Als het om wonen op het water gaat dan lijkt Nederland klem te zitten tussen de historische reflex van water als bedreiging en een toekomst die vraagt om drijvend bouwen. Benjamin den Butter pleit voor een radicaal andere benadering. 'De urgentie is kristalhelder. We kampen met een woningtekort dat traditionele oplossingen overstijgt. De klimaatcrisis dwingt ons tot radicaal andere benaderingen. De stikstofproblematiek blokkeert conventionele bouwprojecten. Drijvend bouwen biedt op al deze uitdagingen een antwoord ? mits we onze nek durven uit te steken.'
Nederland staat bekend om zijn expertise in watermanagement. Van de Deltawerken tot Ruimte voor de Rivier; Nederlandse ingenieurs worden wereldwijd geroemd om hun vermogen water te beheersen. Toch blijft ons land opvallend terughoudend als het gaat om een voor de hand liggende ontwikkeling: niet alleen naast het water, maar erop bouwen. Deze terughoudendheid wordt zichtbaar in het huidige beleid. Terwijl het Deltaprogramma en andere waterveiligheidsprogramma’s miljarden investeren in bescherming tegen het water, krijgt wonen óp het water nauwelijks structurele aandacht. Beleidsmakers hanteren (terecht) strenge regels voor bouwen langs rivieren en waterkeringen, en alternatieven zoals drijvend bouwen, woningen die meebewegen met de stand van het water, blijven onderbelicht.
Eén stad uitgezonderd: Amsterdam. De stad telt een kleine drieduizend ligplekken; bij de ontwikkeling van nieuwe woonbuurten wordt het water niet geschuwd. De Waterbuurt op het eilandenrijk IJburg in Oost telt al meer dan tien jaar 55 drijvende woningen. En in het Johan van Hasseltkanaal in Amsterdam Noord heeft wooncoöperatie Schoonschip 46 duurzame woningen gerealiseerd. Deze Nederlandse ervaring inspireert wereldwijd. De drijvende stadswijk Oceanix in Busan, Zuid-Korea, zal in de eerste fase 12.000 inwoners huisvesten, met mogelijke uitbreiding naar 100.000 bewoners. Dergelijke projecten tonen aan dat drijvend bouwen kan opschalen van experimentele buurten naar complete drijvende stadsdelen.
Het programma Ruimte voor de Rivier markeerde begin deze eeuw een belangrijke omslag in het Nederlandse denken over water. In plaats van dijken steeds verder te verhogen, kozen we ervoor het water de ruimte geven. Gebouwen in uiterwaarden werden afgebroken, nevengeulen aangelegd en polders getransformeerd tot overloopgebieden. Nu, twee decennia later, ligt een volgende stap voor de hand: als we het water ruimte hebben geboden, waarom geven we die ruimte dan niet een dubbelfunctie? De motie Grinwis/De Groot, eind vorig jaar aangenomen door de Tweede Kamer, wijst in deze richting. De Kamerleden vragen het kabinet om ‘nieuwe waterrobuuste woningbouw en drijvend wonen langs de randen van het Markermeer, Gouwzee, IJmeer, Gooimeer en Eemmeer niet uit te sluiten maar mogelijk te maken.’ Ook de Adviesgroep STOER – ingesteld om minister Mona Keijzer te adviseren over vermindering van woningbouw belemmerende regelgeving – wijst in die richting. Deze erkenning komt op een cruciaal moment. Nederland moet tot 2030 ongeveer 900.000 nieuwe woningen bouwen, terwijl het huidige tekort op 401.000 woningen ligt. Intussen liggen oppervlaktewateren zoals meren, plassen en rivierarmen grotendeels onbenut. Deze kunnen van lege ruimtes transformeren tot woongebieden, mits het beleid dat toestaat.
De stikstofcrisis vormt een belangrijk obstakel voor de Nederlandse bouwsector, die verantwoordelijk is voor slechts 1,3 procent van de nationale stikstofuitstoot. Prefab drijvend bouwen biedt hier voordelen, al is het niet volledig stikstofvrij zoals soms wordt gesuggereerd. Het principe is helder: drijvende woningen worden volledig geprefabriceerd in fabrieken, waar moderne productietechnieken de uitstoot beperken. Dit betekent geen graafmachines op locatie, geen vrachtwagencolonnes met bouwmaterialen ter plaatse, geen heistelling die de bodem verstoort. De complete woning wordt in onderdelen over water aangevoerd en ter plekke gemonteerd.
Roy Langedijk van WeFloat is een van de ondernemers die deze aanpak in praktijk brengt. Zijn drijvende woningen combineren hoogwaardige architectuur met verminderde milieubelasting tijdens de bouwfase. De productie vindt plaats in fabrieken die draaien op duurzame energiebronnen, terwijl transport zoveel mogelijk elektrisch gebeurt. Hoewel exacte cijfers ontbreken, zijn de voordelen duidelijk. Waar traditionele bouwprojecten ter plaatse stikstof uitstoten nabij kwetsbare natuurgebieden, blijft de impact van drijvend bouwen grotendeels beperkt tot de productiefase in fabrieken – verder weg van Natura 2000-gebieden. In tijden waarin elke stikstofbesparing telt, is dit een belangrijk voordeel.
Rutger de Graaf van Blue21, een toonaangevend kennisinstituut voor drijvende steden, pleit voor een fundamentele andere benadering, waarbij we niet tegen het water werken maar ermee samenwerken. Deze filosofie raakt de kern van ecologisch verantwoord drijvend bouwen. Want hoewel bouwen op water de bodem ongemoeid laat, brengt het wel degelijk ecologische verantwoordelijkheden met zich mee. De belangrijkste zorg betreft schaduwwerking. Traditionele drijvende platforms ontnemen het water licht, wat de groei van waterplanten belemmert en daarmee de zuurstofproductie vermindert. Ook de watertemperatuur kan onder grote drijvende structuren oplopen, met negatieve gevolgen voor het aquatische leven. Het zijn uitdagingen die vragen om innovatieve ontwerpoplossingen – en die zijn er.
Moderne drijvende woningen incorporeren steeds vaker lichtdoorlatende elementen in hun platforms. Transparante delen, geperforeerde vloeren en slim gepositioneerde openingen zorgen ervoor dat zonlicht het water blijft bereiken. Nog verder gaan ontwerpen die drijvende tuinen en wetlands integreren. Deze groene buffers compenseren niet alleen het verlies aan wateroppervlak, maar verrijken zelfs de biodiversiteit. Rietkragen langs drijvende terrassen bieden schuilplaatsen voor vissen, terwijl drijvende moestuinen voedsel én habitat combineren.
Het geheim zit in het meebewegen met de seizoenen. Waar traditionele bouw de natuur fixeert, kan drijvende architectuur zich aanpassen. Platforms die in de zomer schaduw bieden aan vissen, kunnen in de winter zo worden gepositioneerd dat deze maximaal licht doorlaten. Flexibele watertuinen bloeien mee met natuurlijke cycli. Deze adaptieve benadering transformeert potentiële ecologische nadelen in kansen voor natuurinclusief ontwerp. Het water wordt geen slachtoffer van onze bouwdrift, maar een actieve partner in het creëren van leefbare, levende omgevingen.
Het juridische kader voor drijvend bouwen is complex. Net als bij het optoppen van appartementen – waarover ik eerder in dit tijdschrift een artikel schreef – worstelt de wetgever met nieuwe woonvormen die niet passen in bestaande categorieën. Het kernprobleem is de eigendomsvraag. Water behoort in Nederland tot het publieke domein: de grote wateren zijn niet in particulier eigendom. Bewoners van drijvende woningen krijgen daarom geen grondeigendom, maar een ligplaatsvergunning of erfpachtconstructie. Deze bieden minder rechtszekerheid dan traditioneel grondeigendom, wat financiering en langetermijnplanning bemoeilijkt.
Een belangrijke stap was de Wet verduidelijking voorschriften woonboten die in 2018 in werking trad. Deze wet verduidelijkt bouwregelgeving voor woonboten, maar verandert niets aan hun zakenrechtelijke status: drijvende woningen blijven juridisch gezien roerende zaken. Een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden begin vorig jaar toonde aan dat een semi-drijvende villa als onroerende zaak werd aangemerkt. Deze villa stond op betonpalen, was aangesloten op nutsvoorzieningen en ging alleen bij extreem hoog water (gemiddeld eens in de twintig jaar) drijven. Het hof oordeelde dat de woning niet bestemd was om te drijven, maar om op het land te staan. Deze uitspraak illustreert de juridische complexiteit: wanneer is een woning nog ‘drijvend’ en wanneer wordt die ‘onroerend’? De Omgevingswet biedt in theorie ruimte voor maatwerk, maar in de praktijk lopen gemeenten tegen beperkingen aan. Bestemmingsplannen kennen categorieën als ‘wonen’ en ‘water’, maar geen ‘wonen op water’. Het resultaat: drijvende woningen bevinden zich vaak in een juridisch niemandsland. Ook hier ligt een uitdaging voor de wetgever om verouderde kaders aan te passen aan nieuwe realiteiten.
De al genoemde Waterbuurt op IJburg en wooncoöperatie Schoonschip tonen aan dat wonen op water praktisch haalbaar is. Internationaal ontstaan grootschaligere ambities. Zoals gezegd voorziet het Zuid-Koreaanse project Oceanix in een uitbreiding naar 100.000 inwoners. Het project bewijst dat wat begint als een experimentele wijk, kan uitgroeien naar een volwaardig stadsdeel. Het verschil in schaal is opvallend maar begrijpelijk. Projecten zoals Waterbuurt en Schoonschip zijn substantieel voor de Nederlandse context, maar blijven beperkt vergeleken internationale plannen. Dit komt deels door ons dichtbevolkte land met complexe regelgeving, maar ook door terughoudendheid in beleid en financiering.
De technologie is beschikbaar: ondernemingen zoals WeFloat leveren bewezen oplossingen. De financiering vormt wel een uitdaging: slechts een handvol gespecialiseerde verstrekkers bieden woonboothypotheken aan, vaak tegen minder gunstige voorwaarden dan reguliere woninghypotheken. Voor grootschalige ontwikkeling zijn drie daarom doorbraken nodig: heldere juridische kaders, bestuurlijke visie die verder kijkt dan pilots, en een nationale strategie die waterlocaties erkent als volwaardige ontwikkelgebieden.
Stel je voor: over twintig jaar varen watertaxi’s tussen drijvende woonwijken in het Markermeer. De Biesbosch herbergt niet alleen natuur maar ook ecologische drijvende dorpen. Oude havens van Rotterdam tot Groningen zijn getransformeerd tot bruisende watersteden waar wonen, werken en recreëren naadloos samenvloeien. De blauwe vlekken op onze kaarten – nu vaak gezien als restruimte – zijn de meest gewilde woonlocaties geworden. Dit toekomstbeeld vraagt om een fundamentele mentaliteitsverandering. We moeten stoppen met denken in termen van land versus water en beginnen met het zien van water als volwaardige leefomgeving. Nederland transformeert dan van waterland naar waterstad – niet langer een natie die tegen het water vecht, maar één die erop leeft, ermee ademt en erdoor opbloeit.
De urgentie is kristalhelder. We kampen met een woningtekort dat traditionele oplossingen overstijgt. De klimaatcrisis dwingt ons tot radicaal andere benaderingen. De stikstofproblematiek blokkeert conventionele bouwprojecten. Drijvend bouwen biedt op al deze uitdagingen een antwoord – mits we onze nek durven uit te steken. Daarom een oproep aan de nieuwe regering: maak van drijvend bouwen een speerpunt. Creëer een nationaal programma ‘Nederland Waterstad’, dat juridische belemmeringen wegneemt, gemeenten stimuleert om waterlocaties aan te wijzen en investeert in kennis en innovatie. Onderzoek hoeveel van onze woningbouwopgave op water kan worden gerealiseerd en stel concrete doelen. Geef provincies bijvoorbeeld de opdracht een bepaald aandeel van hun woningbouwopgave op water te realiseren. De Deltawerken bewezen onze moed om groots te denken over water. Nu is het tijd voor de volgende stap: niet tegen het water strijden, maar ermee samenwerken. Van uitzondering naar uitkomst, van waterland naar waterstad.
Reacties