. LINDEIJERADRES DER REDACTIE ENADMIN ISTRATIE EN SECRETA-RIAAT VAN HET INSTITUUTKLOVENIERSBUHGWAL 70 - AMSTERDAM-- VAN DEN --NATIONALEN WONINGRAAD-- ROELOF HARTPLEIN 4 ---- ADVERTENTIES --V. MUNSTER'SUITGEVERSMAATSCHAPPIJHAARLEMMERWEG B 378 - A'DAM (W.)ABONNEMENTSPRIJS f 8.-DE LEDEN VAN HET NEDERLANDSCH INSTITXJXJTVOOR VOLKSHUISVESTING EN STEDEBOUW(LIDMAATSCHAP VOOR PHYSIEKE LEDEN f 7.50)EN DE LEDEN VAN DEN NATIONALENWONINGRAAD ONTVANGEN HET BLADKOSTELOOSLOSSE NUMMERS f I.-INHOUD: NED. INSTITUUT VOOR VOLKSHUISVESTING EN STEDEBOUW:Officieele mededeelingen -- Praeadviezen, te behandelen op een vergadering op 13 October 1928 overdevraag: Op welke wijzie behoort de verzameling der wohing-statistische gegevens te geschieden en teworden bijgehouden, teneinde deze ?ooveel mogelijk aan een bevredigende voorziening in de woning-behoefte dienstbaar te maken, van de Heeren Ir. H. van der Kaa en A. J. A. Rikkert -- Uit de Pers-- Overzicht van Tijdschriften.NATIONALE WONINGRAAD, ALGEMEENE BOND VAN WONINGBOUWVEREENIGINGENtOnderhoudsvragen door Abr. Gerhardt -- Kort Verslag van de i5de jaarlijksche Ledenvergadering op14 Juli 1928 te Amsterdam, II -- Ingezonden -- Van de Afdeelingen.OFFICIEELE MEDEDEELINGENAls praeadviseur voor de ledenvergadering isalsnog uitgenoodigd de Heer Ir. H. van der Kaa,Hoofdinspecteur der Volkshuisvesting, Deze heeft,zooals uit dit nummer blijkt, zich bereid verklaardeen praeadvies te schrijven. Tot groot leedwezenvan het dagelijksch bestuur bleek het den HeerJhr. Ir. M. J. de Bosch Kemper niet mogelijkhet door hem toegezegde praeadvies te leveren.De ledenvergadering wordt, zooals men zich zalherinneren, gehouden 13 October a.s. in denDierentuin, Koningskade, 's Gravenhage.Den leden van de Afdeeling Stedebouw is hetVerslag toegezonden van de vergadering van 14April 1928, belegd door ons Instituut, den Toeris-tenbond voor Nederland (A.N.W.B.) en deVereeniging ,,Het Nederlandsche Wegencongres"betreffende de bebouwing langs de groote wegen(lintbebouwing).PRAEADVIEZEN TE BEHANDELENOP EEN VERGADERING OP 13 OC-TOBER 1928 OVER DE VRAAG :OP WELKE WIJZE BEHOORT DEVERZAMELING DER WONING-STA-TISTISCHE GEGEVENS TE GESCHIE-DEN EN TE WORDEN BIJGEHOUDEN,TENEINDE DEZE ZOOVEEL MOGE-LIJK AAN EEN BEVREDIGENDEVOORZIENING IN DE WONINGBE-HOEFTE DIENSTBAAR TE MAKEN,PRAEADVIES VAN DEN HEER Ir. H. VAN DERKAAHet Dagelijksch Bestuur van het Instituut voorVolkshuisvesting en Stedebouw heeft mij gevraagdvoor de jaarvergadering een prae-advies uit tebrengen over de principieele vraag, of het mogelijkis, de woningbehoefte te leeren kennen door hethouden van een woningtelling.Mijn mede-prae-adviseur zou zich vooral bezighouden met de techniek van zulk een telling.Ik moet aanstonds opmerken dat van de hemter orientatie voorgelegde vragen, in het bizonderl63 ARTIKELENdie genummerd 6 en 13 ^), de mij voorgelegde prin-cipieele vraag in het hart raken. Vandaar, dat 00kik in het navolgende stellig tot min of meer om-lijnde beantwoording van deze vragen, wellichtnog van andere hem gestelde vragen, zal moetenkomen.Beschouwt men de zaak nauwkeurig en van meetaf aan, dan zal toch in de allereerste plaats een ver-klaring gevonden moeten worden voor het begrip,,woningbehoeft" op zich zelf, en, in onmiddel-lijken samenhang daarmede, een bescheid op devraag: Behoort de Overheid die woningbehoeftete kennen en, 200 ja, met welk doel?Men gevoelt dat de punten 6 en 13 hierbij tennauwste betrokken zijn. In het bizonder hetlaatste, daar het aan de berekening der woning-behoefte bij voorbaat een tastbaar doel steh.Wat is te verstaan onder ,,de woningbehoefte?"leder mensch heeft behoefte om te wonen, wanthij kan, in een kHmaat als het onze, niet onder denblooten hemel leven en moet gehuisvest zijn, be-schut door wanden en een dak. Ten aanzien vaneen groep menschen, die in administratieven zineen geheel vormen, de bevolking eener gemeentebijv., valt evenzeer een woningbehoefte waar tenemen, die dan de som is van de individueele be-hoefte aan huisvesting van alle enkeHngen.Met deze redeneering in abstracto komt menechter niet veel vtrder, zoolang geen omgrenzingvoor de wijze van huisvesting der individuen vast-gesteld is. Het begrip, dat ik zooeven noemde, is dewoningbehoefte in haar vaagsten vorm, die wellichtbeter te omschrijven ware met ,,behoefte aan onder-dak," ,,aan huisvesting."Deze behoefte lijkt door de traditie, door de ingebruik geraakte en gewenschte wij'ze van huisves-ting, meetbaar; m.a. w.: men bedient zich van hetbegrip woningbehoefte en bedoelt dan: behoefteaan woningen, De sociale traditie wil dat de men-schen huisvesting zoeken in groepen, en zij noemtzulk een groep een ,,gezin" en het complex vanruimten, dat voor herberging daarvan dient, een,,woning."Deze (vage, maar voor het dagelijksch leven vol-doend verstaanbare) indeeling van de bevolking ingezinnen, en het daaraan verbonden begrip vanhuisvestingseenheid, de woning, voeren oogen-schijnlijk logisch naar een inventarisatie van dewoongelegenheid. Men zou dan de woningen en degezinnen moeten tellen en nagaan, of de middelen^) Deze vragen luiden als volgt:6. Op welke wijze dient de vereischte toeneming van denwoningvoorraad te worden berekend (methode-Halle, me-thode-Rotterdam, enz.). Moeten daarvoor van Rijkswegevoorschriften worden gegeven?13. Is het mogelijk te komen tot een zoodanige benaderingder vermoedelijke woningbehoefte, dat de woning-produktiedaarop kan worden ingesteld, in dier voege dat de overheidbouwt of doet bouwen die woningen, welke door het parti-culier initiatief vermoedelijk niet zullen worden gesticht?tot bevrediging der woningbehoefte, uitgedrukt inhet aantal aanwezige woningen, voldoende zijn.Het lijkt alles eenvoudig en aantrekkelijk; tel degezinnen, tel de woningen.... en, zooals de tee-kenende volksuitdrukking concludeert: klaar isKees.Doch Kees dient, voordat hij tot eenige klaar-heid kan geraken, duidelijk en scherp te definieerenwat hij onder ,,gezin" verstaat, wat een ,,woning"is, en wie hij als ,,woningbehoevend gezin" zalbeschouwen.En hij zal zich, wanneer hij met ernst werkt, errekenschap van moeten geven dat hij de inven-tarisatie der woongelegenheid in een richting moetstuwen, die haar afhankelijk maakt van niet te om-lijnen begrippen. De behoefte aan huisvesting be-staat, zoowel individueel als coUectief, doch zij isonmeetbaar, omdat de bevrediging zoo gevarieerdkan zijn. Zoodra men de behoefte aan huisvestingop grond van de woontraditie tot de woningbehoef-te, dat is de behoefte aan woningen, transformeert,komt men voor de moeilijkheid te staan, om dedoor diezelfde traditie vagelijk gevormde eenheden,,woning" en ,,gezin" voor het practisch werk tebegrenzen.Hoe zal men die begrippen los van elkaar defini-eeren? Om het eene te omschrijven is gebruik vanhet andere niet te vermijden: een ,,woning" dienttot huisvesting van een ,,gezin", en een ,,gezin"is iets, dat thuishoort in een ,,woning." Moet mennu uitgaan van de woning of van het gezin ? En ishet wel juist dat ieder gezin een woning behoeft;moet het onomstootelijk worden geacht dat ineen woning, onder alle omstandigheden, slechtseen gezin thuishoort? Doch wat is dan precies een,,woning"? En vooral, wat is een ,,gezin"? Be-hooren hiertoe 00k alle onvolkomen gezinnen?Of waar ligt te dien aanzien de grens ?Laat men zich met zulk een stroom van vragenmeevoeren, dan zal het eindpunt de oceaan deronzekerheid zijn. De behoefte aan huisvesting be-hoeft immers volstrekt niet altijd door middel vaneen ,,woning" bevredigd te worden; sommigendroomen zelfs van groote gemeenschapsgebouwen,waarin de omgrenzing van ,,woning" en ,,gezin"vrijwel geheel vervaagt. De burgerlijke staat derbevolking kan geen uitsluitsel geven ten aanzienvan hetgeen onder ,,woningbehoevend gezin" moetworden verstaan; er zijn vele lieden, echtparenzelfs, die, al vormen zij een gezin naar het gewonespraakgebruik, geen woning behoeven, en even-zeer vele andere in het juist tegenovergesteldegeval. Er zijn voorts woningen, die gebruiktworden voor de huisvesting van meer dan eengroep van personen, die in den burgerlijken zineen gezin vormen: men denke aan de door meerderegezinnen bewoonde heerenhuizen en groote mid-denstandswoningen. In het midden latende ofdeze toestanden al dan niet ontoelaatbaar zijn (zebehoeven het volstrekt niet te wezen), haal ik alARtllCBLSN 165deze gevallen slechts aan om te doen zien dat dewijze. van huisvesting, zelfs voor volkomen ge-^innen, niet te begrenzen is. Ik zie. dan 00k geenmaatstaf voor de berekening der collectieve wo-ningbehoefte, voortvloeiende uit de individueelebehoefte aan huisvesting.Een oogenblik moge evenwel worden aangeno-men dat er inderdaad een scherpe omlijning van debedoelde begrippen te verkrijgen ware, dat erderhalve formules waren gevonden, die de een-heden van huisvesting en van behoefte daaraandusdanig onwankelbaar vastlegden, dat een tellingvan collectieve behoefte en de middelen tot haarbevrediging mogelijk ware.Met welk doel zou die telling dan moeten wordenondernomen ?Een statisticus vindt wellicht een paar hem be-vredigende begripsbepalingen en berekent denwoon-inventaris om na te gaan of deze voldoendeis. Hij noteert als resultaat een belangrijk tekort.Wat kan hij nu doen"? Het naast zich neerleggenom de opmerkingen over zijn werkwijze af tewachten, want hij is niet bij machte om daadwerke-lijk in het tekort te gaan voorzien. Doch dan doethet er 00k weinig toe wat hij voor ,,woning", ,,ge-zin", en ,,woningbehoevend gezin" aanziet, als hijtoch geen verantwoording draagt voor de moge-lijkheid of en hoe het gevonden tekort kan wordenweggewerkt.Het zou dus niet dan academischen zin hebbenom een onbevredigde woningbehoefte te leerenkennen, waarin men vooruit weet niet te kunnenof te moeten voorzien. Bovendien zegt een daartoeleidende berekening niets omtrent de kwaliteit derwoningen; er kunnen, zelfs bij een gevonden over-schot, de gruwelijkste woontoestanden bestaan,De Overheid draagt, in tegenstelling met denzooeven genoemden statisticus, verantwoording;verzamelt zij statistische gegevens, dan wekt zij deverwachting, dat zij eventueel maatregelen zalnemen om aan de onbevredigde behoefte te vol-doen.Ik ontken, zooals gezegd, de mogelijkheid omde woningbehoefte door telling te vinden. Doch alware zulks mogelijk, dan nog zou de Overheidmoeten concludeeren dat zij zich nimmer de be-vrediging van alle woningbehoefte tot taak kanstellen, zoolang zij niet weet inhoeverre daarindoor de betrokkenen zal worden bijgedragen, Zijheeft immers de woongelegenheid niet voor hetgrijpen; -- deze is slechts met geld en moeite teverkrijgen. Een woning, een gelegenheid tot huis-vesting, is het product van geestelijken en materiee-len arbeid, zij heeft waarde en moet met een prijsbetaald worden.Hier is het cardinale punt. Met de introductieder begrippen ,,geld", ,,arbeid", ,,waarde" en,,prijs", die ik nu moet laten aantreden, zal hetdenkbeeld van bevrediging der onberekenbaretheoretische woningbehoefte noodzakelijk in rookmoeten vervliegen, doch is meteen de kiem vooreen oplossing gevonden.leder mensch heeft woningbehoefte. De men-schen leven, naar de traditie, samen in ,,gezinnen"(huishoudingen hieronder begrepen); elk zulk eengezin, welks samenstelling aan de betrokkenenmoet worden overgelaten, is gewoonlijk gehuisvestin een ,,woning." Hoe komt dat? Niet alleen omdathet gezin een woning behoeft, maar omdat het ereen vraagt, d.w.z. bereid is, voor die woning tebetalen in den vorm van huur of koopsom. Be-zwaarlijk kan woongelegenheid gratis worden ge-geven; de overgroote meerderheid der bevolkinggeeft, dunkt mij, de noodzakelijkheid toe, dat voorhuisvesting, zoo goed als voor voeding en kleeding,betaald moet worden. En wie betalen wil, vraagthuisvesting, omdat hij die behoeft, en kan een,,woning" vragen voor zich en degenen, die methem samen leven, indien hij voldoende koop-krachtig is.Zoo ontstaat de individueele vraag naar huis-vesting in den vorm eener woning. De som vandie verlangens, welke berusten op de bereidheid,daarvoor ruilmiddel (geld) in de plaats te geven,vormt de collectieve vraag naar woningen. Dezewordt 00k wel de ,,woningbehoefte" genoemd.Men heeft nu, zoekende naar de mogelijkheidvan het leeren kennen der woningbehoefte, tekiezen tusschen twee gedachtengangen, die hetbegrip bepa;len.Ten eerste: die, uitgaande van de individueelebehoefte aan huisvesting. Zij is niet meetbaar, enmen zou, om daarin te voorzien, de grondslagender huidige maatschappij, waarin voor bevredigingder behoefte gewerkt en betaald moet worden,ingrijpend moeten veranderen. Ten tweede: die,uitgaande van de individueele vraag naar huis-vesting. Wij noemen de som daarvan 66k ,,woning-behoefte"; zij is eigenlijk de collectieve vraag.De laatste zal verder grondslag voor deze be-schouwingen zijn (wie de eerste kiest, zou hier duskunnen afbreken), terwijl ik voorts hoop aan tetoonen dat tusschenvormen niet wel denkbaarzijn.Wat heeft de overheid ten opzichte van dewoningbehoefte, de collectieve vraag naar woningen,te doen?De berekening van de collectieve woningvraagzal eveneens de grootste moeilijkheden mede-brengen. Men staat voor hetzelfde, bekende be-zwaar: wat is een gezin en wat is een woning ? Enten aanzien van de gezinnen dient dan te wordenbepaald of zij woningvragend zijn, waarbij deprijs, dien zij zullen moeten besteden, de beslis-sende factor is. Laat men dien prijs weer varen,dan heeft men niet met vraag, doch met indivi-dueele behoefte te doen, welke geen maatstaf voor164 ARTIKELENeen berekening van het aantal noodige woningenvormen kan.Ik neem een oogenblik aan, dat een telling wordtgehouden om de collectieve vraag te leeren kennen.Een telling van de woningen alleen, afgezien nuvan de moeilijkheid, hoe dat begrip te omlijnen,20U alleen een inzicht geven in de grootte van denwoningvoorraad. Dus zullen noodzakelijk ook deelementen geteld moeten worden, die een woningvragen, om, wanneer de som daarvan gesteldwordt naast den woningvoorraad, te kunnen con-cludeeren of een tekort dan wel een overschot be-staat.Een voorbeeld uit de groote verscheidenheidvan gevallen, worde hier aangehaald. Ter bespre-king daarvan wordt aangenomen dat de toestandis, gelijk die thans in het algemeen heerscht, n.l.dat leegstaande woningen, ook arbeiderswoningen,van een ruime markt getuigen.Men vindt, al tellende, in een woning: a. eengezin, bestaande uit man, vrouw en 3 kinderen,b. een weduwnaar met zijn twee kinderen. Volgensde beginselen der Rijkswoningtelling 1919 zijner nu twee gezinnen in de woning.Deze samenwoning kan doen vermoeden datde inwonende weduwnaar geen geschikte woonge-legenheid heeft kunnen vinden, ook al wilde hijdie gaarne hebben en al was hij bereid ervoor tebetalen. Dat zal onderzocht moeten worden. Ener kan blijken:le. dat de weduwnaar in elk geval bij het gezinwenscht in te wonen, bijv. omdat hij zijn kinderenaan de zorg der huisvrouw wil toevertrouwen;2e. dat er woningen genoeg te huur zijn, dochniet in het stadsdeel of met die gemakken, die deweduwnaar verkiest;3e. dat de weduwnaar den prijs der te huurstaande woningen niet kan betalen, omdat hij geenwerk heeft of zeer weinig verdient.In het eerste en tweede geval zijn er persoonlijkeredenen voor de samenwoning, die de overheidniet nader behoeft te onderzoeken. Alleen in hetderde geval rijst de vraag of men den man alswoningvragend heeft te beschouwen.Is hij dat? Ik meen van niet, want hij kan eenafzonderlijke woning niet of niet geheel betalen.Moet men hem nu vragen wat hij dan dacht tebesteden, en de vraag naar een woning in dien prijsnoteeren? De overheid kan dat slechts doen, wan-neer zij van plan is, hem een woning in dien prijsaan te bieden.Nu valle hier nog de aandacht op het volgende.Het zou niet dan een opwelling van zuivere men-schelijkheid zijn indien men nu vraagt: moet deweduwnaar dan niet genoteerd worden voor be-hoefte aan een woning? Doch nu gebleken is dat het.niet mogelijk is, de som der individueele woning-behoefte te leeren kennen, veel minder nog daarin,zonder maatstaf van waarde en prijs, te voorzien,is het harde plicht daarop sine ira el studio teantwoorden: de weduwnaar behoeft geen woning;hij behoeft huisvesting en die heeft hij.Alleen wanneer deze huisvesting zoodanig is,dat zij schade oplevert voor de volksgezondheid,kan er reden zijn om aan die samenwoning eeneinde te maken, zonder dat de plicht bestaat, hemvan overheidswege een woning te verschaffen vooreen prijs, die hem goeddunkt.Het zal, aan de hand van het gegeven voorbeeld,duidelijk worden, dat de telling voor een belangrijkdeel moet berusten op de door de bevolking zelvete verstrekken gegevens, Welke waarborg is erdat die volkomen betrouwbaar zijn? Geen enkele.Een objectieve berekening van de collectieve vraag,zonder de betrokkenen te raadplegen, is onmogelijk,daar de huurprijs, dien de vrager kan en wil be-talen, niet zonder zijn voorkennis kan wordenvastgesteld. En wie bewijst dat hij niet een watlaag bedrag op zal geven! En welk deel van hetinkomen mag geeischt worden dat iemand ver-woont ?De moeilijke gevallen bij de telling van woning-vragende gezinnen zullen alle ongeveer een ver-loop hebben als hierboven is geschetst. Gaat mennu de bedoelde inwonenden als woningvragendnoteeren, ook al kunnen zij den prijs der aanwezigeleegstaande woningen niet betalen, dan heeft menzich af te vragen wat men met zulk een resultaatdenkt te doen.Reeds eerder had ik gelegenheid op te merkendat het niet dan academischen zin heeft, een be-hoefte (die dan hier door de collectieve vraag, deniet-koopkrachtige inbegrepen, wordt bepaald) teberekenen, wanneer men vooruit weet daarin niet.te kunnen voorzien. Berekent de overheid zulk eenbehoefte, dan kan zij haar resultaat niet als objec-tieve statistiek terzijde leggen, doch zou zij, methet constateeren van een onbevredigde vraag,moeten overwegen hoe deze te bevredigen ware.Dit beteekent echter dat de Overheid den plichtzou hebben, ieder gezin, dat zulks wenscht, eenwoning te verschaffen, tegen een huur -- want daarkomt het op neer --, welker bepaling aan de be-trokkenen moet worden overgelaten. Het komtmij voor dat zij dien plicht bezwaarlijk kan er-kennen. De Commissie van Bijstand uit den Am-sterdamschen Raad, gesecondeerd door een sub-commissie van advies in het beheer der gemeente-woningen (Algemeen Handelsblad van 21 Septem-ber 1935 -- Avondblad), heeft dan ook een con-clusie geformuleerd, dat op de gemeente niet deplicht rustte om onder alle omstandigheden (zelfs)een dakloos gezin aan een woning te helpen,wes-halve geen gezin een recht kan doen gelden op hetverkrijgen van een gemeente-woning.Het betrof hier de uitgifte van reeds aanwezigewoningen. Hoeveel sterker nog spreekt de onmoge-lijkeid van zulk een verplichting, wanneer mennieuwe woningen voor de vragenden zou moetenAPTIKELEN165bouwen! En er wordt soms nog veel verder gegaanmet de objectieve statistiek: te Amsterdam is aanalle inwonende weduwen, weduwnaars, geschei-den vrouwen en mannen, zdis zonder kinderen,gevraagd of zij een afeonderlijke woning zoudenhuren, indien de2;e, in een door hen zelf te bepalenhuur, te verkrijgen ware, en zijn deze onvolkomengezinnen, bij bevestigend antwoord bij de woning-behoefte genoteerd. Te Haarlem is aan alien, dieeen af^onderlijke woning bewoonden (beneden/ 500 per jaar), gevraagd of zi} bijgeval boven hundraagkracht gehuisvest waren, en degenen, diedaarop bevestigend antwoordden, zijn geteld bij dewoningbehoefte, bij de onbevredigde vraag in eendoor hen zelf geko2;en huurklasse.Zelfs wanneer de Amsterdamsche en Haarlem-sche uitbreidingen van de woningvraag buiten be-schouwing gelaten worden, en de telling van onbe-vredigde woningvragenden werd beperkt tot in-wonende echtparen en lieden met kinderen, dankan het nog niet de plicht der overheid zijn, aandeze niet-koopkrachtige vraag te voldoen. De con-sequentie zou zijn, dat zij de geheele woningvoor-ziening doelbewust ging leiden. Nieuwe woningenbouwen in een huurprijs, die lager is dan de op demarktwaarde gebaseerde, kan zij niet; er zoudenbelangrijke huurbijslagen moeten worden verleend.En evengoed als de overheid de huisvesting vanniet-koopkrachtigen opvoerde met subsidie, zouzij degenen, die in een goedkoope woning benedenhun draagkracht gehuisvest zijn, moeten kunnenverplichten om woongelegenheid, evenredig aanhun pecuniair vermogen, te zoeken. Anders waretoch de onbillijkheid al te groot. Zij zou voorts devestiging scherp moeten controleeren, desnoodsverbieden met negatie van het vrije vestigingsrecht;de stad, waar de sociale zorg het eerst en het bestgeoutilleerd is, zou immers al sterker aantrekkingop minder bedeelden uit andere gemeenten uit gaanoefenen.Hierbij moge ik er, volgens mijn belofte, deaandacht op vestigen, dat tusschen de beschouwingvan collectieve behoefte aan huisvesting en collec-tieve vraag naar woningen geen middenwegenkunnen worden ingeslagen. Men heeft onder,,woningbehoefte" of het een of het ander te ver-staan, aangezien huurbijslagen, waarvoor geen bi-zondere aanleiding (krotopruiming, waarover nader)bestaat, het compromis tusschen ,,vraag" en ,,be-hoefte" slechts tijdelijk kunnen vormen. De over-heidsbouw op groote schaal met bijdragen in dehuur -- ik heb het reeds vaak uiteengezet -- drijftde kosten van het bouwen op, waardoor dan debijdragen weer hooger moeten worden en de groepvan bijslag-vragenden zich uitbreidt. Een grensdaarvoor is niet aan te geven. Tenslotte wordenal minder woningen in het vrije bedrijf gebouwd,en eindelijk zal vrijwel alles, ,,behoefte-bevredi-ging" d.w.z. huurbijdrage worden. Het vrije be-drijf bestaat niet meer en de overheid moet in eenrekbare behoefte voorzien, zonder eenig beroepop de vraag, d.i. de pecuniaire medewerking derbevolking, te hebben. Op ander gebied vraagt deoverheid zich trouwens 00k niet af, of de vraag(bijv. die naar koren en groenten, wol en katoen,tabak en cacao, voortvloeiende uit de individueelebehoeften aan voeding, kleeding en genot) bevre-digd wordt tegen een prijs, die den betrokkenennaar genoegen is. Zij zou dit slechts kunnendoen met de consequentie van ingrijpen in deprijsvorming, die berust op den vrijen ruil vandiensten. Wei houdt zij toezicht op de- voor con-sumptie aan te wenden waren, om te voorkomendat de volksgezondheid wordt geschaad.Op het gebied der volkshuisvesting bestaat diezorg in ruime mate. Slechte woningtoestanden,waaromtrent een telling tot berekening der ,,wo-ningbehoefte" weinig Hcht pleegt te geven, kunnenaan de hand der bepalingen van Woningwet enbouwverordening worden verbeterd. Krotten kun-nen worden onbewoonbaar verklaard en afgebro-ken.... terwijl aan de dus verdreven bewonersop den voet der Woningwet bijdragen in de huurvan nieuw voor hen te bouwen woningen wordentoegekend.De overheid aanvaardt dus de consequentie vande eischen, die zij aan bestaande woningen stelt.Ook aan nieuw te bouwen woningen stelt zijeischen, doch hieruit vloeien, zoolang deze eischenbinnen redelijke grenzen blijven, geen consequen-ties voort, wijl slechts een beperkt deel der bevol-king "een nieuwe woning betrekt.De Regeering huldigt dan ook het beginsel --en, naar uit het voorgaande blijkt, m.i. met klemvan redenen--, dat deze bijdragen alleen voor uitkrotten, dus volstrekt ontoelaatbare woningen,verdreven lieden worden beschikbaar gesteld, enniet voor al degenen, die de huur eener nieuwewoning, althans de markthuur, niet kunnen ofwillen betalen. Doch, met dat beginsel voor oogen,moet de conclusie over de vraag: wat heeft deoverheid ten opzichte van de woningbehoefte(d.i. de collectieve vraag naar woningen) te doen?niet anders luiden dan: dat zij die behoefte nietdoor het houden eener woning- en gezinstellingkan leeren kennen, omdat zij dan van door de be-trokkenen te verstrekken gegevens afhankelijk is,en zelfs al waren die gegevens juist, zij nimmer eenbasis voor de woningvoorziening kunnen vormen,Deze conclusie beteekent echter nog niet dat deoverheid zich ten aanzien van woningvoorraad enwoningproductie volstrekt geen zorgen zou be-hoeven te maken. Al doet zij in mijn oog wel, haaronderzoekingen van het onmeetbare en verwarringstichtende begrip ,,woningbehoefte" gescheiden tehouden, behoort de woningmarkt nauwlettend teworden gadegeslagen.Het hiervoor geschetste voorbeeld van samen-woning en de daaraan vastgeknoopte beschouwin-i66 AttttKELBNgen over telling van de woningvraag berustten opde onderstelling, dat een aantal leegstaande woningenaanwezig was, een toestand, die thans in het alge-meen heerscht. Beteekent de aanwezigheid van eenaantal leegstaande woningen nu dat aan de woning-vraag is voldaan? Dit is afhankelijk van het aantalen den huurprijs dezer woningen. Het is mogelijkdat in een gemeente vrij veel villa's leegstaan, dochdat aan arbeiderswoningen gebrek heerscht.Daarom zal doorloopend toegezien moeten wor-den dat een flink aantal leegstaande woningen vaneen ruime markt getuigt. Niet alleen de bij eenwoningbeurs als te huur ingeschreven woningenmaken dit aantal uit, doch alle in feite ledige wo-ningen. Zulk een overschot is noodig, opdat dewoningprijs niet door schaarschte vrijelijk kan stij-gen en omdat reparatie aan woningen het af en toenoodig maakt dat zij korten tijd niet bezet zijn.Sommigen achten het noodzakelijk dat 3% vanden geheelen woningvoorraad leegstaat; andererervaringen wijzen op een ietwat geringer percen-tage. Een overschot van 3 %, of zelfs meer, is hierte lande wel hier en daar, na een groote productie,bereikt, om dan spoedig af te nemen door verminde-ring van het aanbod. Thans, met de onbewoon-baarverklaringen, zal het niet spoedig worden aan-getroffen, doch het wil mij voorkomen dat voor degrootere gemeenten een overschot van 2 a 2|% opeen zeer bevredigenden stand van de markt duidt,waarbij aangenomen moet worden dat dan aan de(koopkrachtige) vraag is voldaan.Er is wel getracht, b.v. bij de Amsterdamschetelling, theoretisch aan te toonen dat het percen-tage 3% moet zijn. Men ging daarbij uit van eenaantal weken, dat een woning leeg moet staan,waarbij men evenwel in gebreke bleef aan te toonendat het tijdperk van leegstaan zoo groot moest zijn.Terloops zij opgemerkt dat het percentage nietin alle huurklassen even groot kan zijn. Een derge-lijke eisch gaat voor de vrije markt te ver, daar heteen normaal verschijnsel is, dat de ruime voorraadspreekt uit het leegstaan van woningen, die niettot de allergoedkoopste behooren. Niemand huurtimmers een woning in den voor hem uiterstenprijs, zoolang er nog een goedkoopere beschikbaaris. De ervaring leert intusschen, indien in een ge-meente 2% der woningen leegstaat, dat dan nietalleen woningen voor beter gesitueerden, doch ookbescheiden woningen d.w.z. woningen van heteenvoudigste type, dat de overheid gedoogt tebouwen, leegstaan.Is zulk een bevredigende toestand op de woning-markt aanwezig, en kan de woningvraag dus geachtworden bevredigd te zijn, dan zal men, voor eenoogenblik, de woningbehoefte (waaronder de collec-tieve vraag wordt verstaan) kunnen benaderen doorhet aantal bewoonde woningen te tellen, hetgeentoch moet gebeuren ter bepaling van het percen-tage leegstaande. Zulks is te Amsterdam bij de tel-ling in 1909 geschied: de voorraad is opgenomenen de grootte van de woningvraag viel daarbij van-zelf als nevenuitkomst in handen. Zoo bezien, zouhet antwoord op de mij door het Instituut voor-gelegde vraag -- waarin immers slechts van woning-telling sprake is -- bevestigend moeten luiden,Doch aanstonds moet er aan worden toegevoegd,ik herhaal het, dat de behoefte slechts te tellen is ophet oogenblik, dat zij bevrediging heeft gevonden.Het zal natuurlijk zaak zijn, een dergelijken be-vredigenden toestand (bevredigend ten aanzienvan de hoeveelheid woningen) te behouden. In demeeste gevallen moet de woningvoorraad doorde uitbreiding der bevolking, en daardoor van dewoningvraag, jaarlijks toenemen. Of deze toene-ming voldoende is, zal vooral hieruit moeten blijkenof het percentage leegstaande woningen op peilblijft. Daalt het blijvend belangrijk beneden het terplaatse noodzakelijk geachte peil, dan zal op de eenof andere wijze berekend moeten worden, of in vol-doende mate in de behoefte wordt voorzien. Eenzoodanige berekening kan intusschen ook dienstigzijn om zich b.v. rekenschap te geven, of het aantalin uitvoering zijnde woningen ten naastebij vol-doende is. Aanstonds moet worden opgemerktdat voorzichtigheid geboden is, wijl de woning-statistieken geen zuiver beeld vertoonen van denwerkelijken woningvoorraad. In Amsterdam ble-ken bij de telling van 1916, 2512 woningen, bij dievan 1925, 3000 woningen minder te bestaan danvolgens de woningstatistiek becijferd was. Er blijkendus jaarlijks aldaar honderden woningen aan haarbestemming onttrokken te worden, zonder dat deoverheid daarvan kennis draagt.Mocht dus te eeniger tijd het aantal leegstaandewoningen zoo gering zijn, dat het geen maatstafgeeft voor de bevrediging van de behoefte, dan kande bekende methode van Halle worden gebruiktvoor het benaderen der vereischte jaarlijksche toe-neming van den woningvoorraad. Ik heb de toepas-sing dezer methode wel gecritiseerd, omdat zij inmijn oog tot te hooge uitkomsten voert en kwamdan voor het geheele land en voor tal van gemeen-ten tot een reductie van 3.75% op haar resultaat,Dit verschil is intusschen van betrekkelijk geringbelang voor de jaarlijksche productie. Van belangslechts wordt een eventueele fout in den loopvan jaren. Mocht een toestand van onvoldoendeproductie dus lang aanhouden, dan erken ik daaromde juistheid dezer methode niet, indien de behoeftedoor accumulatie der jaarlijksche bijschrijvingenwordt berekend.Intusschen kan men niet de vereischte toenemingvan het aantal woningen op den voet volgen en danbijbouwen; evenmin daarop anticipeeren op grondvan de statistiek. Er blijkt aan het einde van hetjaar dat een zeker aantal woningen vermoedelijknoodig is geweest. Zulk een uitkomst dient tochgeregeld aan de verhouding van het aantal leeg-staande woningen en den woningvoorraad te wordenARTIKELEN 167geverifieerd. En een ingrijpen aan de hand dezerbijschrijvings-resultaten ware aan den eenen kantvoorbarig, zoolang zij niet aan de practijk 2;ijn ge-toetst, en aan den anderen kant zou men er, vooreen theoretische regelmatige bevrediging van devraag, die nu als regel sterk spreken moet voordater aanbod komt, te laat mee zijn, en eigenlijk even-zeer de theoretische vraag afwachten gelijk de pro-ducent het de markt doet.De geregelde controle van den woningvoorraaden het aantal leegstaande woningen moet dus doenzien of de vereischte toeneming van den woning-voorraad voldoende is geweest. Het is, vooral voorde kleinere gemeenten, van belang dat de tienjaar-hjksche volkstelhngen waarschijnlijk zonder grootekosten uitstekend dienstbaar kunnen worden ge-maakt aan het verkrijgen van een inzicht in denwoningvoorraad, het aantal leegstaande woningen,het aantal vertrekken per woning en de woning-bezetting (het aantal personen per vertrek).Opdat de vereischte toeneming van den woning-voorraad niet uitblijve, dient een economische toe-stand te heerschen, waarin aan de vraag naar wo-ningen door aanbod kan worden voldaan. Dezetoestand is er: in het jaar 1927 werden 52000 wo-ningen voltooid, Dit is een aantal, buiten twijfelverre uitgaande boven de jaarlijksche toenemingder behoefte. Thans neemt de woningproductiein de groote steden af. De reden daarvan zou kun-nen zijn dat de vraag afneemt; echter loopt 00khet aantal leegstaande woningen terug. En de lusttot bouwen is waarlijk groot genoeg; de redenmoet dus zijn dat de bouw een belemmeringondervindt.Sedert de uitgebreide gemeentelijke bemoeiingmet de grondexploitatie is deze voor particulierenvrijwel overal zeer bemoeilijkt; zij blijken in elkgeval niet bij machte te zijn de noodige terreinenin voldoend aantal aan de markt te brengen. Degemeente dient dan te zorgen dat er voldoendebouwrijpe grond, 00k die in matigen prijs, voorhet stichten van arbeiderswoningen, beschikbaaris. Hieraan ontbreekt het. In de meeste grootesteden is gebrek aan grond voor arbeiderswoningen,Zoodat in de eerste plaats zorg op dat gebied ge-boden is, teneinde de geregelde productie vannieuwe woningen niet te belemmeren.De nieuwe woningen, die den voorraad aanvul-len en op voldoende sterkte houden, zijn van eenhuurprijs, die voor velen een belemmering is,zulk een woning te vragen. Doch de geheele be-volking kan 00k niet in nieuwe woningen gehuisvestzijn. Logisch is het dat de best-gesitueerden dezebetrekken en dat de minder-draagkrachtigen ge-noegen nemen met een andere, gedeeltelijk afge-schreven woning, die tegen matiger prijs kan wor-den verhuurd. Ter bevordering van etn zoodanigeverdeeling van den woningvoorraad over de bevol-king verdient het naar mijn oordeel aanbeveling,de aflossing der bouwvoorschotten, in plaats vanin gelijke annuiteiten, die een constante huurop-brengst vergen, in afloopende te doen geschieden.^)Ik heb in het voorgaande betoogd dat de totalewoningvraag, 00k wel aangeduid als ,,de woning-behoefte", bij benadering te kennen is, wanneerde redelijke toestand van de woningmarkt spreektuit een voldoend aantal leegstaande woningen.Het is duidelijk dat daarmede slechte woningtoe-standen, d.w.z. een inferieure kwaliteit van velewoningen, gepaard kunnen gaan. Zoo bijv. de toe-stand bij de Amsterdamsche telling in 1909. M.i.op goede gronden is toen aangenomen dat dewoningvoorraad ruim voldoende was, doch menbehoeft er niet aan te twijfelen dat de wijze vanhuisvesting der bevolking op vele punten veel tewenschen overliet.Voor het verbeteren van dergelijke misstandenis de zeer kostbare telling van woningen en gezin-nen echter volstrekt geen vereischte. Zij worden ernamelijk niet door bekend, en kunnen slechtsblijken uit een systematisch woningonderzoek.Voor verbetering van daardoor aan het licht ge-komen .wantoestanden geeft de bestaande wet-geving aanwijzingen, en zij stelt bovendien finan-cieele hulp daarvoor in uitzicht. Ik meen daaromdat bezadigd, doch krachtig optreden in die rich-ting aan te bevelen is, opdat uit den aanwezigenvoorraad aan woningen de slechte en verwerpelijkeelementen geleidelijk worden verwijderd; aan tebevelen ook daarom, wijl het doelmatiger schijntop dit gebied opbouwend werk te verrichten danzich al te zeer te verliezen in bespiegelingen overtheoretisch bepaalde cijfers van tekorten, die geengrondslag voor daadwerkelijke verbetering dervolkshuisvesting kunnen zijn.De hoofdgedachten van bovenstaande beschou-wingen vat ik als volgt samen:1. Het begrip ,,woningbehoefte", dat in zijnruimsten zin de som van alle individueele behoef-ten aan huisvesting weergeeft, is niet meetbaa', aan-gezien de behoefte aan huisvesting ook op anderewijze dan door afzonderlijke woningen kan wordenbevredigd.2. Het begrip ,,woningbehoefte", opgevat inden zin van ,,behoefte aan woningen", is nietmeetbaar, aangezien de daarvoor te tellen eenheden,,woning" en ,,gezin" onmogelijk voldoende scherpkunnen worden omlijnd, en omdat een berekeningdaarvan slechts kan berusten op de huidige woon-zede, die niet alleen door sociale, doch mede dooreconomische factoren is gevormd, en deze laatsteniet in de te tellen eenheden tot uitdrukking kunnenworden gebracht.3. De economische factoren, die de woonzede^) Van mijn nota inzake de nadeelen van het vigeerendeannuiteitenstelsel, die dit onderwerp uitvoerig beschouwt,is een beperkt aantal voor belangstellenden aan mijn bureau,ten Hovestraat 49, 's Gravenhage, verkrijgbaar.i68hielpen vormen, veroorsiaken dat voor het vol-voeren de^er woonzede niet alleen ,,behoefte aanhuisvesting", doch ook ,,vraag naar een woning"noodig is.4. Aldus nader begrensd, wordt de behoefte aanwoningen bepaald door de grootte van de vraag;5. Ook de g.ootte van deze behoefte (de vraag)kan met incidenteel berekend worden door hethouden van een woning- en ge^instelling, omdatgeen phcht voor de overheid kan bestaan, omelk, ook onvolkomen, ge?in een woning te ver-schaffen, 2;eer 2;eker geen nieuwe en in geengeval tegen een huur, die den betrokkenen goed-dunkt, aangeden zulks de ,,voldoening aan devraag" aanvankelijk gedeeltelijk, later geheel in,,bevrediging der individueele behoefte" zou om-zetten en zulks niet mogelijk is, ponder den eco-nomischen grondslag der woningvoor2;iening teverlaten.6. Ter verkrijging van een inzicht in de groottevan de vraag zal de overheid de woningmarkt nauw-lettend moeten gadeslaan door geregelde opnemingvan het aantal leegstaande woningen en door bepa-ling van het percentage daarvan op den ganschenwoningvoorraad. Daarmede is, wanneer het aantalleegstaande woningen voldoende is, bij benaderingeen inzicht in de totale woningvraag verkregen.7. De vereischte toeneming van den woning-voorraad kan, evenzeer bij benadering, wordengecontroleerd door toepassing der bijschrijvings-methode van Halle, welker resultaat moet wordengeverifieerd aan den stand van de markt op eenoogenblik van voldoende bevrediging.8. De tienjaarlijksche volkstellingen kunnen zon-der groote kosten dienstbaar gemaakt worden aanhet verkrijgen van een inzicht in den woningvoor-raad, het aantal vertrekken per woning en dewoningbezetting.9. Ter bevrediging van de groeiende vraag naargoedkoope.woningen (welker huurprijs zich bene-den dien van nieuwe beweegt) verdient het aanbe-veling het stelsel van aflossing der bouwvoor-schotten in gelijke annuiteiten te vervangen dooreen met afloopende annuiteiten.10. Voor verbetering van woningtoestanden ver-spreidt een woningtelling niet voldoende licht.Deze verbetering kan slechts worden verkregendoor systematisch woningonderzoek en maatrege-len op den voet van Woningwet en bouwverorde-ning.H. VAN DER KAAHoofdinspecteur voor de Volkshuisvesting*s Gravenhage, 28 Augustus 1928PRAEADVIES VAN DEN HEER A. J. A. RIKKERTDe woningstatistiek is in de laatste jaren eenonderwerp, hetwelk in de volkshuisvestingskringenveel belangstelling heeft.ARTIKELKNZij is over het algemeen gesproken nog in haarjeugd en daarom begaat zij nog vele en velerleizonden, welke, gelijk aan de jeugd, ook aan haarvergeven moeten worden.Erger is het evenwel, wanneer haar opvoeders --in dit geval zij, die bij het verzamelen van de wo-ningstatistische gegevens en het bewerken daarvanleiding moeten geven -- de jeugdzonden niet zienof willen zien en haar tot voortgang op den ver-keerden weg aansporen.Onder de woningstatistiek vallen twee objectenvan beschouwing n.l. de woning en het gezin.De statistiek der woningen is vervolgens teonderscheiden in de quantitatieve en de qualita-tieve.Ditzelfde is het geval met de statistiek der ge-zinnen.Onderwerp van hetgeen hier volgt zal in hoofd-zaak zijn de quantitatieve statistiek. Hiertoe moetworden gerekend te behooren het aanfa/woningen,zonder rekening te houden met de grootte derwoningen (aantal vertrekken), en het aantal ge-zinnen, eveneens zonder rekening te houden metde grootte van het gezin (aantal gezinsleden).Grondslag van de woningstatistiek moet zijn eenwoningtelling.Nu wordt door velen aangenomen dat bij devolkstellingen van 1899 en 1909 woningtellingenzijn gehouden. Maar dit is een dwaling met verstrekkende gevolgen. Immers, bij de volkstellingenzijn niet geteld de woningen, maar wel decomplexenvertrekken, welke bij een gezin in gebruik waren.^)Voor de woningstatistiek moet als woning wordenaangemerkt het perceel of perceelsgedeelte, datvolgens den bouw (onderlinge ligging der ver-schillende vertrekken) kennelijk bedoeld is als teworden bewoond door een gezin. Eenige moeilijk-heden hierbij kunnen zich voordoen in onze haven-steden, waar oude patriciershuizen, welke in vroe-gere eeuwen door een gezin werden bewoond,thans gesplitst zijn en min of meer geschikt ge-maakt zijn ter bewoning door meer dan een gezin.In die uitzonderingsgevallen moet worden aange-nomen dat het perceel zooveel woningen bevat alsgedeelten hiervan rechtstreeks door den eigenaarworden verhuurd.Bij de volkstellingen wordt evenwel een anderegedragslijn gevolgd. Daarbij wordt, zooals reeds isgezegd, geteld als woning het vertrek of complexvan vertrekken, hetwelk bij een gezin in gebruik is.Een perceel, dat gebouwd is als een woning, datgehuurd is door een gezin, hetwelk een of meervertrekken van die woning aan een of meer anderegezinnen heeft onderverhuurd, wordt bij de volks-tellingen geacht te bestaan uit evenveel woningenals er gezinnen in zijn gehuisvest, ongeacht dereden van onderverhuring of onderhuur. Het is^) dp de uitdrukking ,,ge2in" kom ik nog terug.ARTIKELEN169duidelijk dat men op deze wijze steeds een te grootgetal van het aantal woningen verkrijgt ^) en dat heteigenlijke doel, n.l. een woningtelling is voorbij ge-streefd. Verkregen worden n.l. overzichten vanhet aantal malen dat gezinnen zijn gehuisvest intelkens een vertrek of complexen van vertrekken;dit is dus eigenlijk een bewoningsstatistiek en nadertde qualitatieve statistiek.Voor de eigenlijke woningstatistiek hebben deuitkomsten der gegevens, verzameld tegelijk metde volkstellingen, weinig waarde. Zeer terechtschreef Ir. P. Bakker Schut in een praeadvies voorde Vereeniging van Staathuishoudkunde en Statis-tiek, uitgebracht in 1919:,,De vraag rijst, of voortzetting van die statistiekwel gewenscht is, indien de juistheid niet bovenbedenking staat. Het kan toch de bedoeling nietzijn groote cijferreeksen te publiceeren, welkerwaarde per saldo problematiek is."Zeer terecht zijn dan ook de z.g. woningstatis-tische gegevens, verzameld bij de laatst gehoudenvolkstelling, niet gepubliceerd. Ik ben er zeker vandat de bewerking dier gegevens, voor zoover dittenminste is geschied, heeft aangetoond dat decijfers voor de woningstatistiek in engeren zin geenwaarde hadden. Met klem moet ik er dan ook tegenwaarschuwen dat in de plaats van werkelijke wo-ningtellingen zou komen de statistiek, welke bij devolkstellingen ten aanzien van de wijze van wonenwordt samengesteld, zooals door den Hoofdinspec-teur voor de Volkshuisvesting, blijkens zijn laatstejaarverslag aan den Minister van Arbeid, Handelen Nijverheid is geadviseerd. Moge het slechts bijeen advies blijven!Hoe een woningtelling dan wel moet wordenopgezet, wil zij volledig aan haar doel beantwoor-den, zal ik trachten hieronder kort uiteen te zetten.In verband met het doel der telling, n.l. het ver-krijgen van een overzicht van het aantal zelfstandigewoningen, dus ten behoeve van de quantitatievewoningstatistiek, moet als woning worden be-schouwd het perceel of perceelsgedeelte, dat vol-gens den bouw als zoodanig kennelijk is bedoeld,aangevuld met hetgeen hierboven reeds is gezegdomtrent de oude groote patriciers- en koopmans-huizen, welke in meer woningen zijn gesplitst.Indien in een gemeente een woningtelling zalworden gehouden, is het noodig dat deze zich uit-strekt over alle woningen binnen de gemeente-grenzen. Dit is vooral noodig, omdat anders bij devergelijkingen van de uitkomsten met de bevol-kingsstatistische gegevens moet worden overge-gaan tot schatting van het aantal bewoners in dedeelen der gemeente, welke niet in de woning-telling zijn betrokken, en schattingen ontkomenzoo moeilijk aan subjectiviteit.Bovendien is het zeer moeilijk in de gevallen,^) Op 31 December 1909 waren er te Amsterdam 128783werkelijke woningen terwijl de uitkomsten der Volks-telling 1909 een aantal van 135070 gaf of 6287 meer!waar kernen en landelijke gedeelten in een gemeen-te voorkomen, een grens te trekken, wat al dan nietbij de woningtelling zal worden betrokken. Het ismij bekend dat overwogen is bij woningtellingengebruik te maken van de plaatselijke indeeling,zooals deze voorkomt in het verslag der laatstge-houden volkstelling. Wat bij die telling viel onder,,verspreide huizen" zou tot het landelijk gedeeltebehooren en zou eventueel buiten de woningtellingkunnen blijven. Er kleven evenwel bezwaren aande indeeling, gevolgd bij de laatste volkstelling.Het is n.l. eenigszins zonderling dat dorpen vaneenigen omvang niet afzonderlijk zijn genoemd,terwijl daartegenover kleine groepjes huizen welafzonderlijk zijn vermeld. Ik wil alleen wijzen ophet ontbreken van de afzonderlijke vermelding vanhet dorp Zunderdorp als onderdeel van de toen-malige gemeente Nieuwendam, dat bij de laatstevolkstelling bestond uit rond 100 bewoonde wonin-gen en het wel vermelden van 31 bewoonde oordenin de gemeente Wittem, welke bewoonde oordenbestonden uit een aantal woningen, varieerendetusschen 5 en 71, het voornaamste dorp niet medegerekend.Het spreekt vanzelf dat het verzamelde materiaalgesplitst kan, en soms ook moet worden naar eenmin of meer gedetailleerde plaatselijke indeeling.Hoofdzaak is evenwel dat alle woningen in eengemeente bij de telling worden betrokken.Welke gegevens dienen nu bij een woningtellingte worden verzameld ? Hier geldt wel zeer sterk het,,In der Beschrankung zeigt sich der Meister."Want hoe meer bizonderheden omtrent de wonin-gen men wil trachten te verzamelen, hoe grooterde kansen zijn, dat fouten worden gemaakt. Hetzonder meer volgen van het voorbeeld, gegeven bijde Rijkswoningtelling in 1919, kan tot ergerlijkedwaasheden leiden. Ik verwijs hier slechts naar dekritiek op die uitkomsten, uitgeoefend door Ir.P. Bakker Schut, opgenomen in hetTijdsdhrift vanhet Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvestingen Stedebouw en in ,,Gemeentebelangen."Zonder de uitkomsten van de telling in gevaarte brengen kunnen de volgende vragen worden ge-steld (enkele daarvan zijn noodzakelijk):plaatsaanduiding (straat, gracht) met huisnum-mer;ligging der woning in het perceel (gelijkstraats,I hoog, II hoog, voor of achter, links of rechts,enz.);huurprijs of huurwaarde der woning;is de woning een eigen-, huur- of dienstwoning;wordt in de woning een nering of bedrijf uitge-oefend;is de woning bewoond of onbewoond;ligt de woning in een een- of meergezinshuis.Daarnaast kunnen nog aanteekeningen gemaaktworden omtrent de soort der woning (gemeente-,170AETIKELENvereenigings- of particuliere woning, noodwoninge.d.).De plaatsaanduiding van de woning ?al in denregel weinig moeilijkheden opleveren, omdat voorhet bijhouden van het Bevolkingsregister de per-ceelen meestal reeds zijn gemerkt.Anders is dit evenwel bij de aanduiding van deligging van de woning in het perceel, wanneer meerdan een woning in het perceel aanwezig is. Hiermoet ?eer nauwkeurig worden gelet op de bedoehng,welke bij den bouw van het perceel heeft voorge-2;eten, of, bij zeer oude perceelen, welke deelendaarvan rechtstreeks door den eigenaar als afzonder-lijke woningen worden verhuurd.De invulling der huur moet zoodanig geschieden,dat de werkelijk betaalde huur wordt vermeld. Isdeze in verband met brjkomende omstandighedenlager dan onder normale verhoudingen te bedingenzou zijn, dan moet de normale huur van die woningworden geschat. Evenwel moet dan, naar aanleidingvan de volgende vraag, worden medegedeeld dathet b.v. betreft een dienstwoning. Van de woningenbewoond door eigenaars, moet de huur eveneensworden geschat, onder bijvoeging wederom vande aanteekening dat het betreft een eigenwoning.Zoo ook van de z.g. vrije woningen.Het vermelden van het normcde huurbedrag,zoowel voor de huur-, dienst-, eigen-, of vrije wo-ningen is noodig om ten slotte te kunnen komentot een indeeling van alle woningen naar de huur-waarde, waarbij natuurlijk de dienst- en eigenwoningen in een afzonderlijke kolom kunnen wor-den vermeld.Bij de indeeling naar de huren verdient het aan-beveling gebruik te maken van de huurschaal, vast-gesteld ten behoeve van de Rijkswoningtelling 1919,maar voor de hoogste huurgroep is voor de grooteresteden een yerdere indeeling noodzakelijk.Bij de vaststelling van de normale huurwaardeontraad ik het gebruik maken van de gegevens derPersoneele belasting, omdat deze ook bij de huur-woningen vaak afwijken van de werkelijk betaaldehuren.Voor de woningstatistiek is de werkelijk betaaldehuur van het grootste belang, vooral wanneer naaraanleiding van latere woningtellingen vergelijkingengemaakt worden omtrent eventueele stijging ofdaling der huren.In een huurvergelijking mogen natuurlijk slechtsworden opgenomeii de woningen, welke ondernormale omstandigheden zijn verhuurd.Ten aanzien van de vraag, of aan de woning eennering of bedrijf is verbonden, moet niet de oor-spronkelijke bedoeling bij den bouw der woningenmaatgevend zijn voor de bepaling hiervan, maar defeitelijke toestand zooals deze werd gevonden. Alswoning met winkel of bedrijfsruimte moeten wor-den aangemerkt de woningen, waarvan een of meervertrekken worden gebruikt voor den verkoop vanwaren aan het publiek of welke voortdurend voorde uitoefening van een bedrijf in gebruik zijn, wantzoude men slechts nemen de werkelijk als winkel-woning gebouwde woningen, dan zou men tal vanwinkels overslaan, welke gedreven werden in eender woonvertrekken.Als onbewoonde woning mag alleen wordenaangemerkt de woning, die werkelijk leeg is enweder als woning zal worden verhuurd. Woningen,welke onbewoond zijn, maar waarin tijdens detelling een kantoor of een magazijn is gevestigd,behooren niet geteld te worden bij den woning-voorraad, omdat zij op dat moment niet dienen ofkunnen dienen voor de huisvesting van een gezin.Bizondere aandacht verdienen in dit verband dewoningen in badplaatsen en plaatsen in de duin-strook of op de Veluwe, welke, al dan niet gemeu-beld, het grootste deel van het jaar onbewoondzijn. Al deze woningen zonder meer als onbewoondte tellen, dus als reserve te beschouwen, zou on-jiiist zijn. Andererzijds kunnen deze woningen ookniet bij de bewoonde woningen worden gerekendte behooren. Daar, waar zij in een eenigszins be-teekenend aantal voorkomen, dienen zij in een af-zonderlijke rubriek te worden vermeld.Ten slotte de vraag of de woning in een een- ofmeer-gezinshuis ligt. Hoofdzaak hierbij is dat on-derscheiden wordt of er een of meer z.g. woonlagenzijn. Indien dus twee of meer woningen naastelkaar z.g. onder een kap zijn gebouwd zijn dewoningen niet gelegen in een meer-gezinshuis,maar zijn zij te beschouwen als eengezinshuizen.Na afloop der telling dient van iedere woningeen kaartje te worden aangelegd, waarop de ver-zamelde gegevens worden vermeld.De op deze wijze tot stand gekomen kartotheekbehoort zoo nauwkeurig mogelijk te worden bijge-houden, door aanvulling met de vermeerderingvan het aantal woningen en schrapping van devervallen woningen.Deze mutaties dienen maandelijks te wordengeteld, waarbij tenminste de rubriceering wordtaangehouden, zooals is aangegeven in de maande-lijksche tabel voorkomend in het Maandschriftvan het Centraal Bureau voor de Statistiek.Het is evenwel ondenkbaar dat alle mutatiesin den woningvoorraad bekend worden, voorna-melijk ten aanzien van de huurveranderingen.Periodieke herhaling van de woningtelling is inverband daarmede onvermijdelijk te achten.De practijk heeft geleerd dat het houden van eenhernieuwde woningtelling telkens na 5 jaren noodigmoet worden geacht.Na zoo'n herhaalde telling moet de bestaandekartotheek met de verzamelde gegevens wordenvergeleken en aangevuld. De herhaalde tellingendienen tenminste te omvatten dezelfde vragen alsbij een eerste telling zijn gesteld, want alleen danis het mogelijk vergelijkingen te maken met deuitkomsten van vroegere tellingen, zooals de ver-AKTIKELEN 171deeling van het aantal woningen over de verschil-lende huurgroepen, vergelijking van het een- enhet meergezinshuis, huurvergelijkingen, aantal wo-ningen in de verschillende wijken e.d. Op dena een herhaalde telling verkregen cijfers wordtdan weder voortgebouwd.Naast het houden van woningtellingen kan hetnoodig zijn dat gezinstellingsn worden gehouden.Ik zeg hier ,,kan het noodig 2;ijn" en bedoel daar-mede dat alleen in tijden van woningschaarschte,welke blijkt bij de tellingen van onbewoonde wo-ningen (waarover hieronder meer), een ge^ins-telling noodzakelijk is.Aan ,,ge2in" moet in verband met de woning-statistiek een bizondere beteekenis worden gegeven,en wel de volgende:als gezin moet worden beschouwd de personenof de groep van personen, welke in tijden van vol-doend aanbod van woningen in alle huurgroepeneen zelfstandige woning zuUen bewonen.Dit kunnen dus zijn echtparen, gehuwden, dieniet met hun echtgenoot samen wonen, weduwenof weduwnaars, ongehuwd alleen wonende vreem-den of familieleden, alle groepen al dan niet metkinderen. Met nadruk wijs ik erop dat het aldezen groepen volkomen vrij staat al dan niet eenzelfstandige woning te betrekken en wel omdat hetden particulieren verhuurders van woningen abso-luut vrij staat hun woningen te verhuren aan wienhet hun goeddunkt. Alleen bij de gemeente- entot op zekere hoogte ook bij de vereenigingswonin-gen, kan invloed worden uitgeoefend aan wien aldan niet een woning zal worden verhuurd.Het stelsel gevolgd bij de Rijkswoning- en gezins-telling in 1919 heeft gefaald, omdat daarbij langniet alle woningbehoevende gezinnen zijn bereikt,terwijl daarnaast vele ten onrechte als woningbe-hoevend zijn geteld. De woningtellers haddenbovendien geenerlei controle op de mededeelingenvan de hoofdbewoners der woningen ten aanzienvan de bij hen inwonenden. Voor zoover de gegevenantwoorden betrouwbaar waren, zijn in 1919 alswoningbehoevend geteld de gezinnen, die een zelf-standige woning bewoonden en de inwonende echt-paren en de inwonende vaders of moeders met eenof meer kinderen. Er zijn dus deels een aantal ge-zinnen teveel en deels een aantal gezinnen teweinig geteld. Teveel zijn geteld tal van echtparenen vaders of moeders met kinderen, die om redenvan verzorging of om financieele reden inwonendwaren, en er niet aan dachten een zelfstandigewoning te betrekken. Te weinig zijn geteld alleweduwen en weduwnaars, die inwonend waren,maar welke wachtten op de voor hen gunstige ge-legenheid om een passende zelfstandige woning tekunnen huren.Bij een gezinstelling, welke tot juiste uitkomstenzal moeten leiden, moeten dus alle gezinnen be-trekken worden. De gezinnen, die als hoofdbewo-ners van woningen optreden zijn natuurlijk alleals woningbehoefte te tellen. De inwonende ge-zinnen zullen zelf moeten beoordeelen of zij al danniet als afzonderlijke woningbehoefte dienen teworden geteld.Enkelen in den lande meenen dat, wordt ditsysteem gevolgd, alleen als onbevredigde woning-behoefte mogen worden geteld de inwonende ge-zinnen met ,,koopkrachtige vraag." Zij bedoeleneigenlijk ,,winstbelovende vraag bij nieuwbouw."Maar zulks is onjuist, want een zeer groot deel deraanwezige woningen wordt verhuurd tegen prijzen,waarvoor nieuwe woningen niet zonder verlieskunnen worden verhuurd, en van deze categoriewoningen komen door alierlei oorzaken dagelijkswoningen vrij en worden voor een groot deel ge-huurd door hen, die als inwonend gezin op die ge-legenheid hebben gewacht. 'Ik ben hier van zelf gekomen op het terrein vande verdeeling van de woningbehoefte over de huur-groepen. De gezinnen, die als hoofdbewoners op-treden, kunnen gereedelijk worden ondergebrachtin de huurgroep, waarin de door hen bewoondewoning valt. Anders is dit ten aanzien van de in-wonende gezinnen met onbevredigde woning-behoefte. Tegelijk met hun mededeeling, of zij al ofniet als woningbehoevend dienen te worden be-schouwd, moeten zij mededeeling doen van demaximum-huur, welke zij voor een zelfstandigewoning zouden kunnen en willen betalen; volgensdie opgave zal de onderbrenging in de huurgroepmoeten geschieden. Immers het gezin zelf, enniemand anders heeft het recht te beoordeelen,welk bedrag aan woninghuur mag of kan wordenbesteed (behalve bij gemeente-woningen natuurlijk).Het is volkomen waar dat de kans bestaat, datbij de opgaven door de gezinnen, de subjectiviteiteen rol speelt. Ik wil er evenwel op wijzen dat deeconomische omstandigheden, welke toch het voorwoninghuur te besteden gedeelte van het inkomenbeheerschen, vooral in de grootere gemeenten metden dag veranderen, zoowel in gunstige als in on-gunstige richting. Een week slechts na het onder-zoek kunnen reeds zeer veel wijzigingen hebbenplaats gehad. Voor een moment-opname is hethierboven bedoelde stelsel evenwel volkomenbruikbaar, mits de onderzoekende ambtenaren metoverleg te werk gaan. De ervaring, in Amsterdamopgedaan, heeft de bruikbaarheid van deze werk-wijze volkomen bewezen.Teneinde een waarborg te hebben, dat alle ge-zinnen in het onderzoek worden betrokken, is hetnoodig dat vooraf opgaven worden verstrekt doorhet Bevolkingsregister. Deze Dienst moet een no-minatieve opgaaf verstrekken van de volgendegroepen gezinnen:echtparen, gehuwde mannen en vrouwen, dieniet met hun echtgenoot samen wonen, weduw-naars en weduwen en gescheiden mannen en vrou-wen.173ARTIKELENHet IS natuurlijk mogelijk dat daarbij ook wordtopgegeven, hoeveel kinderen aanwe^ig zijn; nood-zakelijk is het evenwel niet.Tegelijk met het onderzoek voor de woningtdlingsteh de teller een onderzoek in naar het al dan nietinwonend zijn van het op het zelfde adres wonendegezin of de gezinnen. Indien de tellers geacht kun-nen worden met dergelijk werk vertrouwd te zijn,kunnen zij ook de vragen aan de inwonende ge-zinnen stellen ten aanzien van het al dan niet wo-ningbehoevend zijn van het inwonende gezin en,indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord,naar het maximum te verwonen huurbedrag. Isvoor de telling een eenigszins belangrijk aantalvreemde tellers in dienst genomen, dan verdienthet aanbeveling dat het onderzoek, in hoever deinwonende gezinnen woningbehoevend zijn enwelke huur zal worden verwoond, door met datwerk yertrouwde ambtenaren geschiedt.Indien te werk wordt gegaan als boven omschre-ven, zal de teller voor elke woning, welke hijbewoond aantreft, een z.g. gezinsbriefje hebben,behoudens voor de woningen, welke door een ofmeer ongehuwden worden bewoond. De vooraf-gaande opgaaf van deze ongehuwden door het Be-volkingsregister zal, vooral daar waar het meerge-Zinshuis in eenigszins belangrijke mate voorkomt,moeilijkheden kunnen opleveren. Daarom dientin deze gevallen de meest veilige weg te wordengekozen n.l. den tellers opdracht te geven, om,indien zij een bewoonde woning tegenkomen, waar-voor zij geen gezinsbriefje hebben, daarvoor eenge-zinsbriefje in te vuUen. Dit moeten dan zijn dewoningen, welke worden bewoond door alleen- ofsamenwonende ongehuwden,Deze persoon of groepen van personen dienenvoor de woningstatistiek ook als gezin te wordengeteld.Na afloop der telling kan dus een overzichtworden samengesteld van:1. het totaal aantal gezinnen;2. het aantal gezinnen, hetwelk als hoofdbewoneroptreedt;3. het aantal inwonende gezinnen.De onder 3 genoemde groep moet wordengesplitst in woningbehoevend en niet-woningbe-hoevend.Elk der bovengenoemde groepen dienen danverder te worden gesplitst naar den burgerlijkenstaat en, voorzoover noodig, naar de huurgroepen.Vergelijking met het totaal aantal aanwezige wo-ningen is dan mogelijk.In dit verband wil ik bespreken de uitdrukking,,toelaatbare samenwoning." Ik herinner eraan datthans alleen besproken wordt de quantitatievewoningstatistiek. Hierin ligt opgesloten dat op degrootte der woningen niet wordt gelet. Of dezedus naar den inhoud geschikt zou zijn voor dehuisvesting van het daarin verblijvende gezin, aldan niet met nog een inwonend gezin, blijft bui-ten beschouwing. Dit, en mede de omstandig-heid dat in Nederland geen ,,Zwangswirtschaft"bestaat, is aanleiding dat voor de quantitatieve wo-ningstatistiek slechts in die gevallen van ,,toelaat-bare samenwoning" mag worden gesproken, waar-in het inwonende gezin zelf heeft medegedeeld geenzelfstandige woning te zullen betrekken.Als toelaatbare samenwoning is door sommigeneen percentage van 2 aangenomen. Waarvan ditpercentage werd berekend, was in ieder geval an-ders, maar nimmer zeer duidelijk. Het op bovenomschreven wijze vast te stellen percentage dertoelaatbare samenwoningen is veel hooger.Het hierboven ontwikkelde systeem van tellingder gezinnen met en zonder woningbehoefte isreeds toegepast in vier steden n.I. Amsterdam,Haarlem, Leiden en ZwoUe; Heerlen zal binnen-kort volgen. De resultaten ten aanzien van de toe-laatbare samenwoning zijn zeer in het kort opge-nomen in onderstaand staatje.AMSrERDAM HAIRIEM LEIDEK ZWOELEWet 1 zondet Met 1 zander Met ! zonder Met zonderwoninsbelioefle wofiiflDlielioefte woninglielioefte woningbelroette[cMparen 98.9 j I.I 97.8 2.2 99.1 0.9 96.5 3-5Gefiuwde mannEn 40.5 59.5 58.0 42.0 49.3 50.7 33-3 66.7,, vtouwen 63.2 36.8 62.8 37.2 70.9 29.1 52.4 47-6Weduwnaars 55-3 ^ 44-7 67.5 32.5 70.5 29.3 64.5 35-5Weilywen 74-9 25-1 73-2 26.8 79.1 20.9 78.4 21.6Gesdieiden mannen 40.3 59.7 58.6 41.4 50.8 49-2 42.9 57-1,, vtouwen 62.5 j 37.5 73-3 26.7 72.0 28.0 83.7 16.3Samen 90.5 9-5 92.5 7-5 93-9 6.1 92.2 7.8In ZwoUe heeft men de alleen -- dus zonder kinderen --inwonende gehuwde of gescheiden mannen en vrouwenen personen in weduwstaat niet zelf laten beslissen ofzij al dan niet woningbehoevend zijn; deze categorieenzijn nimmer als woningbehoevend geteld. Dit is eenprincipieele fout, maar had in Zwolle practisch weiniggevolgen.Het werkelijke percentage der toelaatbare sa-menwoningen was dus voor die steden resp. 9.5,7.5, 6.1 en 7.8. Met nadruk wil ik er hier op wijzendat een juist percentage slechts kan worden vastge-steld, wanneer alle gezinnen in de telling wordenbetrokken en dat aan de gezinnen zelf wordt over-gelaten te beoordeelen in hoever al dan niet woning-behoefte bestaat.In hoever het percentage der toelaatbare samen-woningen in den loop der jaren zal gelijk blijven ofveranderen, zal eerst blijken bij een volgende ge-zinstelling.De bij de gezinstelling verzamelde gegevens zijnna de telling veel moeilijker volledig bij te werkendan die, verzameld bij de woningtelling. Instedevan eenigen omvang moet het zelfs practisch on-mogelijk worden geacht.Daarom moet een hulpmiddel worden toegepast,ARTIKELEN 173en dit hulpmiddel is voor Amsterdam gevondenin een gedeelte van de methode ter berekening vande noodzakelijk geachte woningreserve, zooalsdeze is ontwikkeld door het Statistisch Bureau teHalle a.S.Bij de toepassing der methode ter berekeningder reserve wordt o.a. 00k een schatting gemaaktvan de toeneming van het aantal gezinnen. Het isdeze methode van schatting, welke door Amsterdamis overgenomen bij de vaststelling van de vermeer-dering van het aantal gezinnen. Zeer in het kortis de methode als volgt:een vermeerdering van het aantal gezinnen wordtaangenomen te zijn ontstaan bij het huwelijk vaneen ongehuwden of gescheiden man met een onge-huwde vrouw, terwijl een vermindering wordtaangenomen te zijn ontstaan bij het huwelijk vaneen weduwnaar met een weduwe of gescheidenvrouw. De huwelijken van personen van anderenburgelijken staat, dan hierboven genoemd, wordengeacht geen verandering in het aantal gezinnen tebrengen. Voorts worden als vermindering van hetaantal gezinnen geteld de sterfgevallen van wedu-wen, weduwnaars en gescheiden vrouwen. Tenslotte wordt rekening gehouden met het vestigings-of vertrek-overschot aan gezinnen.Het is volk
Reacties